Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 11 augustus 2015
[appellant]
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KÜHNE BENELUX B.V.,
advocaat: mr. G.B.M. Zuidgeest te Alphen aan den Rijn.
Het verdere verloop van het geding
De verdere beoordeling van het hoger beroep
IN HET PRINCIPALE EN IN HET INCIDENTELE APPEL
IN HET PRINCIPALE APPEL
grief 1 in principaal appelklaagt [appellant] over het oordeel van de kantonrechter dat de enige mogelijke uitleg van de tussen partijen over de pensioenvoorziening gemaakte afspraken is dat Kühne aan [appellant] een totale pensioenpremie van fl. 6.000,-- per jaar zou betalen. Het hof oordeelt hierover als volgt.
derzeit übliche Pensionsregelung“)en dat [appellant] bovenop de in dat kader door Kühne als werkgever te betalen pensioenpremie een extra bedrag voor het doel van pensioenvoorziening zal ontvangen, aldus dat Kühne ten behoeve van [appellant]’s pensioenopbouw totaal een bedrag van NLG 6.000,- ter beschikking zal stellen. “
Gesamtjahresbetrag für diesen Zweck” (totaal jaarbedrag voor dit doeleinde) kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan “totaal jaarbedrag ten behoeve van de pensioenvoorziening”. In het licht hiervan had van [appellant], die als Sales Manager voor Kühne commerciële werkzaamheden in Duitsland ging verrichten en die derhalve geacht mag worden destijds de Duitse taal voldoende machtig te zijn geweest om de inhoud van de overeenkomst en de brief te begrijpen, daargelaten dat het, indien dat anders was, voor zijn risico behoort te komen dat hij geen bijstand heeft ingeroepen van iemand die dat wel was, verwacht mogen worden dat hij op wijziging van de tekst van arbeidsovereenkomst of brief had aangestuurd zodat de tekst beter op de bedoeling van partijen, zoals die wat hem betreft bestond, zou aansluiten.
grief 2 in principaal appelgeen belang meer heeft en dat die grief om die reden faalt.
Die Firma Kühne übernimmt 50 % Ihrer privaten Krankenversicherung“. Tot 1 januari 2006 heeft Kühne hieraan uitvoering gegeven door 50% van de premies ziektekosten te vergoeden van [appellant] en zijn gezinsleden
.Deze situatie is gewijzigd in verband met het feit dat per 1 januari 2006 de Wet van 16 juni 2005, houdende regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (hierna: de Zorgverzekeringswet) in werking is getreden, waarin een verplichte inkomensafhankelijke bijdrage is opgenomen. Vanaf deze datum heeft Kühne uitsluitend deze inkomensafhankelijke bijdrage voor haar rekening genomen. Aanvankelijk stelde Kühne zich in de procedure in eerste aanleg op het standpunt dat zij vanaf 1 januari 2006 aan al haar werknemers met een aanvullende verzekering (inclusief [appellant]) ook nog een brutobedrag van €15,-- per maand heeft vergoed (conclusie van antwoord/eis sub 22), maar nadat [appellant] bij conclusie van antwoord in reconventie had betwist dat hij dat maandelijkse bedrag had ontvangen, heeft Kühne erkend dat nimmer betalingen van dat bedrag aan [appellant] hadden plaatsgevonden (conclusie van dupliek/repliek sub 34) en aangekondigd die betalingen alsnog te gaan verrichten. Tot die betalingen is het evenwel door het vonnis van de kantonrechter niet meer gekomen.
grief III in incidenteel appelheeft toegelicht, levert voorts evenmin een geldige grond op om de arbeidsovereenkomst van [appellant] eenzijdig te wijzigen (en daarmee het financiële nadeel van de wetswijziging voor diens rekening te laten komen). Dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Kühne gebonden blijft aan haar contractuele verplichting tot betaling van de helft van de totale ziektekostenpremie van [appellant] – zoals Kühne in het kader van
grief V in incidenteel appelstelt - vermag het hof dan ook niet in te zien, te meer niet nu Kühne in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij handhaving van de bestaande regeling na 1 januari 2006 (substantieel) meer had te vergoeden dan zij voor die datum had.
grieven III en IV in incidenteel appelheeft Kühne nog geklaagd over het belang dat de rechtbank heeft toegekend aan de zogenaamde salderingsregeling, neergelegd in artikel 2.5.8 van de Wet van 6 oktober 2005, houdende invoering van de Zorgverzekeringswet en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en Aanpassingswet Zorgverzekeringswet). Deze regeling komt erop neer dat een werkgever die voor 2006 aan een werknemer een bijdrage in de ziektekostenverzekering verschuldigd was ingevolge de arbeidsovereenkomst, de na 1 januari 2006 verplichte inkomensafhankelijke bijdrage daarop in mindering mag brengen. Volgens Kühne heeft de rechtbank miskend dat deze regeling bedoeld is geweest als een (tijdelijke) overgangsmaatregel en – zo begrijpt het hof het standpunt van Kühne – de rechtbank had geen betekenis mogen toekomen aan die regeling bij de beoordeling van de vordering van [appellant] ter zake premies ziektekosten, nu die vordering ziet op een periode van bijna zeven jaar vanaf het moment dat de regeling in werking is getreden.
grief VI in incidenteel appelklaagt Kühne erover dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen grond bestaat “om, zoals Kühne thans wenst, beperkingen aan te brengen in aantal verzekerden of soort verzekeringen op basis waarvan [appellant] jarenlang voor 1 januari 2006 ziektekostenpremie betaalde, nu Kühne voor 1 januari 2006 het bedrag van de ziektekostenpremie kennelijk zonder enig commentaar heeft aanvaard.” Vóór 2006, zo licht Kühne toe, declareerde [appellant] altijd één bedrag, zodat het voor Kühne niet inzichtelijk was waarop de premie betrekking had. Daarbij kwam nog dat de declaraties van [appellant] steeds verliepen “via Duitsland” en dat daardoor voor haar niet inzichtelijk is geweest dat zij voor [appellant] een te hoog bedrag aan bijdrage in de ziektekostenpremies heeft betaald.
grief I in incidenteel appelbetrekking heeft, ook betalingen ten behoeve van zijn meerderjarige zoon zijn meegenomen, zodat het hof daarvan uit gaat. [appellant] heeft evenmin bestreden dat het bij Kühne (ook voor 2006) niet gebruikelijk was bij te dragen in de premie ziektekosten van meerderjarige (en van uitwonende) kinderen en hij heeft evenmin aannemelijk gemaakt waarom – mede in het licht daarvan – het bepaalde in de arbeidsovereenkomst (“
Die Firma Kühne übernimmt 50 % Ihrer privaten Krankenversicherung“) desalniettemin zou meebrengen dat hetgeen ter zake de premies ziektekosten is overeengekomen ook betrekking zou hebben op (apart te verzekeren) meerderjarige kinderen. Dat brengt het hof tot het oordeel dat [appellant] vanaf 1 januari 2006 geen aanspraak kan maken op 50% bijdrage in de premie ziektekosten van zijn meerderjarige zoon.
Slotsom
Beslissing
rol van 8 september 2015opdat [appellant] zich bij akte kan uitlaten naar aanleiding van hetgeen het hof in rechtsoverwegingen 23 heeft overwogen, waarna Kühne nog bij antwoordakte zal mogen reageren;