Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 15 september 2015
[appellant],
STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie alsmede Ministerie van Financiën)
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) Op 15 oktober 2005 heeft de politie onder [appellant], die zich als eigenaar presenteerde, een tractor, merk John Deere, type 6110, chassisnummer L06110V238847, (hierna: de tractor) in strafrechtelijk beslag genomen. De betreffende tractor met dit chassisnummer bleek in België als gestolen gesignaleerd te staan. [appellant] is toen aangehouden op verdenking van heling. [appellant] heeft die dag tegen de politie onder meer verklaard (a) dat hij de tractor anderhalf tot twee jaar eerder ergens in Brabant had gekocht van twee mannen, van wie hij de naam niet kende, voor een bedrag van € 32.500,-- (b) dat hij dit bedrag bij aflevering, enkele dagen later bij hem thuis, contant had betaald (c) dat hij van deze aankoop geen rekening heeft ontvangen omdat er anders 19% BTW op zou komen, dat hij geen betalingsbewijs had ontvangen van de verkopers, hoewel dit wel was beloofd, maar dat hij (d) de papieren van de tractor (onderhoudsboekje, officiële bescheiden van keuringen/attesten in België e.d.) thuis had.
(2.2) De strafraadkamer van de rechtbank Maastricht heeft bij beschikking van 12 januari 2006 het klaagschrift van [appellant] ex artikel 552a Sv ongegrond verklaard en het verzoek tot teruggave van de tractor aan [appellant] afgewezen, kort gezegd omdat niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene zal onttrekken aan het verkeer.
(2.3) [appellant] is bij vonnis van de Politierechter in de rechtbank Maastricht van 9 mei 2007 veroordeeld ter zake van schuldheling. [appellant] is op 15 april 2008 door het hof
’s-Hertogenbosch vrijgesproken, omdat het hof er vanwege het feit dat [appellant] in het bezit was van alle relevante papieren en een kwitantie en in de aangifte niet stond vermeld dat ook de papieren (kentekenbewijs e.d.) waren gestolen, niet van overtuigd was geraakt dat de tractor door misdrijf was verkregen. Het hof heeft toen de teruggave van de tractor aan [appellant] gelast.
(2.4) Tussen 15 oktober 2005 (datum beslag) en 22 mei 2008 (het tijdstip dat [appellant] de tractor terug kreeg) is de tractor van overheidswege bewaard, en wel aanvankelijk tot 3 april 2006 bij de politie en vanaf 3 april 2006 bij Domeinen, respectievelijk te Veldhoven en Soesterberg.
(2.5) Bij aankomst van de tractor bij Domeinen op 3 april 2006 is een opnameformulier opgemaakt. In dit opnameformulier staat onder meer vermeld dat de hele staat van de tractor – waaronder de banden – matig was, dat er sprake was van lekkage, dat het chassis op diverse plaatsen roest vertoonde en dat de waarde van de tractor werd geschat op € 14.400,--.
(2.6) [appellant] heeft bij het afhalen van de tractor op 22 mei 2008 gemeld dat hij diverse schades constateerde. Het gaat daarbij onder meer om lakschade, roestvorming, incompleet trekoog, ontbrekende trekhaak (vangmuilkoppeling) gebarsten linker spiegel, vocht in diverse lichten, deuk in voorgrill, kapot controledisplay, lege accu, niet startende motor (zie verder: rechtsoverweging 2.7 bestreden vonnis).
(2.7) Verzoeken om schadevergoeding zijn door de Staat afgewezen.
(2.8) [appellant] heeft vervolgens de Staat gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank de Staat, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 35.660,89, met BTW en wettelijke rente, vermeerderd met een bedrag van € 1.788 aan buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast heeft [appellant] veroordeling van de Staat in de proceskosten gevorderd.
(2.9) [appellant] heeft aan zijn vordering het navolgende ten grondslag gelegd. De Staat is aansprakelijk voor de schade die door [appellant] is geleden ten gevolge van de onrechtmatige inbeslagname van de tractor. Dit dwangmiddel is namelijk toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten en bovendien is uit het strafrechtelijk onderzoek gebleken dat de verdenking tegen [appellant] ten onrechte heeft bestaan. In dit verband wijst [appellant] op (de motivering van) de vrijspraak in het arrest van het hof van 15 april 2008 en betoogt hij dat de politie ten tijde van de inbeslagname direct had moeten ingaan op zijn aanbod de papieren betreffende de tractor - nadat hij deze van huis zou hebben opgehaald - in te zien. Als de politie deze papieren direct zou hebben ingezien, zou direct van de onschuld van [appellant] zijn gebleken. Voor zover de inbeslagname rechtmatig zal worden geacht, beroept [appellant] zich op de verplichting van de Staat het door de inbeslagname voor [appellant] ontstane onevenredig nadeel te vergoeden. Ten slotte stelt [appellant] dat Domeinen niet de nodige maatregelen tegen beschadiging en waardevermindering van de tractor heeft genomen. Hij wijst erop dat de tractor in Soesterberg is gestald in de buitenlucht onder dennenbomen op een terrein dat dienst deed als autokerkhof. Voorts verwijt hij Domeinen dat geen onderhoud aan de tractor is uitgevoerd, zoals het behandelen van de slangen, en dat is nagelaten de accu van de tractor met het oog op de winterperioden te lichten en vorstvrij op te slaan.
(2.10) De schade bestaat uit € 12.184,87 aan waardevermindering van de tractor ten gevolge van tijdsverloop, € 12.400 aan huur van een vervangende tractor gedurende het beslag, alsmede € 5.250,72, € 2.585,30 en € 3.240 aan herstelkosten, aldus nog steeds [appellant]. [appellant] grondt de hoogte van deze schade onder meer op een rapport van M. Grooten Euregiotrac BV waarin de waarde van de tractor op 5 juni 2008 op € 18.000 inclusief BTW wordt bepaald.
(2.11) De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van de Staat. Daartoe heeft de rechtbank, kort en zakelijk weergegeven, overwogen:
(i) dat niet kan worden gezegd dat van aanvang af een redelijk vermoeden van schuld heeft ontbroken,
(ii) dat niet in geschil is dat de beslissing tot inbeslagname voor het overige zonder schending van enig wettelijk of fundamenteel vereiste is genomen,
(iii) dat uit de motivering van de vrijspraak van het gerechtshof niet blijkt dat de verdenking tegen [appellant] ten onrechte heeft bestaan,
(iv) dat [appellant] als gewezen verdachte geen beroep toekomt op het égalité-beginsel, zodat vergoeding van enig onevenredig nadeel ten gevolge van de rechtmatig te achten beslaglegging niet aan de orde kan zijn,
(v) dat de Staat slechts aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van (rechtmatige) bewaring, voor zover hij niet als een redelijk bewaarder heeft gehandeld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden geoordeeld dat bij de bewaring van de tractor een speciale zorg aan de orde was die noopte tot afwijking van het uitgangspunt dat niet zonder meer van de Staat kan worden gevergd, dat inbeslaggenomen voertuigen overdekt worden gestald. Ten aanzien van de overige door [appellant] aan de bewaring gestelde eisen – het verrichten van onderhoud, waaronder het behandelen van de slangen, en het lichten en vorstvrij opslaan van de accu – overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat het opnieuw in bedrijf stellen van de tractor kosten voor [appellant] met zich zal brengen, op zichzelf nog niet betekent dat de Staat in zijn zorgplicht is tekortgeschoten. Die zorgplicht gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat de Staat in dit geval, bij gebreke van bijzondere omstandigheden die daartoe nopen, als bewaarder is gehouden onderhoud te verrichten en de accu te lichten, al is het maar omdat tijdens het verrichten van onderhoud bovendien risico op schade wordt gelopen. Eventuele waardevermindering van de tractor vanwege stalling in de open lucht komt dus niet voor vergoeding in aanmerking, net zo min als de gevorderde kosten van herstel. De gevorderde vergoeding van de kosten van huur van een vervangende tractor sluit reeds af op de omstandigheid dat het beslag ook gedurende de periode waarin een vervangende tractor is gehuurd rechtmatig is geweest.
Beoordeling van de grieven
De Staat is slechts dan aansprakelijk voor schade die het gevolg is van toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder beslaglegging, als:
(a) het dwangmiddel is toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten, waaronder het geval dat van aanvang af een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft ontbroken. Van dat laatste is slechts sprake indien bij voorbaat vast staat dat geen veroordeling zal kunnen volgen of in redelijkheid niet kan worden betwijfeld dat het betrokken feitencomplex buiten het bereik van de strafbepaling valt waarop de tenlastelegging is toegesneden of
(b) achteraf uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan. Het onder (b) bedoelde criterium, het gebleken-onschuld-criterium, is een restrictief criterium.
Daarnaast heeft te gelden:
(c) dat de Staat slechts aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de wijze van bewaring voor zover hij niet als een redelijk bewaarder heeft gehandeld. Dit laatste is aan de orde als hij niet de nodige maatregelen heeft genomen tegen beschadiging, waardevermindering en ontvreemding van hetgeen in beslag is genomen. Waardedaling van een inbeslaggenomen goed wegens enkel tijdsverloop, geleden tijdens een rechtmatig beslag, komt voor rekening van de beslagene. Voor zover [appellant] met zijn grieven anders betoogt, wordt dit betoog verworpen.
Overigens is ook het hof van oordeel dat er van aanvang af een redelijk vermoeden van schuld was aan enige vorm van heling. In dit verband wijst het hof erop dat moet worden vastgesteld dat de tractor als gestolen stond gesignaleerd, zodat de politie daar voorshands vanuit mocht gaan. De verklaring van [appellant] over de manier waarop hij de tractor had gekocht (onbekende mannen, zonder rekening of betalingsbewijs, geen BTW), hoefde de politie niet te doen twijfelen aan de juistheid van de signalering. Hier komt nog bij dat de (toen bijna ex-)echtgenote van [appellant] een belastende verklaring had afgelegd (zie bestreden vonnis rechtsoverweging 2.3).
Situatie (a) heeft zich niet voorgedaan.
Slotsom