In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal, gelegen in Leiden, samen met anderen. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen, met aftrek van voorarrest. De verdachte was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd in PI Haaglanden.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen die tijdens de zittingen zijn afgelegd. De verdachte heeft betoogd dat hij niet wederrechtelijk heeft gehandeld, omdat hij niet was gesommeerd om het lokaal te verlaten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de wederrechtelijkheid van het binnendringen niet afhankelijk is van een sommatie, maar dat het gaat om de onmiskenbare wil van de rechthebbende. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zonder toestemming in het lokaal verbleef, wat voldoende was om de wederrechtelijkheid vast te stellen.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de toepasselijke artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen bij zijn beslissing.