ECLI:NL:GHDHA:2015:2343

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
BK-14/01006
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vennoot in maatschap voor belastingverplichtingen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een vennoot van een maatschap voor belastingverplichtingen. De belanghebbende, een vennoot van de maatschap, is in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de beschikking van de Ontvanger van de Belastingdienst ongegrond had verklaard. De beschikking betrof de aansprakelijkstelling van de belanghebbende voor de onbetaald gebleven omzetbelasting en bijbehorende kosten, rente en boeten van de maatschap voor de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 januari 2010. De Ontvanger had de belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 1.239.507, dat later werd verminderd tot € 958.167,26 na bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende als volledig aansprakelijke vennoot van de maatschap moest worden aangemerkt, en dat de aansprakelijkstelling op de juiste wijze was bekendgemaakt. In hoger beroep heeft het Hof de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het Hof zich verenigde met de overwegingen van de rechtbank. De belanghebbende had geen nieuwe argumenten aangedragen die de zaak in een ander licht zouden stellen. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende terecht aansprakelijk was gesteld en dat het hoger beroep ongegrond was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/01006

Uitspraak d.d. 26 augustus 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Ontvanger,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2014, nummer SGR 13/9499 (hierna: de rechtbank) betreffende de hierna genoemde beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 19 januari 2011 aansprakelijk gesteld voor door [Y] Maatschap (hierna: de maatschap) voor tijdvakken in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 januari 2010 verschuldigde omzetbelasting en de in verband daarmee ingevorderde kosten, rente en boeten ten bedrage van in totaal € 1.239.507.
1.2.
De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld verminderd tot € 958.167,26.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 122. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 juli 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.2.
Belanghebbende is vennoot van de maatschap. De andere maat in de maatschap is de broer van belanghebbende, [A] . De activiteiten van de maatschap bestaan uit het voor gezamenlijke rekening van de maten beleggen in onroerende zaken.
3.3.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn aan de maatschap voor tijdvakken die liggen tussen 1 oktober 2006 en 31 januari 2010 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting alsmede verzuim- en vergrijpboetes opgelegd. Omdat deze naheffingsaanslagen en de in verband daarmee ingevorderde kosten, rente en boeten, onbetaald zijn gebleven, is belanghebbende daarvoor bij de onder 1.1 genoemde beschikking aansprakelijk gesteld. Het bedrag van de aansprakelijkstelling beliep in totaal € 1.239.507.
3.4.1.
Namens de maatschap is tegen de naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 22 oktober 2010 zijn de naheffingsaanslagen verminderd. De Inspecteur heeft de boetebeschikkingen gehandhaafd. Tegen de uitspraken op bezwaar is beroep ingesteld. Bij haar uitspraak van 6 oktober 2011 heeft de rechtbank de naheffingsaanslagen, de verzuimboetes en de vergrijpboetes verminderd. Tegen de uitspraken van de rechtbank is hoger beroep ingesteld bij het Hof. Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 15 maart 2012 is een compromis tot stand gekomen. Dit compromis is opgenomen in de uitspraak van het Hof van 22 maart 2013. Bij deze uitspraak heeft het Hof de naheffingsaanslagen verder verminderd en de boetebeschikkingen vernietigd. Tevens hebben partijen ter zitting van het Hof afgesproken dat belanghebbende de naheffingsaanslagen zou betalen binnen één maand na de dag van mondelinge behandeling van het hoger beroep door het Hof. Namens de maatschap is tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld, welk beroep bij arrest van 13 september 2013 niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4.2.
Op basis van het onder 3.4.1 vermelde compromis heeft de Ontvanger het bedrag van de aansprakelijkstelling bij de onder 1.2 vermelde uitspraak op bezwaar verminderd tot € 958.167.
3.5.
De beschikking aansprakelijkstelling is aangetekend verzonden naar [B] te [Z] . Bij akte van 26 oktober 2005 hebben belanghebbende en zijn broer ieder de onverdeelde helft van het pand [C] te [Z] gekocht. Het pand beschikt over één voordeur. In de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond belanghebbende vanaf 2 januari 2007 ingeschreven op het adres [C] te [Z] . Vanaf 21 april 2009 is aan het huisnummer de letter ‘ […] ’ toegevoegd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, ten eerste in geschil of de beschikking aansprakelijkstelling op de juiste wijze bekend is gemaakt en, zo dat het geval is, ten tweede of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Voor wat betreft het tweede geschilpunt, spitst het geschil zich toe op de vraag of belanghebbende is aan te merken als volledig aansprakelijke vennoot van de maatschap en derhalve als bestuurder.
4.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, uitspraak op bezwaar en beschikking aansprakelijkstelling.
5.2.
De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Ontvanger als verweerder heeft aangeduid:
“6. Aangaande de stelling van eiser dat aan de beschikking formele gebreken kleven, omdat die niet als aangetekend stuk en naar een onjuist adres is verzonden, overweegt de rechtbank .dat dergelijke gebreken niet leiden tot, zoals eiser kennelijk meent, nietigheid van de beschikking. Gezien het feit dat eiser tijdig tegen de beschikking bezwaar heeft gemaakt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser door de onjuiste adressering in zijn belangen is geschaad.
7. Op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de IW zijn de bestuurders van een lichaam dat geen rechtspersoonlijkheid heeft hoofdelijk aansprakelijk voor de door dat lichaam verschuldigde rijksbelastingen. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt als bestuurder aangemerkt de volledig aansprakelijke vennoot van een maat- of vennootschap.
8. De stelling van eiser dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld omdat hij geen volledig aansprakelijke vennoot van de Maatschap is, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste rechtsopvatting. Hoewel de vennoten van een maatschap naar de regels van het burgerlijk recht niet hoofdelijk, doch slechts voor gelijke delen aansprakelijk zijn voor de schulden van de maatschap, zijn zij op grond van artikel 33, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de IW wel hoofdelijk aansprakelijk voor de door de maatschap verschuldigde rijksbelastingen. Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de IW wordt als bestuurder aangemerkt de volledig aansprakelijke vennoot van een maat- of vennootschap, dat wil zeggen een vennoot, die volgens de regels van artikel 1655 e.v. van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is voor de schulden van de maatschap of vennootschap. Dit in tegenstelling tot de commanditaire vennoot als bedoeld in artikel 19 e.v. van het Wetboek van Koophandel, die slechts met de door hem in de vennootschap ingebrachte gelden in staat voor de schulden van de vennootschap. Dat eisers aansprakelijkheid en de mate waarin hij de verliezen van de Maatschap draagt niet verder gaan dan die van een commanditaire vennoot, is gesteld noch gebleken. Verweerder heeft hem daarom terecht aangemerkt als een volledig aansprakelijke vennoot en daarmee als bestuurder van de Maatschap.
9. Eiser heeft geen beroep gedaan op de disculpatiemogelijkheid van artikel 33, vierde lid, van de IW en heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen het feit dat hij ook aansprakelijk is gesteld voor de in verband met de desbetreffende belastingen gevorderde kosten, boeten en rente. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser ten onrechte of voor een te hoog bedrag aansprakelijk is gesteld. Het beroep is daarom ongegrond.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Het Hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank en maakt deze beslissing alsmede de gronden waarop zij berust tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak.
7.2.
Het hoger beroep is ongegrond. Beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, G.J. van Leijenhorst en A.N. Labohm, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.G. Detweiler. De beslissing is op 26 augustus 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.