ECLI:NL:GHDHA:2015:2384

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
BK - 14 _ 01419
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van aanslag en heffingsmaatstaf bij legesheffing door gemeente Leiden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2015, stond de tijdigheid van een aanslag leges en de hoogte van de heffingsmaatstaf centraal. De belanghebbende, een n.v. gevestigd te [Z], had bezwaar gemaakt tegen een door de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden opgelegde aanslag van € 16.118, die betrekking had op leges voor een bouwvergunning. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof.

Het Hof oordeelde dat de aanslag niet tijdig was opgelegd, aangezien deze was gedateerd op 10 december 2012, terwijl de aanvraag voor de bouwvergunning op 5 september 2007 was ingediend. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de aanslagtermijn had overschreden en dat dit gebrek niet kon worden hersteld door conversie naar een navorderingsaanslag. De heffingsambtenaar had bovendien niet aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarden voor navordering was voldaan.

Het Gerechtshof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en verklaarde de aanslag ongeldig. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.960, en moest hij € 811 aan griffierecht vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/01419

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak d.d. 8 juli 2015

in het geding tussen:

[X] n.v. te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 6 augustus 2014, nummer SGR 13/5295 betreffende de onder 1 vermelde aanslag.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.960; en
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 811 aan griffierecht te vergoeden.

Gronden

1. De heffingsambtenaar heeft bij schriftelijke kennisgeving van 10 december 2012 leges tot een bedrag van € 16.118 gevorderd (hierna: de aanslag). De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 318. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 493,00. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, dat in afschrift is toegezonden aan de heffingsambtenaar.
3. De heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Ter zitting van het Hof heeft hij dit incidenteel hoger beroep ingetrokken.
4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 juli 2015. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
5. De Verordening op de heffing en invordering van leges 2007, vastgesteld door de raad van de gemeente Leiden in zijn openbare vergadering van 6 februari 2007 en nadien tweemaal gewijzigd, laatstelijk bij besluit van de raad van 16 oktober 2007 (hierna: de Verordening), luidt, voor zover hier van belang:

“Artikel 2

Belastbaar feit
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3

Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
(…)

Artikel 5

Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. (…)

Artikel 6

Wijze van heffing
De leges worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen eens tempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.
(…)

TARIEVENTABEL 2007 BEHORENDE BIJ DE LEGESVERORDENING 2007

(…)
5.1
Bouwvergunningen
5.1.1
Algemeen
Op grond van onderdeel 5.1 worden leges geheven voor het in behandeling nemen van aanvragen tot beoordeling van een:
. Lichte bouwvergunning
. reguliere bouwvergunning
(…)
(…)
5.1.3
Aanvraag lichte bouwvergunning
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een
aanvraag voor het verkrijgen van een lichte bouwvergunning € 33,35
5.1.4
Aanvraag reguliere bouwvergunning
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een
aanvraag voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning:
(…)
- indien de bouwkosten meer dan € 250.000 bedragen
en niet meer dan € 1.000.000: € 5.316, vermeerderd met 2,12%
van het bedrag waarmee de bouwkosten € 250.000 te boven gaan;
(…)
5.2
Verhoging/aanvullende leges
(…)
5.2.2
Beoordeling bodemrapport
Het (…) tarief (…) wordt verhoogd indien de aanvraag (…
Slechts kan worden afgehandeld wanneer:
- een milieukundig bodemrapport wordt beoordeeld, met € 118,75
- (…)
(…)
5.2.6
Andere vrijstellingen of ontheffingen bestemmingsplan
Het (…) tarief (…) wordt, indien de aanvraag betrekking
heeft op een bouwplan waarvoor een vrijstelling, ontheffing
of instemming moet worden verleend met toepassing van
artikel (…) 19 derde lid van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening (…) verhoogd met € 83,75
(…)”
6. Op 5 september 2007 is bij Bouw- en Woningtoezicht Leiden een door belanghebbende ingediende aanvraag, gedateerd 3 september 2007, binnengekomen (hierna: aanvraag). De aanvraag luidt, voor zover hier van belang:
“2a. Welke bouwvergunning vraagt u aan? Lichte bouwvergunning (…)
(…)
3. Lokale (…) aanduiding van het bouwwerk/
perceel
3a. Straat en huisnummer [Y]
(…)
3c. Eigendomssituatie (…) Eigendom
4. De bouwwerkzaamheden
4a. Het gaat om het geheel (…)
oprichten (…) van 7 zelfstandige
woningen met gezamenlijk erf
(…)
8. Kosten
8. Aanneemsom of raming van de kosten
(exclusief BTW) € 350.000 (in eigen beheer)
9. Uitvoering van de bouwwerkzaamheden
9a. Hoe worden de bouwwerkzaamheden
uitgevoerd? (…) Nog niet bekend (…)”
7 Bij besluit van 7 december 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de gevraagde vergunning onder het stellen van een aantal voorwaarden verleend. Onderaan de vergunning is vermeld dat de bouwkosten € 750.000 bedragen.
8 De aanslag luidt, voor zover hier van belang:
“Omschrijving Bedrag
Betaling leges bouwvergunning [A] Aanvraag 070954
In behandeling nemen bouwaanvraag 15.916,00
Beoordeling milieukundig bodemrapport 118,75
Toepassing 19/3wro 83,75
---------------------------
Totaal € 16.118,50
================”
9. In hoger beroep is in geschil
1e. of de heffingsambtenaar de aanslag tijdig heeft opgelegd;
2e. indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: of de heffingsmaatstaf waarnaar de aanslag is berekend, op een te hoog bedrag is vastgesteld.
10. Naar volgt uit artikel 2 van de Verordening en § 5.1.1. van de daarbij behorende Tarieventabel is het belastbare feit ter zake waarvan de leges worden geheven het in behandeling nemen van aanvragen tot beoordeling van een bouwvergunning. Belanghebbende heeft door indiening van een daartoe bestemd formulier, gedateerd 3 september 2007 en, blijkens de op het formulier geplaatste datumstempel, bij Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Leiden binnengekomen op 5 september 2007, een zogenoemde lichte bouwvergunning aangevraagd. Uit het voorgaande volgt dat het belastbare feit –het in behandeling nemen van de aanvraag – zich op 5 september 2007 heeft voorgedaan. De aanslag is opgelegd met dagtekening 10 december 2012, derhalve na ommekomst van de in artikel 11 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geregelde termijn (hierna: de aanslagtermijn). Dit gebrek kan niet worden hersteld door conversie van de aanslag in een navorderingsaanslag, reeds omdat ten tijde van het opleggen van de aanslag ook de in artikel 16, lid 3, van de AWR geregelde termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag (hierna: de navorderingstermijn) was verstreken.
11. Gelet op hetgeen onder 10 is overwogen, beantwoordt het Hof de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend.
12. Hetgeen de heffingsambtenaar ter zitting ter verklaring van de overschrijding van de zo-even vermelde termijnen heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Hierbij overweegt het Hof het volgende. Indien juist is dat de behandeling van de litigieuze aanvraag, waarbij diverse instanties en personen betrokken waren, een intensief en tijdrovend proces was – het Hof laat dit in het midden – had de heffingsambtenaar het ongebruikt laten verstrijken van de aanslagtermijn kunnen voorkomen door voor het einde van die termijn een aanslag tot behoud van rechten op te leggen onder gelijktijdige verlening van uitstel van betaling totdat de heffingsambtenaar over voldoende informatie beschikte om een nadere beslissing over (het bedrag van) de aanslag te nemen. Ook had de heffingsambtenaar, indien hij aannemelijk kon maken dat aan de overige voorwaarden voor navordering was voldaan, voor het verstrijken van de navorderingstermijn een navorderingsaanslag tot behoud van rechten kunnen opleggen, eveneens met verlening van uitstel van betaling als hiervoor genoemd.
13. Gelet op het vorenoverwogene behoeft de tweede in geschil zijnde vraag geen beantwoording, is het hoger beroep gegrond en is beslist zoals hierboven is vermeld.
14. Het Hof acht termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.960 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten, bedrag per punt € 490 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).
15. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank betaalde griffierecht van € 318, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep betaalde griffierecht van € 493 te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. H.A.J. Kroon en mr. J.J.J. Engel in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 8 juli 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.