In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2014, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de inhouding van loonheffingen door [Y] V.O.F. over april 2013. Belanghebbende stelt dat hij kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting en heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonheffingen. Hij heeft de Inspecteur in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en verzocht om een dwangsom. De Inspecteur verklaarde het bezwaar gegrond, maar wees het verzoek om kostenvergoeding af, omdat er geen sprake zou zijn van onrechtmatigheid aan de zijde van de belastingdienst. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft beslist. De rechtbank heeft overwogen dat de Inspecteur aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet is gekomen, maar dat er geen recht op kostenvergoeding bestaat omdat het bezwaar niet gericht was tegen een besluit van de Inspecteur. Het Hof concludeert dat de Inspecteur vrij was om het bezwaar zonder inhoudelijke toets toe te wijzen en dat er geen beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De proceskosten worden niet toegewezen.