6.2.Voor het jaar 2010 heeft de rechtbank in haar uitspraak het navolgende overwogen:
“7. Bij de kosten die [belanghebbende] in aftrek heeft gebracht gaat het om een deel van de rente over de negatieve saldi op zijn persoonlijke effectenrekening en rekening-courant bij [C] , de rente over de hypothecaire lening ter financiering van een vakantiewoning en de later aangekochte daaromheen liggende grond en de rente over de negatieve saldi op de gezamenlijke rekening-courant van [belanghebbende] en zijn echtgenote bij de [D] . [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat deze rentekosten drukken op het TBS-resultaat omdat, indien aan de echtgenote geen vermogen ter beschikking zou zijn gesteld, de negatieve saldi op de effectenrekening en de rekeningen-courant niet zouden zijn ontstaan en de hypothecaire lening ter financiering van de vakantiewoning zou zijn afgelost.
8. [ De Inspecteur] stelt dat [belanghebbende] de vereiste aangifte niet heeft gedaan zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering van de bewijslast). Verder stelt [de Inspecteur] - kort weergegeven - dat de hypotheekschuld die [belanghebbende] is aangegaan voor de vakantiewoning en de negatieve saldi op de effectenrekening en de rekeningen-courant bij [C] en de [D] geen verband houden met de terbeschikkingstelling van € 63.529. Aangaande de terbeschikkingstelling van € 106.000 stelt [de Inspecteur] dat daarvan ongeveer € 100.000 is betaald van de rekening bij [C] , doch dat het negatieve saldo op deze rekening in 2009 met slechts € 29.799 is toegenomen. Op basis daarvan en op basis van het feit dat [belanghebbende] op 1 januari 2010 en op 31 december 2010 een totale bankschuld had van respectievelijk € 154.955 en € 22.963 en begin januari 2010 € 2.825 rente heeft betaald, heeft [de Inspecteur] voor het jaar 2010 een bedrag van € 29.799 : {(€ 154.955 + € 22.963)/2} x € 2.826 = € 947 in aanmerking genomen als rente van schulden dat op het TBS‑resultaat in aftrek kan worden gebracht.
9. Op grond van artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid, waarmee belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden wordt gegenereerd, mede verstaan het rendabel maken van vermogensbestanddelen - daaronder begrepen de schulden die rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen - door deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking te stellen aan een met de belastingplichtige verbonden persoon, voor zover die vermogensbestanddelen door die persoon worden aangewend voor het behalen van belastbare winst uit onderneming of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van schulden die rechtstreeks samenhangen met ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen in de zin van de onder 9. aangehaalde wettelijke bepaling als de schulden zijn aangegaan ter verwerving of ter financiering van die vermogensbestanddelen en de daarbij beschikbaar komende middelen direct voor dat doel worden aangewend of rechtstreeks ter beschikking worden gesteld aan de met de belastingplichtige verbonden persoon ter aanwending daarvan in diens onderneming of voor diens werkzaamheden.
11. Naar [de Inspecteur] heeft aangevoerd en zoals uit de gedingstukken ook naar voren komt, was het onder 1. vermelde bedrag van € 63.529 afkomstig uit de erfenis van [belanghebbende]s vader. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat [belanghebbende] voor het ter beschikking stellen van dit bedrag schulden heeft moeten aangaan. [Belanghebbende] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De hypothecaire lening die is aangegaan ter financiering van de vakantiewoning en de daaromheen liggende grond hangt niet rechtstreeks samen met het aan de echtgenote ter beschikking gestelde bedrag. Dat, zoals [belanghebbende] heeft aangevoerd, die lening vanwege de terbeschikkingstelling niet is afgelost, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] ter zake van deze terbeschikkingstelling daarom terecht geen rente in aftrek toegelaten. In zoverre is het gelijk dus aan [de Inspecteur].
12. Aangaande het ter beschikking gestelde bedrag van € 106.000 heeft [de Inspecteur] aangevoerd dat dit bedrag nagenoeg geheel bestaat uit betalingen uit het krediet in rekening- courant bij [C] , terwijl de desbetreffende schuld in 2009 met slechts € 29.798 is toegenomen. Voor het jaar 2009 heeft [de Inspecteur] daarom aangenomen dat [belanghebbende] voor niet meer dan laatstgenoemd bedrag schulden is aangegaan ten behoeve van de onderneming van zijn echtgenote. Op basis daarvan en op basis van het feit dat [belanghebbende]s bankschulden in 2010 zijn gedaald van € 154.995 tot € 22.963 en [belanghebbende] in januari 2010 aan [C] € 2.826 rente heeft betaald, is [de Inspecteur] gekomen tot zijn onder 8. weergegeven berekening van de in aftrek toe te laten rente van schulden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende], met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd en overgelegd, een hoger in aanmerking te nemen bedrag niet aannemelijk gemaakt. [Belanghebbende] heeft een overzicht overgelegd van “saldi, renten en kosten van bankrekeningen en leningen”. Volgens dit overzicht had [belanghebbende] op 31 december 2010 een schuld in rekening-courant aan [C] van € 6.767 en op een andere bankrekening van [C] een tegoed van € 156. Zo al moet worden aangenomen dat [belanghebbende] schulden is aangegaan die rechtstreeks samenhangen met de terbeschikkingstelling van het bedrag van € 106.000, dan acht de rechtbank aannemelijk dat die schulden ultimo 2010 nog slechts van geringe omvang waren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de waarde van [belanghebbende]s effectenportefeuille bij [C] , volgens een ander door [belanghebbende] overgelegd overzicht, is gedaald van € 230.471 in 2009 tot € 12.418 in 2010. Op grond van hetgeen op dat overzicht is vermeld acht de rechtbank aannemelijk dat de terbeschikkingstelling van € 106.000 voor het grootste deel niet is gefinancierd met daartoe aangegane schulden maar met de opbrengst van verkochte effecten. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat [belanghebbende], met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd en overgelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat een hoger bedrag aan rentekosten in aftrek kan worden toegelaten. Ook in zoverre is het gelijk dus aan [de Inspecteur]. Daarmee behoeft hetgeen partijen in dit kader over en weer hebben aangevoerd over omkering van de bewijslast geen behandeling meer.
13. [ Belanghebbende] heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel omdat de aftrek van rente voor de jaren 2008 en de daaraan voorafgaande jaren wel zou zijn geaccepteerd. Aangaande de terbeschikkingstelling van € 106.000 faalt dit beroep reeds omdat deze terbeschikkingstelling in 2009 plaatsvond en de daarop betrekking hebbende aftrek van rente ook voor dat jaar in geschil is. Aangaande de terbeschikkingstelling van € 63.529 komt uit de gedingstukken naar voren dat voor de jaren 2001 en voor de jaren 2005 tot en met 2008 geen rentekosten in aftrek zijn toegelaten en de aangiften voor de jaren 2002 tot en met 2004 door [de Inspecteur] zonder nader onderzoek zijn gevolgd. Voor een in rechte te beschermen vertrouwen is echter meer nodig dan het zonder onderzoek volgen van de aangifte. Dat [de Inspecteur] handelingen heeft verricht of uitlatingen heeft gedaan waaraan [belanghebbende] een in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat [de Inspecteur] voor het onderhavige jaar een ander standpunt zou innemen, is gesteld noch gebleken. Aangaande de terbeschikkingstelling van € 63.529 faalt deze beroepsgrond daarom ook.
14. Op grond van vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”