Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 25 augustus 2015
[schuldenaar] ,
[schuldeiser] ,
Het geding
Het hof heeft de uitspraak (nader) bepaald op heden.
Beoordeling van het hoger beroep
De rechtbank heeft als uitgangspunt genomen dat het iedere schuldeiser in beginsel vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan. Nu de door [schuldenaar] aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast. De rechtbank heeft overwogen dat zij zich gesteld zag voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot weigering en de belangen van [schuldenaar] of de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Vast staat dat de vordering van [schuldeiser] (van ruim € 115.000,-) een aanzienlijk deel vormt van de totale schuldenlast (34,98%). Gelet hierop kan niet snel worden geoordeeld dat [schuldeiser] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen, aldus de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voorstel van [schuldenaar] niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd. [schuldenaar] heeft met de bank een aparte regeling getroffen, waardoor de bank kennelijk haar recht om 100% uitbetaling van haar vordering te verlangen behoudt. Daarmee wordt de bank bevoordeeld ten opzichte van de overige schuldeisers die immers door instemming met de regeling het grootste deel van hun vordering prijsgeven. Die bevoordeling van de bank is enkele schuldeisers mondeling kenbaar gemaakt, maar niet aan [schuldeiser] en andere schuldeisers. Artikel 287A Fw kent geen bijzondere regeling voor bepaalde categorieën schuldeisers, zodat uit dient te worden gegaan van gelijke behandeling van alle schuldeisers conform artikel 3:277 BW, zo overweegt de rechtbank. Hierop kan slechts een uitzondering gemaakt worden indien de ongelijkheid voor alle schuldeisers kenbaar is en die schuldeisers daarmee (schriftelijk) instemmen. Nu daarvan niet is gebleken, kan de door [schuldenaar] aangeboden regeling niet dwingend aan [schuldeiser] worden opgelegd.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat de minnelijk regeling meer zal opbrengen voor de schuldeisers dan de (subsidiair verzochte) wettelijke regeling. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat ook in de wettelijke schuldsaneringsregeling de pensioenvoorziening afgekocht zal worden ten gunste van de boedel en dat bij het beëindigen van de onderneming de activa, waaronder de bedrijfsinventaris, te gelde gemaakt moeten worden, terwijl [schuldenaar] ook inkomsten uit arbeid zal kunnen genereren. Voorts heeft [schuldenaar] volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat zijn woning geen overwaarde heeft en heeft hij niet inzichtelijk gemaakt wat de opbrengst is van de beleggingshypotheek.
Daarop heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van [schuldenaar] of zijn schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door [schuldenaar] aangeboden schuldregeling is daarom afgewezen.
paritas creditorumvoorop dient te staan. Het hof is van oordeel dat [schuldenaar] bij de aangeboden regeling ten onrechte geen open kaart heeft gespeeld over de totale omvang van zijn schuldenlast, inclusief zijn schuld aan de bank, die ten tijde van zijn voorstel aan de schuldeisers ongeveer € 160.000,- bedroeg, en dat hij zijn schuldeisers niet heeft geïnformeerd over de met de bank getroffen afzonderlijke regeling ter financiering van zijn onderneming met volledig behoud van de vordering van de bank. Door een deel van zijn schuldeisers, waaronder [schuldeiser] met een aanzienlijke vordering van ruim € 115.000,-, deze belangrijke informatie te onthouden, heeft [schuldenaar] het deze schuldeisers onmogelijk gemaakt een weloverwogen keuze te maken ten aanzien van het aangeboden akkoord. Onduidelijk is of alle schuldeisers inmiddels op de hoogte zijn van de afwijkende regeling met de bank en hun akkoord met de aangeboden regeling ook met die wetenschap hebben gehandhaafd. Gezien de brief van Zuidweg & Partners van 13 februari 2015 aan de door [schuldeiser] ingeschakelde deurwaarder heeft [schuldenaar] [schuldeiser] zelfs op het verkeerde been gezet door te vermelden dat bij het voorstel is uitgegaan van
“Gelijkberechtiging van schuldeisers volgens alom geaccepteerde maatstaven”en
“Ook zijn alle schuldeisers betrokken bij het akkoord”.Dat [schuldenaar] , zoals hij ter zitting heeft betoogd, zijn schuldeisers in zijn aanbod heeft gewezen op de mogelijkheid om desgevraagd nadere inlichtingen te verkrijgen, doet daaraan niet af.
heeft een recent taxatierapport over zijn (recreatie)woning overgelegd, waaruit blijkt dat de huidige marktwaarde op een bedrag van € 150.000,- wordt getaxeerd en de executiewaarde op € 105.000,-. Daarbij heeft de taxateur melding gemaakt van het feit dat permanente bewoning werd gedoogd, maar dat nieuwe eigenaren er alleen mogen recreëren.
Over de op deze woning rustende hypotheek is geen andere informatie gegeven dan dat de oorspronkelijke hypotheeksom € 190.000,- bedraagt. Een recent overzicht van de huidige stand van zaken op deze hypothecaire lening en de daaraan gekoppelde beleggingsverzekering ontbreekt, zodat niet duidelijk is of sprake is van een over- of onderwaarde. Evenmin is met stukken onderbouwd dat de aan de hypotheek gekoppelde verzekering een woekerpolis zou zijn. Opmerkelijk in dit verband is dat in het (aan de Bbz-lening voorafgaande) aanvullende advies van Iemand B.V. van 12 november 2013 de beleggingspolis bij ASR als privévermogen wordt vermeld voor een bedrag van € 9.921,-.
Voorts wordt in dit rapport melding gemaakt van een voorraad handelsgoederen ter waarde van € 210.612,-. Uit het aanvullende rapport kan verder worden opgemaakt dat er bepaald nog toekomstmogelijkheden zijn voor het bedrijf van [schuldenaar] , zodat niet uitgesloten is dat [schuldenaar] na het nemen van de maatregelen ter kostenbeheersing en de overige maatregelen als in het rapport beschreven, met zijn bedrijf in de toekomst winst zal kunnen maken en daarmee zijn schulden zal kunnen aflossen tot een hoger bedrag dan het thans aangeboden bedrag.