ECLI:NL:GHDHA:2015:2308

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
200.141.650/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van te veel in rekening gebrachte manuren in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van Eurocon B.V. tegen Pedro Costa Freire Construcões S.A. over de betaling van te veel in rekening gebrachte manuren. De zaak volgde op een tussenarrest van 30 december 2014, waarin het hof Eurocon de gelegenheid bood om zich uit te laten over de financiële consequenties van het honoreren van een deel van hun grief. Eurocon stelde dat PCF in totaal € 63.602,02 te veel in rekening had gebracht voor vier specifieke facturen. Het hof beoordeelde de argumenten van Eurocon en concludeerde dat de door PCF gedeclareerde bedragen niet correct waren, met name wat betreft de onverschuldigdheid van bonussen en het verschil in tarieven. Het hof oordeelde dat Eurocon niet voldoende onderbouwing had gegeven voor hun claims, waardoor hun argumenten niet konden worden gehonoreerd. Uiteindelijk leidde de beoordeling van de grieven tot de conclusie dat Eurocon € 144.403,84 aan PCF moest betalen, na correcties op basis van de ingediende grieven. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover het ging om de schuld van Eurocon en stelde het nieuwe te betalen bedrag vast, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Eurocon werd ook veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer: 200.141.650/01
Zaak-rolnummer rechtbank: C/40/417983 / HA ZA 13-164

Arrest d.d. 18 augustus 2015

in de zaak van
Eurocon B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
appellante, in eerste aanleg gedaagde,
hierna te noemen:
Eurocon,
advocaat: mr. L.R.T. Peeters te Dordrecht,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging:
Pedro Costa Freire Construcões S.A.,
gevestigd te Portugal,
geïntimeerde, in eerste aanleg eiseres,
hierna te noemen:
PCF,
advocaat: mr. S. van Steenwijk te Utrecht.

Het verdere procesverloop

Ter uitvoering van hetgeen was bepaald in het dictum van het tussenarrest van het hof d.d. 30 december 2014, heeft Eurocon een akte genomen (met producties), waarop PCF bij akte (eveneens met producties) heeft geantwoord. Ten slotte hebben partijen hun stukken opnieuw overgelegd voor arrest.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

De inhoud van het tussenarrest d.d. 30 december 2014 wordt hier overgenomen.
In genoemd tussenarrest heeft het hof Eurocon in de gelegenheid gesteld zich ten eerste bij akte uit te laten over de (financiële) consequenties van het honoreren door het hof van het subsidiaire deel van grief VI, aldus dat daarbij dient te worden uitgegaan van een uurtarief van € 30,00.
Daarnaast heeft het hof aan Eurocon gelegenheid geboden zich uit te laten over de vraag – in essentie – of de door het hof vastgestelde onverschuldigdheid van de bonussen consequenties heeft voor slechts een drietal facturen (zoals besloten ligt in de vermelding “niet overeengekomen” in productie 8 bij de memorie van grieven) of voor vier facturen (zie productie 9 bij memorie van grieven).
Blijkens haar akte stelt Eurocon zich thans op het standpunt dat PCF met betrekking tot de facturen 07/2012, 09/2012, 10/2012 en 16/2012 (zie productie 3 bij inleidende dagvaarding) in totaal een bedrag ad € 63.602,02 aan haar (Eurocon) te veel in rekening heeft gebracht. Ter staving hiervan heeft Eurocon een overzicht opgesteld (zie blz. 3 van haar akte) waarop posten in drie van elkaar te onderscheiden categorieën voorkomen:
(1) niet gewerkte uren,
(2) verschil in tarieven, en
(3) niet verschuldigde bonussen.
Ad (1): niet gewerkte uren.
Blijkens het overzicht van Eurocon gaat het bij de niet gewerkte uren in totaal om een bedrag van € 2.713,92. Gelet op de door de grieven begrensde inhoud van de rechtsstrijd in hoger beroep, valt hetgeen Eurocon in haar akte ingang wenst te doen vinden met betrekking tot deze niet gewerkte uren, thans buiten die rechtsstrijd. Het hof gaat derhalve daaraan voorbij, en het leest de huidige opstelling van Eurocon daarom aldus dat met betrekking tot de hierboven met (2) en (3) aangeduide posten, door PCF ten onrechte in totaal een bedrag ad € 60.888,10 (€ 63.602,02 minus € 2.713,92) in rekening is gebracht, tot welk bedrag de rechtbank naar stelling van Eurocon dan ook ten onrechte het door PCF gevorderde heeft toegewezen.
Ad (2): verschil in tarieven.
Ter adstructie van de posten, behorend tot de categorie “verschil in tarieven”, heeft Eurocon in haar akte, zoals deze in essentie moet worden begrepen, volstaan met een verwijzing naar producties die PCF reeds in prima heeft overgelegd, en daarbij aangegeven dat zij de gegevens op die producties heeft overgenomen onder aanpassing van het in die producties voorkomende uurtarief van € 33,00 naar € 30,00 alsmede onder correctie wegens niet gewerkte uren. Een toereikende en begrijpelijke toelichting op deze producties en berekeningen ontbreekt verder ten enen male.
Ter voorkoming van misverstanden bij de interpretatie van administratieve gegevens, had het hof in r.o. 27 van het tussenarrest expliciet bepaald dat Eurocon zich op heldere en overzichtelijke wijze, zonder verwijzing naar of overlegging van producties die zonder nadere toelichting onbegrijpelijk zijn, dient uit te laten over de gevolgen van het honoreren van het subsidiaire deel van grief VI. Het hof is van oordeel dat, waar de huidige opstelling van Eurocon onnavolgbaar is en de onderbouwing van haar opstelling mitsdien oncontroleerbaar is, Eurocon om die reden met het voorgaande aan deze eis niet heeft voldaan, zodat haar opstelling dienaangaande geen grondslag kan bieden voor het honoreren van het door haar gevoerde verweer tegen de vordering van PCF. Vastgesteld moet daarom worden dat in zoverre alsnog sprake is van een niet behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grief. Het hof zal hieronder, bij de bespreking van hetgeen PCF in haar laatste akte met betrekking tot de gedeclareerde uurtarieven naar voren heeft gebracht, nog nader ingaan op de consequenties van een en ander.
Ad (3): niet verschuldigde bonussen.
Blijkens het door Eurocon in paragraaf 3 van haar laatst genomen akte neergelegde overzicht, heeft PCF in totaal aan bonussen gedeclareerd een bedrag groot € 25.695,64. Dit bedrag stemt overeen met hetgeen met de facturen 07/2012, 09/2012, 10/2012 en 16/2012 wegens “Bonus Work” door PCF aan Eurocon in rekening is gebracht. Het hof gaat er mitsdien van uit dat de onverschuldigdheid van deze bonussen gevolgen heeft voor alle (vier) thans relevante facturen zoals hierboven aangeduid.
PCF heeft zich in haar antwoordakte niet expliciet uitgesproken over het totaal bedrag wegens te veel gedeclareerde bonussen, zodat het hof zal uitgaan van het hieromtrent door Eurocon aangevoerde.
Thans zal het hof ingaan op de akte van PCF.
PCF heeft zich in de paragrafen 13 en volgende van haar laatst genomen akte, uitgelaten (in afgeronde cijfers) over de situatie die volgens haar bestaat indien – zoals op basis van de rechtsoverwegingen 26 en 33 van het tussenarrest van 30 december 2014 ook daadwerkelijk het geval is – moet worden uitgegaan van een uurprijs ad
€ 30,00 en de onverschuldigdheid van de bonussen. Deze berekening komt er blijkens paragraaf 17 van bedoelde akte op neer dat PCF met betrekking tot de facturen 07/2012, 09/2012, 10/2012 en 16/2012 een bedrag groot € 39.834,00 ten onrechte in rekening heeft gebracht. Aangezien laatstgenoemd bedrag berust op een kennelijke schrijf- en rekenfout aan de zijde van PCF waar het door PCF berekende bedrag met betrekking tot factuur 10/2012 niet een beloop van € 7.638,00 doch van € 7.683,00 heeft, corrigeert het hof ambtshalve deze kennelijke vergissing, zodat uitgangspunt voor de verdere berekeningen is dat PCF zich op het standpunt stelt dat zij met betrekking tot manuren en bonussen een bedrag groot € 39.879,00 aan Eurocon te veel in rekening heeft gebracht.
In het voorgaande ligt besloten dat de onnavolgbare en om die reden van de hand te wijzen berekeningen door Eurocon van hetgeen haars inziens met betrekking tot de betaling van manuren te veel in rekening is gebracht, tezamen met de bonussen uitkomen op een (aanzienlijk) hoger bedrag dan voortvloeit uit de berekeningen van PCF. Mitsdien volgt het hof de berekening van PCF dienaangaande tot het beloop van hetgeen zij concludeert aan Eurocon te veel in rekening te hebben gebracht (t.w. € 39.879,00), nu dit bedrag heeft te gelden als het mindere dat in het meerdere ligt besloten. In zoverre slaagt het subsidiaire deel van grief VI, een en ander bezien in samenhang met hetgeen bij tussenarrest reeds was overwogen omtrent (het slagen van) grief VII met betrekking tot de onverschuldigdheid van de bonussen.
Voor zover PCF in haar akte – het in deze procedure het laatst gewisselde processtuk – nog andere onderwerpen te berde heeft gebracht dan die zijn vervat in de grieven VI en VII en dienaangaande nog producties in het geding heeft gebracht, gaat het hof daaraan voorbij nu de grenzen van de rechtsstrijd zijn getrokken in de (enige) conclusieronde in hoger beroep, zodat behoudens instemming van Eurocon – waarvan in casu niet is gebleken – PCF thans bij akte geen nieuwe of reeds bij tussenarrest besliste geschilpunten (opnieuw) aan de orde kan stellen. In het licht van het voorgaande is het honoreren van enig bewijsaanbod evenmin aan de orde.
Het bovenstaande leidt tot de volgende conclusie.
De rechtbank heeft in het beroepen vonnis de factuurbedragen aan PCF toewijsbaar geacht tot een beloop van € 201.702,76 in hoofdsom.
Het slagen van de grieven VI (subsidiair) en VII leidt ertoe dat op dit bedrag
€ 39.879,00 in mindering moet worden gebracht. Op basis van grief VIII dient een bedrag van € 912,24 in mindering te worden gebracht.
Aldus is door Eurocon in hoofdsom aan PCF verschuldigd de somma van € 160.911,52. Nu als niet weersproken vast staat dat een deel van dit bedrag (t.w. € 16.507,68) door Eurocon reeds is voldaan door middel van verrekening, is Eurocon pro resto aan PCF verschuldigd de somma van € 144.403,84 in hoofdsom.
Tussen partijen is in confesso dat door PCF op Eurocon inmiddels een bedrag is verhaald van in totaal € 78.917,09. Uit de stukken blijkt niet op welke tijdstippen bedoelde betalingen hebben plaatsgevonden, en op welke wijze deze zijn geïmputeerd op de daarvoor in aanmerking komende posten. Het hof begrijpt e.e.a. aldus dat het hierbij gaat om betalingen in het kader van de executie van het vonnis van de rechtbank. Mede ter voorkoming van misverstanden bij de (verdere) executie, zal daarom in het dictum worden vastgesteld dat inmiddels betaling tot bovengenoemd bedrag heeft plaatsgevonden. Waar de kosten van executie, anders dan PCF in paragraaf 20 van haar akte naar het hof begrijpt ingang wenst te doen vinden, niet gelijkgesteld kunnen worden aan proceskosten, verwijst het hof dienaangaande verder naar het bepaalde bij art. 3:277 BW.
De slotsom luidt als volgt.
De grieven VI (subsidiair), VII en VIII leiden tot vernietiging van het beroepen vonnis, voor zover daarin is uitgegaan van een schuld van Eurocon tot betaling aan PCF van
€ 185.195,08 in hoofdsom. Het hof stelt het door Eurocon te betalen bedrag vast op
€ 144.403,84 in hoofdsom, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente op de wijze zoals de rechtbank in het dictum van haar vonnis heeft vervat. Voor al het overige zal het vonnis worden bekrachtigd. Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal Eurocon worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (1 ½ punt in tarief V, uitvoerbaar bij voorraad).
Beslissing
Het hof:
I. vernietigt het vonnis d.d. 30 oktober 2013, waarvan beroep, evenwel slechts voor zover daarin aan PCF is toegewezen een bedrag in hoofdsom groot € 185.195,08,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
II. veroordeelt Eurocon om aan PCF te betalen een bedrag in hoofdsom groot € 144.403,84 (zegge eenhonderd vierenveertigduizend vierhonderddrie Euro 84/100), te vermeerderen met de wettelijke handelsrechte daarover, berekend op de wijze zoals aangegeven in onderdeel 5.1 van het dictum van het beroepen vonnis;
III. bekrachtigt voor al het overige het vonnis d.d. 30 oktober 2013 waarvan beroep;
IV. verstaat dat inmiddels betalingen tot een totaal van € 78.917,09 aan PCF zijn voldaan ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank;
V. veroordeelt Eurocon in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PCF begroot op € 5.114,00 aan verschotten en € 3.948,00 voor salaris;
VI. verklaart dit arrest voor wat de onderdelen II en V van het dictum betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, G.J. Knijp en C.J.J.C. van Nispen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.