ECLI:NL:GHDHA:2015:2349

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
BK-14/00375
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering uitspraak en recht op dwangsom en kostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2014, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de inhouding van loonheffingen door [Y] V.O.F. over april 2013. Belanghebbende stelt dat hij kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting en heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonheffingen. Hij heeft de Inspecteur in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en verzocht om een dwangsom. De Inspecteur verklaarde het bezwaar gegrond, maar wees het verzoek om kostenvergoeding af, omdat er geen sprake zou zijn van onrechtmatigheid aan de zijde van de belastingdienst. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft beslist. De rechtbank heeft overwogen dat de Inspecteur aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet is gekomen, maar dat er geen recht op kostenvergoeding bestaat omdat het bezwaar niet gericht was tegen een besluit van de Inspecteur. Het Hof concludeert dat de Inspecteur vrij was om het bezwaar zonder inhoudelijke toets toe te wijzen en dat er geen beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00375

Uitspraak van 22 mei 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2014, nr. SGR 13/7897.

Bezwaar, beroep, hoger beroep en feiten

1.1.
Belanghebbende maakt bezwaar tegen de inhouding door [Y] V.O.F. te [A] van loonheffingen over april 2013. Het bezwaarschrift vermeldt:
"(…) De heer [X] is van mening dat hij kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting en ondersteunt het standpunt van [Y] V.O.F. (…)"
1.2.
Belanghebbende stelt de Inspecteur schriftelijk in gebreke vanwege het niet (tijdig) hebben beslist op het bezwaar en verzoekt alsnog binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar te doen, waarbij te kennen is gegeven dat een dwangsom is verschuldigd, als niet binnen de termijn op het bezwaar wordt beslist.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar verklaart de Inspecteur het bezwaar gegrond en wijst het verzoek om een kostenvergoeding af. De uitspraak vermeldt:
"(…) Binnen de hierna te omschrijven kaders wijs ik uw bezwaarschrift toe. Het boekenonderzoek is nog niet afgesloten. De belastingdienst ziet geen kans om voor 22 augustus a.s. een gemotiveerde uitspraak op bezwaar te doen. Ik wijs u en de heer [X] er met nadruk op dat ik overigens niet heb beoordeeld of de afdracht op aangifte over april 2013 inhoudelijk juist is. Aan deze toewijzing kunnen derhalve geen rechten worden ontleend met betrekking tot de afdracht van loonheffingen voor de heer [X] over de maanden volgende op april 2013. (…) U hebt om een kostenvergoeding verzocht. Dit bezwaarschrift is een bezwaarschrift tegen de inhouding van loonheffingen over de maand april 2013 door [Y] V.O.F. Er wordt volledig aan het bezwaar tegemoet gekomen. Er is naar mijn mening dan ook geen sprake van onrechtmatige daad aan de zijde van de belastingdienst die tot het vergoeden van kosten leidt. Ik wijs uw verzoek om een kostenvergoeding af."
1.4.
De Inspecteur wijst toekenning van een dwangsom af, omdat binnen twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar is gedaan.
1.5.
Belanghebbende stelt tegen de uitspraak op bezwaar en de afwijzing van een dwangsom beroep bij de rechtbank in. Een griffierecht van € 44 is geheven.
1.6.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
1.7.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 122 is geheven.
1.8.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.9.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 april 2015 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.

De rechtbank

2. De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
9. [ Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van 20 augustus 2013 niet als een uitspraak in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt omdat de uitspraak is geclausuleerd en is gedaan onder een tijdsbepaling, geen sprake is van een heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, en in de uitspraak slechts op onderdelen een besluit is genomen zodat impliciet sprake is van een weigering een besluit te nemen op onderdelen.
10. De rechtbank verwerpt dit standpunt. [De Inspecteur] is in de uitspraak geheel tegemoet gekomen aan het bezwaar van [belanghebbende] tegen de inhouding van lb/pvv over de maand april 2013. De opmerking van [de Inspecteur] dat aan de toewijzing geen rechten kunnen worden ontleend met betrekking tot de afdracht van loonheffingen voor [belanghebbende] over de maanden volgende op april 2013, doet hieraan niet af. Het stond [de Inspecteur] vrij zijn uitspraak uitdrukkelijk te beperken tot de inhouding die in geschil is. [Belanghebbende] heeft zijn stelling, dat vooraf met [de Inspecteur] was afgesproken dat in de uitspraak een standpunt zou worden ingenomen over de vraag of sprake is van een dienstbetrekking, tegenover de betwisting door [de Inspecteur] niet aannemelijk gemaakt. Van een weigering een besluit te nemen op onderdelen is daarom geen sprake. Nu het bezwaar niet was gericht tegen een besluit van [de Inspecteur], maar tegen de inhouding door [X] VOF, kan geen sprake zijn van een heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb.
11. Het verzoek van [belanghebbende] om vaststelling van een dwangsom wijst de rechtbank af op grond van het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. [De Inspecteur] heeft binnen twee weken na de dag waarop [de Inspecteur] van [belanghebbende] een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen uitspraak op bezwaar gedaan, zodat hij geen dwangsom is verschuldigd.
12. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [Belanghebbende] heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van lb/pvv door [X] VOF, zodat geen sprake is geweest van het herroepen van een besluit door [de Inspecteur] wegens aan [de Inspecteur] te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank is daarom van oordeel dat [de Inspecteur] het verzoek van [belanghebbende] om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase terecht heeft afgewezen.
13. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het verzoek van [belanghebbende] om vergoeding van schade op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb (in de vóór 1 juli 2013 geldende tekst) dient daarom te worden afgewezen.
14. [ Belanghebbende] verzoekt om het griffierecht opnieuw vast te stellen, omdat naar zijn mening slechts eenmaal griffierecht is verschuldigd in de zaken met de kenmerken 13/7894, 13/7897, 13/7902, 13/7905 en 13/7906. Dit verzoek wijst de rechtbank af. De beroepschriften in deze zaken zijn ingediend door vijf indieners ter zake van vijf besluiten die zijn genomen ten aanzien van hen afzonderlijk, zodat voor de indiening van het beroepschrift door elk van die indieners griffierecht is verschuldigd (zie Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/04087, LJN:BX1396 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 juli 2011, nr. 10/00329, ECLI:NL:GHSHE:2011:BU2916).
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil en standpunten

3.1.
Partijen houdt in hoger beroep, net als voor de rechtbank, het antwoord op de vragen verdeeld of de Inspecteur heeft geweigerd uitspraak te doen en of belanghebbende recht heeft op een dwangsom en op een vergoeding van de (werkelijke) kosten in de bezwaarfase, welke vragen belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling

4.1.
De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met betrekking tot alle geschilpunten terecht en op goede gronden beslist zoals zij heeft beslist. Belanghebbende heeft niets aangevoerd, gelet ook op de uiteenzetting in het verweerschrift in hoger beroep, dat een andere conclusie rechtvaardigt. Het mag zijn dat belanghebbende met het bezwaar tegen de inhouding een inhoudelijk oordeel van de Inspecteur over de inhoudingsplicht heeft beoogd te krijgen en dat de Inspecteur dat ook heeft geweten, maar het stond de Inspecteur vrij het bezwaar om hem moverende redenen vooral, zo begrijpt het Hof, door tijdsdruk en doordat niet alle vereiste gegevens voorhanden zijn zonder inhoudelijke toets toe te wijzen, ook nu het Hof niet is gebleken dat de Inspecteur met die handelwijze een beginsel van behoorlijk bestuur of een andere rechtsregel heeft geschonden.
4.2.
Dat brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, E.M. Vrouwenvelder en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 22 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.