ECLI:NL:GHDHA:2015:2250

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
200.157.086/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Sutorius-van Hees
  • A. Kamminga
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag, geslachtsnaamswijziging en benoeming bijzondere curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin verzoeken met betrekking tot het ouderlijk gezag, de wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarigen en de benoeming van een bijzondere curator zijn afgewezen. De moeder is op 6 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 juli 2014. De vader heeft op 14 november 2014 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 21 januari 2015 mondeling behandeld. De minderjarigen zijn in raadkamer gehoord. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar het eenhoofdig gezag over de minderjarigen toe te kennen, alsook om de geslachtsnaam van de minderjarigen te wijzigen van die van de vader naar die van de moeder. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en stelt dat de moeder de communicatie over de zorg voor de minderjarigen belemmert. Het hof overweegt dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat ouders in staat zijn om samen beslissingen te nemen die niet belastend zijn voor de kinderen. Het hof concludeert dat er geen reden is om het gezamenlijk gezag te beëindigen, ondanks de beperkte communicatie tussen de ouders. Het hof verzoekt de raad voor de kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de relatie tussen de minderjarigen en hun vader, en de wens van de minderjarigen om hun geslachtsnaam te wijzigen. De behandeling van de zaak aangaande de geslachtsnaamwijziging wordt pro forma aangehouden tot 30 mei 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 februari 2015
Zaaknummer : 200.157.086/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-2886
Zaaknummer rechtbank : C/09/464334
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G. Crawfurd te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 6 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 juli 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 14 november 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 12 januari 2015 ingekomen een brief van 10 januari 2015 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 14 oktober 2014 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 21 januari 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De hierna te noemen minderjarigen zijn in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn, voor zover in hoger beroep van belang, de verzoeken van de moeder afgewezen aangaande het gezag over en de naamswijziging van de hierna te noemen minderjarigen en de benoeming van een bijzonder curator. Voorts is bepaald dat de moeder de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk informatie moet verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn tot 10 mei 2011 gehuwd geweest en zijn de ouders van:
- [minderjarige A] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , en,
- [minderjarige B] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen;
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de moeder.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het gezag over de minderjarigen, de wijziging van hun geslachtsnaam, de benoeming van een bijzonder curator en de informatieregeling.
2. De moeder verzoekt het hof, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, al dan niet met aanvulling van de gronden:
vervangende toestemming te verlenen om de geslachtsnaam van de minderjarigen te wijzigingen van ‘ [geslachtsnaam vader] ’ in ‘ [geslachtsnaam moeder] ’;
(voorwaardelijk) een bijzondere curator te benoemen ter behartiging van de belangen van de minderjarigen ter zake hun wens tot wijziging van hun geslachtsnaam;
te bepalen dat de moeder het eenhoofdig gezag over de minderjarigen toekomt, vanaf de datum van de door het hof gewezen beschikking;
het verzoek van de vader betreffende de door hem gewenste informatieregeling (alsnog) af te wijzen;
de kosten van deze procedure tussen partijen te compenseren.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de kosten van het geding. De vader verzoekt zelfstandig het hof bij beschikking, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
een bijzondere curator wordt benoemd met dien verstande dat deze bijzondere curator een kinderpsycholoog zal zijn die naast het onderzoek naar wijziging van de geslachtnaam tevens zal onderzoeken of eenhoofdig gezag voor de moeder over een of beide minderjarigen aangewezen is;
subsidiair de raad advies laten uitbrengen na onderzoek over het verzoek van de moeder betreffende de wijziging van het gezag en de geslachtsnaamwijziging.
Gezag
4. Kort gezegd voert de moeder het volgende aan. Zij dient alsnog te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. Partijen communiceren reeds jaren niet meer met elkaar over de zorg en de opvoeding van de minderjarigen. Niet is te verwachten dat de onderlinge communicatie in de toekomst verbetert . Eveneens is de moeder van mening dat de vader de afgelopen jaren geen enkele belangstelling heeft getoond voor de minderjarigen en geen verantwoordelijkheid voor hen heeft genomen. De feitelijk situatie is dan ook dat de moeder alleen het gezag uitoefent over de minderjarigen en de juridische status van het ouderlijke gezag moet daarom in overeenstemming worden gebracht met de werkelijkheid. De toegevoegde waarde van het gezamenlijk gezag ontbreekt, aldus de moeder.
5. Samengevat verweert de vader zich als volgt. Hij dient (mede) met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast te blijven. Het is geheel aan de moeder te wijten dat hij wordt beperkt in de uitoefening van het gezag over de minderjarigen en dat er geen onderlinge communicatie plaatsvindt. De vader stelt dat hij open staat voor contact met de moeder, zodat zij samen beslissingen kunnen nemen over aangelegenheden die de minderjarigen aangaan. Voorts geeft de vader te kennen dat hij niet de primaire opvoeder van de minderjarigen is en dat hij de moeder niet belemmert in de uitoefening van het gezag.
6. Het hof stelt het volgende voorop. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
7. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om het gezamenlijk gezag te beëindigden. Het hof neemt de gronden van de beslissing van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof zijn door de moeder in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daartoe mede het volgende in aanmerking. De moeder erkent dat zij geen moeilijkheden ondervindt in de uitoefening van het gezamenlijk gezag over de minderjarigen. Hoewel de partijen thans nauwelijks met elkaar communiceren, blokkeert de vader de beslissingen van de moeder over het dagelijkse leven en de veiligheid van de minderjarigen, niet. De vader heeft duidelijk aangegeven dat hij de rol van de moeder als verzorgende ouder, respecteert en zal blijven respecteren. Voorts geven partijen beiden aan dat zij de minderjarigen niet betrekken in hun onderlinge strijd. Dit wordt ook door de minderjarigen zelf erkend. Alles overwegende komt het hof tot de conclusie dat er ondanks het gebrek aan communicatie tussen partijen, geen reden is het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof betrekt hierbij tevens wat in het volgende zal worden overwogen over de rol van de raad in deze zaak.
Informatieregeling
8. De moeder stelt dat de vastgestelde informatieregeling veel te ruim is geformuleerd en dat het verzoek daartoe alsnog moet worden afgewezen. De door de rechtbank aangeduide categorieën vallen niet onder artikel 1:253a lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), behoudens de (eventuele) verstrekking van medische informatie. Tevens is volgens de moeder de regeling inhoudende dat per kwartaal informatie over de minderjarigen moet worden versterkt aan de vader, praktisch onuitvoerbaar wanneer er geen informatie voorhanden is over gewichtige aangelegenheden omtrent de minderjarigen en/of hun vermogen.
9. De vader stelt dat de rechter de vrijheid heeft om te bepalen hoe ruim de informatieplicht uit artikel 1:253a lid 1 sub c BW moet worden ingevuld. De vader geeft te kennen dat hij ook na de beslissing van de rechtbank in het geheel geen informatie over de minderjarigen ontvangt, ondanks dat de moeder hiertoe verplicht is.
10. Het hof overweegt als volgt. Als onderdeel van zijn gezagsrecht heeft de niet-verzorgende ouder recht op informatie over zijn of haar kind, zowel van de verzorgende ouder als van derden. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 sub c BW kan de rechter op verzoek van een van de ouders een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan mede omvatten de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden jegens de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd. Nu beide ouders belast blijven met het gezag over de minderjarigen, zijn beiden verantwoordelijk voor de opvoeding van de minderjarigen. De vader kan, als niet-verzorgende ouder, deze verantwoordelijkheid slechts op zich nemen als hij informatie heeft over belangrijke aangelegenheden die spelen in het leven van de minderjarigen. De vader heeft daarom het wettelijke recht om informatie over de minderjarigen te verkrijgen, niet alleen van derden maar zeker ook van de moeder, en de moeder heeft de wettelijke plicht om deze informatie uit eigen beweging aan de vader te verstrekken. Daarbij kan de rechter zélf de inhoud van de informatieregeling bepalen. De stelling van de moeder dat deze regeling praktisch onuitvoerbaar is niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat ieder kwartaal informatie kan en moet worden verstrekt over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen, zoals schoolprestaties en vrijetijdsbesteding. De beschikking van de rechtbank zal ook in die zin worden bekrachtigd.
Wijziging geslachtsnaam
11. De moeder is van mening dat alsnog toestemming dient te worden verleend om de geslachtsnaam van de minderjarigen te wijzigen. De minderjarigen zijn immers zeer standvastig in hun wens om de naam van hun moeder te dragen in plaats die van hun vader, aldus de moeder. Volgens de moeder worden de minderjarigen, gezien hun leeftijd, in staat geacht tot een redelijke waardering van hun eigen belangen. Naar vaste jurisprudentie moet onder deze omstandigheden de vervangende toestemming worden verleend. De moeder is van mening dat de door de rechtbank gehanteerde argumenten ter onderbouwing van haar beslissing niet rechtens relevant zijn, althans haar beslissing onvoldoende kunnen dragen. De wens van de minderjarigen om hun geslachtsnaam te wijzigen, is ten onrechte zo uitgelegd dat zij de wens hebben om hun vader uit hun leven te bannen. In het verleden is echter reeds beslist dat het niet in het belang van de minderjarigen is om omgang te hebben met hun vader. Zij hebben geen band met hun vader en bij hen is geen sprake is van verworven loyaliteit jegens hem. De vader maakt namelijk al lange tijd geen deel meer uit van het leven van de minderjarigen. Daarnaast stelt de moeder dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het handhaven van de geslachtsnaam van hun vader van belang is voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Zij gebruiken sinds lange tijd in de praktijk de achternaam van de moeder. Als juist geen gehoor wordt gegeven aan de wens van de minderjarigen, kan hun identiteitsontwikkeling worden verstoord, aldus de moeder.
12. De vader stelt dat de wens van de minderjarigen om hun geslachtsnaam te wijzigen inderdaad als doel heeft om hem uit hun leven te bannen. Tijdens en na de echtscheiding van partijen, heeft de moeder al dan niet bewust haar negatieve gevoelens over hem overgedragen op de minderjarigen. De vader geeft aan dat hij zich zorgen maakt om de minderjarigen omdat zij zich volledig van hem afkeren. De minderjarigen hebben hun loyaliteit jegens hem verloren door de strijd en de indoctrinatie van de moeder en door de omstandigheid dat zij hem niet meer zien. Voorts geeft de vader aan dat hij in het verleden toen partijen nog samenwoonden wel degelijk een rol heeft gespeeld in het leven van de minderjarigen, wat ook volgt uit het raadsrapport. Hij heeft immers tien jaar lang deel uitgemaakt van het gezin. Dat de vader thans geen zichtbare rol van betekenis speelt, komt omdat hij hierin door de moeder wordt tegenhouden. Volgens de vader dienen de minderjarigen te worden beschermd op basis van de artikelen 8 en 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). De sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen komt namelijk in gevaar als hun identiteit wisselt door wijziging van de geslachtsnaam.
13. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de thans overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om op dit moment definitief te kunnen beslissen over de verlening van vervangende toestemming voor geslachtsnaamwijziging van de minderjarigen. Zoals ook ter zitting van de zijde van het hof met partijen besproken, zijn de zorgen om de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen groot. De minderjarigen lijken (door toedoen van de moeder) volledig op de hoogte van wat zich tijdens en in de nasleep van de echtscheiding tussen de partijen heeft afgespeeld. De minderjarigen keren zich volledig af van hun vader en hebben geen contact meer met hem. Zij wijzen elke toenadering van de vader af, maar de daarvoor aangedragen argumenten zijn tegenstrijdig. Enerzijds geven zij aan dat zij hun vader niet willen zien omdat zij hem verwijten dat hij tekort schiet in zijn vaderrol. Anderzijds geven de minderjarigen aan dat zij, indien de vader wel pogingen zou doen om aan die rol invulling te geven, zij de vader aan zouden geven dat zij niet (zouden) willen dat hij deze rol op zich neemt. De minderjarigen stellen dat de moeder zowel een moeder- als een vaderrol vervult. De minderjarigen geven te kennen dat zij een intens ongelukkig gevoel ervaren bij het horen van hun eigen achternaam. Zij zijn zichtbaar geëmotioneerd als zij praten over de weerzin die zij hebben tegen hun achternaam. Hoewel de minderjarigen blijven bij hun uitdrukkelijke wens om hun geslachtsnaam te wijzigen, is het voor het hof niet duidelijk waarom zij dit zo stellig willen. Door hen zijn geen, althans onvoldoende argumenten gegeven waarom hun achternaam zou moeten worden gewijzigd en deze wens lijkt vooral te zijn ingegeven door boosheid, teleurstelling en frustratie over (het gedrag van) hun vader. De wens van de minderjarigen en de wijze waarop zij daaraan uiting geven, ook ten overstaan van het hof, heeft alle kenmerken van het in de literatuur zogenoemde ‘ouderverstotingssyndroom’. Gezien de ernst van de gevolgen van een dergelijk syndroom voor de ontwikkeling van de minderjarigen en het feit dat hof onvoldoende inzicht heeft gekregen in de situatie van de minderjarigen, ziet het hof aanleiding om – zoals met partijen ook ter zitting is besproken – de raad te verzoeken een onderzoek te verrichten naar en advies te geven over de relatie tussen de minderjarigen en hun vader en de wens van de minderjarigen hun geslachtsnaam te wijzigen. Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren, zal het hof de behandeling voor wat betreft het verzoek tot de geslachtsnaamwijziging pro forma aanhouden tot 30 mei 2015. Het hof merkt daarbij op dat het de raad natuurlijk vrij staat om, indien daartoe aanleiding bestaat, het onderzoek uit te breiden met een onderzoek naar een beschermingsmaatregel.
Bijzondere curator
14. De moeder voert aan dat een bijzondere curator moet worden benoemd, zulks ingevolge het bepaalde in artikel 1:250 BW.
15. De vader stelt dat hij het is eens met de benoeming van een bijzondere curator.
16. Het hof overweegt als volgt. Minderjarigen hebben geen formele rechtsgang. Hun belangen worden in beginsel zowel in als buiten rechte behartigd door hun wettelijke vertegenwoordigers. Naar het oordeel van het hof is het verzoek van de moeder onvoldoende onderbouwd in die zin dat onduidelijk is dat de moeder het belang van de minderjarigen ter zake onvoldoende behartigt. Het hof betrekt daarbij dat de minderjarigen ter zitting (bij wijze van hoge uitzondering door de drie raadsheren gezamenlijk) zijn gehoord, dat de standpunten als door hen richting het hof verwoord voor het hof duidelijk zijn en er aan de zijde van het hof geen enkele aanleiding bestaat te veronderstellen dat de betrokkenheid van een bijzonder curator in zoverre een ander licht op de zaak zou werpen. Hierbij gaat het hof er vanuit dat de (belangen van de beide) minderjarigen ongetwijfeld door de raad zullen worden betrokken in het te gelasten onderzoek.
Proceskosten
17. De moeder verzoekt de proceskosten tussen partijen te compenseren.
18. De vader stelt dat de moeder moet worden veroordeeld in de proceskosten. Deze procedure wordt volgens de vader ten onrechte gevoerd; de moeder heeft geen redelijk belang bij haar verzoeken.
19. Het hof zal de beslissing omtrent de proceskosten aanhouden tot er volledig is beslist op alle punten die partijen verdeeld houden.
20. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze het gezag, de informatieregeling en de benoeming van de bijzonder curator betreft;
en, alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen naar het belang van de minderjarigen bij de verlening van vervangende toestemming voor wijziging van hun geslachtsnaam zoals hiervoor in rechtsoverweging 14 uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de zaak aangaande de verlening van de vervangende toestemming voor de wijziging van de geslachtsnaam aan tot
zaterdag 30 mei 2015pro forma;
uiterlijk twee weken vóór die datum dient de raad rapport en advies uit te brengen, waarna het hof zal beslissen over de voortgang van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing over de verlening van de vervangende toestemming voor de wijziging van de geslachtsnaam en de proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Sutorius-van Hees, Kamminga en Jansen, bijgestaan door mr. Spalter als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2015.