ECLI:NL:GHDHA:2015:2394

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
200.152.245-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en schadevergoeding wegens strafvorderlijk beslag op een tractor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een onrechtmatige overheidsdaad en een vordering tot schadevergoeding wegens strafvorderlijk beslag op een tractor. De appellant, wonende in Henri Chapelle, België, had zijn tractor, een John Deere type 6110, in 2005 gekocht, maar deze werd in oktober 2005 door de politie in beslag genomen omdat deze als gestolen was gesignaleerd. De appellant werd aanvankelijk verdacht van heling, maar werd later vrijgesproken. De rechtbank had de vordering van de appellant tot schadevergoeding afgewezen, en hij ging in hoger beroep.

Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de inbeslagname rechtmatig was, omdat er een redelijk vermoeden van schuld bestond. De rechtbank had terecht overwogen dat de Staat niet aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de rechtmatige inbeslagname en dat waardevermindering van de tractor door tijdsverloop voor rekening van de beslagene komt. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat de Staat als bewaarder onrechtmatig had gehandeld door de tractor buiten te stallen zonder extra zorg. Het hof concludeerde dat de grieven van de appellant faalden en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder de Staat aansprakelijk kan worden gesteld voor schade als gevolg van strafvorderlijke dwangmiddelen en de zorgplicht van de Staat als bewaarder van in beslag genomen goederen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.152.245/01
Rolnummer rechtbank : C/09/444971 / HA ZA 13/682

arrest van 15 september 2015

in de zaak van

[appellant],

wonende te Henri Chapelle (België),
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht,
tegen

STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie alsmede Ministerie van Financiën)

zetelend te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: De Staat,
advocaat: mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 11 juni 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 maart 2014, door de rechtbank Den Haag gewezen tussen partijen. Hierna heeft [appellant] bij memorie van grieven (met productie) acht grieven tegen dat vonnis aangevoerd. Vervolgens is bij tussenarrest van 7 oktober 2014 een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 24 november 2014. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. De Staat heeft bij memorie van antwoord (met producties) verweer gevoerd. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van het bestreden vonnis vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Kort en zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gaat het geschil om het volgende.
(2.1) Op 15 oktober 2005 heeft de politie onder [appellant], die zich als eigenaar presenteerde, een tractor, merk John Deere, type 6110, chassisnummer L06110V238847, (hierna: de tractor) in strafrechtelijk beslag genomen. De betreffende tractor met dit chassisnummer bleek in België als gestolen gesignaleerd te staan. [appellant] is toen aangehouden op verdenking van heling. [appellant] heeft die dag tegen de politie onder meer verklaard (a) dat hij de tractor anderhalf tot twee jaar eerder ergens in Brabant had gekocht van twee mannen, van wie hij de naam niet kende, voor een bedrag van € 32.500,-- (b) dat hij dit bedrag bij aflevering, enkele dagen later bij hem thuis, contant had betaald (c) dat hij van deze aankoop geen rekening heeft ontvangen omdat er anders 19% BTW op zou komen, dat hij geen betalingsbewijs had ontvangen van de verkopers, hoewel dit wel was beloofd, maar dat hij (d) de papieren van de tractor (onderhoudsboekje, officiële bescheiden van keuringen/attesten in België e.d.) thuis had.
(2.2) De strafraadkamer van de rechtbank Maastricht heeft bij beschikking van 12 januari 2006 het klaagschrift van [appellant] ex artikel 552a Sv ongegrond verklaard en het verzoek tot teruggave van de tractor aan [appellant] afgewezen, kort gezegd omdat niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene zal onttrekken aan het verkeer.
(2.3) [appellant] is bij vonnis van de Politierechter in de rechtbank Maastricht van 9 mei 2007 veroordeeld ter zake van schuldheling. [appellant] is op 15 april 2008 door het hof
’s-Hertogenbosch vrijgesproken, omdat het hof er vanwege het feit dat [appellant] in het bezit was van alle relevante papieren en een kwitantie en in de aangifte niet stond vermeld dat ook de papieren (kentekenbewijs e.d.) waren gestolen, niet van overtuigd was geraakt dat de tractor door misdrijf was verkregen. Het hof heeft toen de teruggave van de tractor aan [appellant] gelast.
(2.4) Tussen 15 oktober 2005 (datum beslag) en 22 mei 2008 (het tijdstip dat [appellant] de tractor terug kreeg) is de tractor van overheidswege bewaard, en wel aanvankelijk tot 3 april 2006 bij de politie en vanaf 3 april 2006 bij Domeinen, respectievelijk te Veldhoven en Soesterberg.
(2.5) Bij aankomst van de tractor bij Domeinen op 3 april 2006 is een opnameformulier opgemaakt. In dit opnameformulier staat onder meer vermeld dat de hele staat van de tractor – waaronder de banden – matig was, dat er sprake was van lekkage, dat het chassis op diverse plaatsen roest vertoonde en dat de waarde van de tractor werd geschat op € 14.400,--.
(2.6) [appellant] heeft bij het afhalen van de tractor op 22 mei 2008 gemeld dat hij diverse schades constateerde. Het gaat daarbij onder meer om lakschade, roestvorming, incompleet trekoog, ontbrekende trekhaak (vangmuilkoppeling) gebarsten linker spiegel, vocht in diverse lichten, deuk in voorgrill, kapot controledisplay, lege accu, niet startende motor (zie verder: rechtsoverweging 2.7 bestreden vonnis).
(2.7) Verzoeken om schadevergoeding zijn door de Staat afgewezen.
(2.8) [appellant] heeft vervolgens de Staat gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank de Staat, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 35.660,89, met BTW en wettelijke rente, vermeerderd met een bedrag van € 1.788 aan buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast heeft [appellant] veroordeling van de Staat in de proceskosten gevorderd.
(2.9) [appellant] heeft aan zijn vordering het navolgende ten grondslag gelegd. De Staat is aansprakelijk voor de schade die door [appellant] is geleden ten gevolge van de onrechtmatige inbeslagname van de tractor. Dit dwangmiddel is namelijk toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten en bovendien is uit het strafrechtelijk onderzoek gebleken dat de verdenking tegen [appellant] ten onrechte heeft bestaan. In dit verband wijst [appellant] op (de motivering van) de vrijspraak in het arrest van het hof van 15 april 2008 en betoogt hij dat de politie ten tijde van de inbeslagname direct had moeten ingaan op zijn aanbod de papieren betreffende de tractor - nadat hij deze van huis zou hebben opgehaald - in te zien. Als de politie deze papieren direct zou hebben ingezien, zou direct van de onschuld van [appellant] zijn gebleken. Voor zover de inbeslagname rechtmatig zal worden geacht, beroept [appellant] zich op de verplichting van de Staat het door de inbeslagname voor [appellant] ontstane onevenredig nadeel te vergoeden. Ten slotte stelt [appellant] dat Domeinen niet de nodige maatregelen tegen beschadiging en waardevermindering van de tractor heeft genomen. Hij wijst erop dat de tractor in Soesterberg is gestald in de buitenlucht onder dennenbomen op een terrein dat dienst deed als autokerkhof. Voorts verwijt hij Domeinen dat geen onderhoud aan de tractor is uitgevoerd, zoals het behandelen van de slangen, en dat is nagelaten de accu van de tractor met het oog op de winterperioden te lichten en vorstvrij op te slaan.
(2.10) De schade bestaat uit € 12.184,87 aan waardevermindering van de tractor ten gevolge van tijdsverloop, € 12.400 aan huur van een vervangende tractor gedurende het beslag, alsmede € 5.250,72, € 2.585,30 en € 3.240 aan herstelkosten, aldus nog steeds [appellant]. [appellant] grondt de hoogte van deze schade onder meer op een rapport van M. Grooten Euregiotrac BV waarin de waarde van de tractor op 5 juni 2008 op € 18.000 inclusief BTW wordt bepaald.
(2.11) De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van de Staat. Daartoe heeft de rechtbank, kort en zakelijk weergegeven, overwogen:
(i) dat niet kan worden gezegd dat van aanvang af een redelijk vermoeden van schuld heeft ontbroken,
(ii) dat niet in geschil is dat de beslissing tot inbeslagname voor het overige zonder schending van enig wettelijk of fundamenteel vereiste is genomen,
(iii) dat uit de motivering van de vrijspraak van het gerechtshof niet blijkt dat de verdenking tegen [appellant] ten onrechte heeft bestaan,
(iv) dat [appellant] als gewezen verdachte geen beroep toekomt op het égalité-beginsel, zodat vergoeding van enig onevenredig nadeel ten gevolge van de rechtmatig te achten beslaglegging niet aan de orde kan zijn,
(v) dat de Staat slechts aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van (rechtmatige) bewaring, voor zover hij niet als een redelijk bewaarder heeft gehandeld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden geoordeeld dat bij de bewaring van de tractor een speciale zorg aan de orde was die noopte tot afwijking van het uitgangspunt dat niet zonder meer van de Staat kan worden gevergd, dat inbeslaggenomen voertuigen overdekt worden gestald. Ten aanzien van de overige door [appellant] aan de bewaring gestelde eisen – het verrichten van onderhoud, waaronder het behandelen van de slangen, en het lichten en vorstvrij opslaan van de accu – overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat het opnieuw in bedrijf stellen van de tractor kosten voor [appellant] met zich zal brengen, op zichzelf nog niet betekent dat de Staat in zijn zorgplicht is tekortgeschoten. Die zorgplicht gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat de Staat in dit geval, bij gebreke van bijzondere omstandigheden die daartoe nopen, als bewaarder is gehouden onderhoud te verrichten en de accu te lichten, al is het maar omdat tijdens het verrichten van onderhoud bovendien risico op schade wordt gelopen. Eventuele waardevermindering van de tractor vanwege stalling in de open lucht komt dus niet voor vergoeding in aanmerking, net zo min als de gevorderde kosten van herstel. De gevorderde vergoeding van de kosten van huur van een vervangende tractor sluit reeds af op de omstandigheid dat het beslag ook gedurende de periode waarin een vervangende tractor is gehuurd rechtmatig is geweest.
Met de grieven I en II klaagt [appellant] met name over het oordeel (i). Grief III bevat een klacht over oordeel (ii), terwijl hij met grief IV oordeel (iii) aanvecht. Grief V richt zich tegen beslissing (iv). De grieven VI en VII bevatten klachten over het oordeel dat de Staat als redelijk handelend bewaarder is opgetreden. Met grief VIII klaagt [appellant] over de proceskostenveroordeling. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Beoordeling van de grieven
Voorop wordt gesteld dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van deze schadevordering.
De Staat is slechts dan aansprakelijk voor schade die het gevolg is van toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder beslaglegging, als:
(a) het dwangmiddel is toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten, waaronder het geval dat van aanvang af een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft ontbroken. Van dat laatste is slechts sprake indien bij voorbaat vast staat dat geen veroordeling zal kunnen volgen of in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat het betrokken feitencomplex buiten het bereik van de strafbepaling valt waarop de tenlastelegging is toegesneden of
(b) achteraf uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan. Het onder (b) bedoelde criterium, het gebleken-onschuld-criterium, is een restrictief criterium.
Daarnaast heeft te gelden:
(c) dat de Staat slechts aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de wijze van bewaring voor zover hij niet als een redelijk bewaarder heeft gehandeld. Dit laatste is aan de orde als hij niet de nodige maatregelen heeft genomen tegen beschadiging, waardevermindering en ontvreemding van hetgeen in beslag is genomen. Waardedaling van een inbeslaggenomen goed wegens enkel tijdsverloop, geleden tijdens een rechtmatig beslag, komt voor rekening van de beslagene. Voor zover [appellant] met zijn grieven anders betoogt, wordt dit betoog verworpen.
Ad (a). In dit geval heeft de strafraadkamer in de 552a Sv-beklagprocedure het niet hoogst onwaarschijnlijk geoordeeld dat de strafrechter de maatregel van onttrekking aan het verkeer van de tractor zou opleggen, waarna het beklag tegen de inbeslagneming ongegrond is verklaard. In deze beslissing ligt een oordeel over de rechtmatigheid van de inbeslagname besloten. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is voor een nieuwe toetsing van de rechtmatigheid van het beslag door de civiele rechter geen plaats.
Overigens is ook het hof van oordeel dat er van aanvang af een redelijk vermoeden van schuld was aan enige vorm van heling. In dit verband wijst het hof erop dat moet worden vastgesteld dat de tractor als gestolen stond gesignaleerd, zodat de politie daar voorshands vanuit mocht gaan. De verklaring van [appellant] over de manier waarop hij de tractor had gekocht (onbekende mannen, zonder rekening of betalingsbewijs, geen BTW), hoefde de politie niet te doen twijfelen aan de juistheid van de signalering. Hier komt nog bij dat de (toen bijna ex-)echtgenote van [appellant] een belastende verklaring had afgelegd (zie bestreden vonnis rechtsoverweging 2.3).
[appellant] heeft met zijn grieven I en II nog betoogd dat op enig moment de redelijke verdenking is komen te vervallen. Nog daargelaten dat [appellant] niet heeft aangegeven op welk exact moment de verdenking in zijn visie van was weggevallen, is het hof van oordeel dat tot in ieder geval het moment van de vrijspraak in hoger beroep deze redelijke verdenking heeft kunnen blijven bestaan. Naast voormelde feiten en omstandigheden wordt bovendien nog gewezen op de strafrechtelijke veroordeling in eerste aanleg van 9 mei 2007. Hierbij heeft de strafrechter [appellant] schuldig geacht aan schuldheling, overigens ondanks het feit dat [appellant] toen al (alsnog) een afschrift van een betalingsbewijs, dat hij bij zijn aanhouding stelde niet in bezit te hebben, aan de strafrechter had overgelegd. De omstandigheid dat [appellant] naar zijn zeggen de nodige papieren in huis had en de omstandigheid dat het hof later, met name gelet op het ontbreken van een aangifte van diefstal van de papieren van de tractor, de diefstal niet bewezen heeft geacht waardoor een cruciaal element aan het verwijt jegens [appellant] kwam te ontvallen, betekent niet dat er tot dat moment geen redelijke verdenking jegens [appellant] heeft kunnen bestaan.
De klacht van [appellant], zoals verwoord in zijn derde grief, dat de beslissing tot inbeslagname heeft plaatsgevonden met schending van een fundamenteel vereiste – de jegens de beslagene te betrachten zorgvuldigheid die meebracht dat de politie bij [appellant] thuis liggende voertuigbescheiden zou verifiëren – miskent dat dit aspect reeds door de strafraadkamer in de beklagprocedure is getoetst (zie rechtsoverweging 5), terwijl overigens de aanwezigheid van deze papieren niet hoeft te betekenen dat de inbeslagname onrechtmatig was. Het hof verwijst hiertoe naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Situatie (a) heeft zich niet voorgedaan.
Ad (b), het gebleken-onschuld-criterium. Ook deze situatie doet zich niet voor. Van de onschuld van [appellant] is uit het strafvorderlijk onderzoek niet gebleken. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen in rechtsoverweging 4.7 van het bestreden vonnis. Ook in hoger beroep zijn geen nieuwe gegevens gepresenteerd om hier anders over te oordelen.
Het beroep van [appellant] als gewezen verdachte op het égalité-beginsel faalt, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen.
Resteert de vraag (c) of de Staat als redelijk bewaarder heeft gehandeld, waarbij het gaat om de vraag of de Staat de nodige maatregelen heeft genomen tegen beschadiging, waardevermindering en ontvreemding van hetgeen in beslag is genomen. [appellant] erkent dat niet altijd van de Staat kan worden gevergd dat een in beslag genomen goed in een overdekte ruimte wordt bewaard. Volgens [appellant] had een redelijk handelend bewaarder bij het ontbreken van een stalling echter wél op zijn minst genomen de accu uit de tractor moeten verwijderen en de rubberen slangen moeten behandelen om inwerking van vocht tegen te gaan, plus beschermende maatregelen moeten nemen (in de vorm van het afdekken van de tractor in de winter). Nu de Staat niets heeft gedaan en een kostbaar en in goede staat verkerend landbouwvoertuig bijna drie jaar onafgebroken in de open lucht heeft gestald, terwijl geen enkele zorg aan het behoud van het voertuig is besteed, heeft de Staat als bewaarder onrechtmatig gehandeld, aldus nog steeds [appellant].
De vraag of de bewaarder onrechtmatig heeft gehandeld door de tractor bijna drie jaar buiten te laten staan zonder enige extra zorg aan de tractor te besteden, kan niet eenvoudig worden beantwoord. De volgende aspecten wegen hierbij mee. In de eerste plaats mag worden aangenomen dat een landbouwtractor ‘tegen een stootje’ kan. In zoverre is de situatie anders dan bij het beslag van een kostbare personenauto (zoals een Ferrari). In de tweede plaats gaat het in dit geval om een tweedehands tractor, die volgens de opnamestaat van 3 april 2006 in een matige conditie verkeerde. De stelling van [appellant] dat de tractor ‘in goede staat verkeerde’ is in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. In de derde plaats verdient aandacht dat waardedaling van een inbeslaggenomen goed wegens enkel tijdsverloop, geleden tijdens een rechtmatig beslag, voor rekening komt van de beslagene, zoals de rechtbank met juistheid – in hoger beroep onbestreden – heeft geoordeeld.
Naar het hof begrijpt klaagt [appellant] niet zozeer over (schade aan) de carrosserie van de tractor door het buitenstaan, maar over de motor, ten aanzien waarvan volgens [appellant] preventieve maatregelen/onderhoud (accu/slangen) getroffen hadden moeten worden. Naar het oordeel van het hof kan echter in redelijkheid niet van de bewaarder worden gevergd dat hij dergelijke preventieve maatregelen neemt, temeer niet nu volgens het protocol van Domeinen met inbeslaggenomen voertuigen begrijpelijkerwijze niet mag worden gereden en er geen accu’s uit mogen worden gehaald. Blijft over de vraag of de bewaarder beschermende maatregelen, bijvoorbeeld afdekken in de winter, had moeten nemen. Nog daargelaten of dit in redelijkheid van de bewaarder gevergd had kunnen worden, stuit dit laatste echter af op de omstandigheid (i) dat [appellant] niet heeft toegelicht dat dit de betreffende (motor)schade had kunnen voorkomen en (ii) dat waardedaling door enkel tijdsverloop voor rekening van de beslagene komt.
Hiernaast betrekt het hof nog bij zijn beoordeling dat volgens [appellant] de tractor na het vrijgeven van het beslag een bedrag van € 18.000,-- waard zou zijn geweest, terwijl de bewaarder jaren eerder tot een geschatte waarde kwam van € 14.400. Zelfs al zou worden aangenomen dat de ene taxatie te hoog en de andere schatting te laag is geweest, zijn deze bedragen van dien aard, dat daaruit niet blijkt van enige (significante) schade door de wijze van bewaring. [appellant] heeft althans onvoldoende toegelicht waarom hier anders over gedacht zou moeten worden. Ook hierop stuit af de vordering van [appellant] wegens waardevermindering van de tractor (en de herstelkosten, die overigens naast de waardevermindering een dubbeltelling bevatten).
De vordering wegens de huur van een vervangende tractor strandt reeds, nu het beslag niet onrechtmatig is geoordeeld en er dus geen grondslag is voor vergoeding van de huurkosten voor een vervangende tractor.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat de grieven I tot en met VII falen. Grief VIII mist zelfstandige betekenis en deelt dit lot. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen op 12 maart 2014 gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.920,-- aan verschotten en € 2.316,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.