ECLI:NL:GHDHA:2015:2213

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
200.156.534
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • M. Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie in een samengesteld gezin met wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, alsook de partneralimentatie, in het kader van een samengesteld gezin. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De man heeft zijn verzoek gebaseerd op een wijziging van omstandigheden, aangezien hij hertrouwd is en nu onderhoudsplichtig is voor drie minderjarigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de man en de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige is vastgesteld op € 834,- per maand, en dat de draagkracht van de man en de vrouw respectievelijk € 1.195,- en € 367,- per maand bedraagt. Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 521,- per maand voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015, en op € 419,50 per maand vanaf 1 januari 2015. De partneralimentatie is vastgesteld op € 175,- per maand voor 2014 en € 322,- per maand voor 2015. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 juli 2015
Zaaknummer : 200.156.534/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-11076
Zaaknummer rechtbank : C/10/441300
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C. van Baalen-van IJzendoorn te Amsterdam,
tegen
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.M. Vermeijden te Vlaardingen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 september 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 juni 2014 van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam.
De vrouw heeft op 12 november 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 2 december 2014 een brief met bijbehorend V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 5 december 2014 een brief met bijbehorend V-formulier van 4 december 2014 met bijlagen;
- op 26 mei 2015 een brief met bijbehorend V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 28 november 2014 een V-formulier van 27 november 2014 met bijlage;
- op 26 mei 2015 een brief met bijbehorend V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 5 juni 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.W. Morot;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Bij beschikking van 21 januari 2015 heeft het hof:
  • het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking toegewezen voor zover het de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw betreft;
  • het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige betreft.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank:
  • de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2008 in die zin gewijzigd, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam] , geboren [in] 2000 te [plaats] (hierna te noemen: de minderjarige) met ingang van 1 maart 2014 wordt bepaald op € 456,- per maand;
  • de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2008 in die zin gewijzigd, dat de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 maart 2014 wordt bepaald op € 1.147,- per maand;
deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie en de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden:
  • primair te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt gelimiteerd tot 1 januari 2014, althans subsidiair de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van voornoemde datum op nihil te stellen, althans een dusdanig lagere bijdrage dan € 1.147,- per maand en datum als het hof in goede justitie redelijk acht;
  • te bepalen dat de vrouw, hetgeen de man op grond van de door het hof te geven beschikking teveel zou hebben betaald of hetgeen via beslag teveel op hem is verhaald, aan hem terug dient te betalen binnen acht dagen na de ten deze te wijzen beschikking, althans te bepalen dat de man het teveel betaalde zal mogen verrekenen met de vanaf de datum van de te geven beschikking nog te verschijnen termijnen van de bijdrage voor de minderjarige;
  • te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam] met ingang van 1 januari 2014 tot 1 maart 2014 wordt gewijzigd tot een bedrag van € 166,- per maand en vanaf 1 maart 2014 tot een bedrag van € 419,50 per maand, bij vooruitbetaling voor de eerst van de maand aan de vrouw te voldoen, althans een dusdanig lagere bijdrage en datum als het hof in goede justitie redelijk acht.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren.

Wijziging van omstandigheden

4. De man verzoekt de bij beschikking van 6 oktober 2008 vastgestelde kinderalimentatie van € 500,- per maand te wijzigen in verband met een wijziging van omstandigheden. De man is hertrouwd en in thans onderhoudsplichtig voor drie minderjarigen. Tevens verzoekt de man om limitering van de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2014 danwel de partneralimentatie op een lager bedrag vast te stellen dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag van €1.147,-.
5. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Het hof overweegt als volgt. De door de man gestelde wijziging van omstandigheden is tussen partijen niet in geschil, zodat het hof zal beoordelen of de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde kinder- en partneralimentatie in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.

Kinderalimentatie

Behoefte minderjarigen
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige [naam] in 2008 is vastgesteld op € 755,- en thans geïndexeerd € 834,- per maand bedraagt.
8. Tussen partijen is wel in geschil hoeveel de behoefte bedraagt van de tot het gezin van de man behorende minderjarigen [naam] en [naam] . De man stelt dat de behoefte van [naam] en [naam] dient te worden vastgesteld aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen over 2013 en voor beide kinderen tezamen derhalve € 1.205,- per maand bedraagt. Daarnaast dient deze behoefte te worden vermeerderd met de kosten van de kinderopvang, aldus de man.
9. De vrouw stelt dat er geen sprake is van behoefte verhogende omstandigheden bij [naam] en [naam] en dat het verhogen van de behoefte zal leiden tot meer ongelijkheid tussen de drie minderjarigen, terwijl [naam] toch al op een veel lager welstandsniveau leeft. Ter zitting is door de vrouw gesteld dat de behoefte van [naam] en [naam] dient te worden vastgesteld aan de hand van het inkomen over 2012 aangezien het inkomen over 2013 niet representatief was voor het inkomen van de man en derhalve de behoefte van de kinderen oprekt.
10. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat aan de zijde van de man sprake is van een samengesteld gezin. Voor de kinderen geldt een verschillend welstandsniveau. [naam] is uit de relatie van de vader en zijn nieuwe partner geboren, terwijl [naam] uit een eerdere relatie van de nieuwe partner van de man is geboren. Toen de nieuwe partner van de man samen met [naam] een eenoudergezin vormde was de welstand waarin [naam] opgroeide aanzienlijk lager dan vanaf het moment dat de man en zijn nieuwe partner in gezinsverband zijn gaan samenleven. Thans echter is de welstand van [naam] weer gedaald in verband met het gedaalde inkomen van de man. Dit geldt ook voor de welstand waarin [naam] leeft. Gelet op het vorenstaande zal het hof de behoefte van [naam] en [naam] in redelijkheid vaststellen aan de hand van het gezinsinkomen van de man over 2015. Ter zitting is dit door partijen vastgesteld op € 75.000,-. Dit leidt tot een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.784,- per maand. Aangezien het hof in dit specifieke geval uitgaat van het huidige inkomen en aan de hand van dit inkomen zowel de onderhoudsverplichtingen als de behoefte van [naam] en [naam] opnieuw zal vaststellen, zal het hof op dit bedrag niet in mindering brengen de door de man te maken kosten voor kinder- en partneralimentatie. Het hof stelt de behoefte van [naam] en [naam] tezamen vast op € 870,- per maand. Het hof acht de tot 2015 gemaakte kosten van de kinderopvang reeds in de behoefte verdisconteerd en zal hier derhalve geen rekening mee houden.
Draagkracht
11. Ten behoeve van de verdeling van de kosten van de kinderen zal het hof de draagkracht van partijen vaststellen.
Inkomen
12. Aan de hand van de door de man overgelegde jaaropgaven blijkt dat het inkomen van de man over 2014 € 70.266,- bruto per jaar bedroeg. Het inkomen over 2015 stelt het hof, overeenkomstig de afspraak van partijen ter zitting vast op € 75.000,- bruto per jaar.
13. Het inkomen van de vrouw is niet in geschil en bedraagt over 2014 € 20.976,-. De vrouw heeft in 2015 haar urenomvang kunnen uitbreiden naar 28 uur per week, zodat het hof over 2015 rekening zal houden met een inkomen van € 24.656,- bruto.
Draagkracht 2014
14. Het hof berekent de draagkracht van de man over 2014 als volgt. Het netto besteedbaar inkomen van € 3.566,- per maand dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 1.069,- per maand en een bedrag van € 860,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 1.636,-. 70% is beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 1.145,- per maand te vermeerderen met een fiscaal voordeel van € 50,- per maand, hetgeen aldus neerkomt op een bedrag van €1.195,- per maand.
15. Het hof berekent de draagkracht van de vrouw als volgt. Het netto besteedbaar inkomen van bedraagt € 1.456,- per maand dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 437,- per maand en een bedrag van € 860,- voor de kosten van levensonderhoud. Gelet op het feit dat sprake is van een inkomen lager dan €1.525,- per maand zal het hof 100% van de beschikbare ruimte in acht nemen als zijnde beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 159,- per maand.
Verdeling kosten van de minderjarige 2014
16. Over 2014 dient de behoefte van de minderjarige [naam] van € 834,- per maand te worden verminderd met het door de vrouw te ontvangen kindgebondenbudget van €104,- per maand, hetgeen neerkomt op € 730,- per maand. Het hof is hierbij uitgegaan van de richtlijn 2014 van de expertgroep. Of het kgb behoefte verminderend is, kan anders over worden gedacht. Het hof komt hier nog nader op terug. De kosten van verzorging en opvoeding van [naam] dienen naar rato van hun draagkracht tussen partijen te worden verdeeld, hetgeen neerkomt dat het aandeel van de man € 645,- per maand bedraagt en het aandeel van de vrouw € 85,- per maand.
17. Het hof stelt vast dat naast de man en zijn nieuwe partner ook zijn biologische vader onderhoudsplichtig is voor [naam] . Hoewel de man ter zitting heeft verklaard dat de biologische vader van [naam] buiten beeld is, is het hof van oordeel dat de keuze van de nieuwe partner van de man om aan de biologische vader van [naam] geen onderhoudsbijdrage te vragen niet ten koste van [naam] mag komen. Dit leidt ertoe dat het hof bij de verdeling van de kosten van de kinderen slechts twee derde van de behoefte van [naam] zal toerekenen aan de man en zijn nieuwe partner en derhalve uit zal gaan van een behoefte van [naam] van € 290,- per maand en van [naam] van € 435,- per maand.
18. De nieuwe partner van de man is eveneens onderhoudsplichtig jegens [naam] en [naam] . De vader heeft onbestreden gesteld dat zijn nieuwe partner in 2014 een draagkracht had van €113,- per maand. Het hof zal hier vanuit gaan. Dit leidt ertoe dat het aandeel van de man in de behoefte van [naam] € 265,- per maand bedraagt en dat het aandeel in de behoefte van [naam] € 397,- bedraagt.
19. De totale onderhoudsplicht voor de man over 2014 bedraagt aldus € 1.307,- per maand. De draagkracht van de man is onvoldoende om over zijn drie kinderen te verdelen. Nu er een aantoonbaar verschil is in de behoefte van de drie minderjarigen, zal het hof naar rato van de behoefte de draagkracht van de man over de drie minderjarigen verdelen. Dit leidt ertoe dat beschikbare draagkracht van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam] € 590,- bedraagt.
20. Op voornoemd bedrag dient in mindering te worden gebracht de zorgkorting van 25%. In casu is echter de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende om in de volledige behoefte van [naam] te voorzien. Indien een tekort aan draagkracht bestaat, vermindert het tekort de zorgkorting. Na toepassing van de zorgkorting wordt het tekort gelijkelijk tussen de onderhoudsplichtigen verdeeld. Het hof is van oordeel dat in onderhavige situatie, waarbij sprake is van een samengesteld gezin, toepassing van de zorgkorting tot een onredelijk resultaat zal leiden. Het hof zal in dit specifieke geval in redelijkheid rekening houden met zorgkosten van € 8,- per dag. Uitgaande van een gedeelde zorg van gemiddeld twee dagen in de week komt dit neer op € 69,- per maand. Het vorenstaande leidt ertoe dat de man over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 aan de vrouw verschuldigd zal zijn een kinderalimentatie van € 521,- per maand.
Draagkracht 2015
21. Per 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn de volgende regelingen vervallen: de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en - aan de zijde van de alimentatieplichtige - het fiscaal voordeel bij betaling van kinderalimentatie.
22. Naast het kindgebonden budget heeft een alleenstaande ouder recht op een alleenstaande ouderkop. Het houdt partijen verdeeld of het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop overeenkomstig de richtlijn (2015) van de Werkgroep Alimentatienormen in mindering dienen te strekken op de behoefte van de minderjarigen dan wel als inkomensondersteunende maatregel moet worden gezien en derhalve bij het inkomen van de vrouw moet worden betrokken. In tegenstelling tot de vrouw meent de man dat de richtlijn moet worden gevolgd.
23. Het hof overweegt als volgt. Uit de memorie van toelichting op de Wet hervorming kindregelingen volgt dat het doel van de wet is, de beschikbare middelen op een rechtvaardige en effectieve manier in te zetten voor inkomensondersteuning aan ouders en om arbeidsparticipatie van ouders te bevorderen. Het hof verwijst naar de memorie van toelichting 33.716 nr. 3 onder 1.2. In 1.3 is vermeld het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor de kosten van kinderen, bedoeld om gezinnen met lagere inkomens te ondersteunen. Het hof leest hier niet dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop aangemerkt moeten worden als de vervulling van de individuele behoefte van het kind.
24. Vanaf 1 januari 2013 beveelt de Expertgroep aan het Kindgebonden Budget in mindering te brengen op het zogenaamde 'Eigen Aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen'. Met de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen wordt het Kindgebonden Budget - in de daarvoor in aanmerking komende gevallen - verhoogd met de zogeheten 'alleenstaande ouderkop'. In november 2014 heeft de Expertgroep ten aanzien van dit aldus verhoogde Kindgebonden Budget de aanbeveling gedaan om de per 1 januari 2013 ingezette lijn te continueren en dus ook de 'alleenstaande ouderkop' op het Eigen Aandeel in mindering te brengen.
25. Het hof is bekend met de lopende discussie naar aanleiding van laatstgenoemde aanbeveling. In die discussie wordt bepleit de aanbeveling ter zake van de behoeftevaststelling niet te volgen. Als minst vergaande variant wordt geopperd om in alle gevallen (als de onderhavige) de alleenstaande ouderkop niet (meer) in mindering te brengen op de behoefte van minderjarige kinderen, maar te beschouwen als inkomen aan de zijde van de onderhoudsgerechtigde in het kader van de draagkrachtvergelijking om te bepalen welke ouder hoeveel moet bijdragen aan de kosten van de kinderen. Die benadering wordt ingegeven door de gedachte dat toepassing van de aanbeveling in strijd kan zijn met het wettelijk uitgangspunt dat de ouders naar draagkracht bijdragen in de behoefte van hun kind(eren).
26. De minister van sociale zaken L.F. Asscher heeft bij brief van 22 april 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op een aantal kamer vragen gereageerd met betrekking tot de Wet hervorming kindregelingen en kinderalimentatie. De minister stelt op blz. 4: “Uit de berichtgeving van de Expertgroep Alimentatienormen leid ik af dat de expertgroep zich bij de keuze in het toerekenen van het bepaalde tegemoetkomingen aan de behoefte van het kind heeft gebaseerd op mijn uitlatingen tijdens de parlementaire behandeling van de WHK. Naar het oordeel van het kabinet was op basis van de overige parlementaire stukken, zoals de memorie van toelichting een andere keuze in de toerekening eveneens verdedigbaar geweest, doch niet op voorhands beter”.
27. Naar het oordeel van het hof is uit de methodiek van wetgeving met betrekking tot de WHK goed verdedigbaar dat (het KGB en) de alleenstaande ouderkop aangemerkt moeten worden als inkomen (inkomensondersteuning) en bij de draagkracht moeten worden opgeteld. Of aanspraak op een KGB of alleenstaande ouderkop kan worden gemaakt is afhankelijk van het verzamelinkomen alsmede van een vermogenstoets.
28. In het kader van de rechtszekerheid en rechtseenheid past het hof in beginsel de richtlijn toe maar in dit specifieke geval niet. Het hof is van oordeel dat in dit specifieke geval de toepassing van de nieuwe richtlijn niet tot een redelijke uitkomst leidt. Immers de man heeft een relatief hoog inkomen, terwijl de vrouw een aanzienlijk lager inkomen heeft en aanspraak maakt op een kindgebondenbudget en alleenstaande ouderkop. Indien het kindgebondenbudget en de alleenstaande ouderkop van de behoefte worden afgetrokken zal dit ertoe leiden dat de vrouw slechts een zeer beperkt bedrag aan kinderalimentatie zal ontvangen. De nieuwe richtlijn zal ertoe leiden dat de toch al lagere welstand waarin de [naam] verkeert verder zal verlagen en daarmee de ongelijkheid tussen de drie kinderen van de vader zal vergroten. Bovendien zal de door de vrouw te ontvangen partneralimentatie haar verzamelinkomen verhogen, hetgeen op grond van de Wet inkomensafhankelijke regelingen leidt tot een verlaging van het kindgebonden budget, die op dit moment nog niet is te overzien. Ook deze omstandigheid leidt ertoe dat de richtlijn van de expertgroep in dit specifieke geval niet uitvoerbaar is. Het hof zal derhalve het kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop niet in mindering brengen op de behoefte van de minderjarige, maar aanmerken als inkomen aan de zijde van de vrouw.
29. Het hof berekent de draagkracht van de man over de periode met ingang van 1 januari 2015 als volgt. Het hof gaat uit van een bruto jaarinkomen van € 75.000,-. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 3.784,- per maand, hetgeen dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 1.135,- per maand en een bedrag van € 875,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 1.773,-. 70% is beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 1.241,- per maand.
30. Het hof berekent de draagkracht van de vrouw over 2015 als volgt. In beginsel moet de draagkracht van de vrouw worden verhoogd met de partneralimentatie die zij van de man verkrijgt. Echter een gevolg hiervan is dat daardoor haar kindgebondenbudget en de alleenstaande ouderkop wordt verlaagd, hetgeen tot een inkomenseffect leidt. In dit specifieke geval heeft het hof bij de verdeling van de kosten derhalve geen rekening gehouden met de hoogte van de partneralimentatie temeer daar de partneralimentatie slechts een beperkt bedrag is. De methodiek van de expertgroep alimentatienormen leidt tot een cirkelredenering. Het hof gaat uit van een bruto jaarinkomen van € 24.656,-. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.641,- per maand, hetgeen dient te worden vermeerderd met het door de vrouw te ontvangen kindgebondenbudget van € 359,-, per jaar hetgeen leidt tot een totaal netto inkomen van € 2.000,- per maand. Voornoemd bedrag dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 600,- per maand en een bedrag van € 875,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 525,-. 70% is beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 367,- per maand.
Verdeling kosten van de minderjarige 2015
31. De kosten van de minderjarige dienen naar rato van hun draagkracht tussen partijen te worden verdeeld, hetgeen neerkomt dat het aandeel van de man € 644,- per maand bedraagt en het aandeel van de vrouw €190,- per maand.
32. De nieuwe partner van de man heeft in 2015 haar baan opgezegd om voor de kinderen te zorgen, zo stelt de man. Het hof zal met deze inkomensvermindering geen rekening houden. Immers bij de berekening van de draagkracht is in beginsel het uitgangspunt dat de nieuwe partner in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en de nieuwe partner als het ware als een zelfstandige economische eenheid wordt beschouwd. Hiervan wordt slechts afgeweken indien de onderhoudsplichtige aannemelijk maakt dat zijn partner niet of niet geheel in het eigen levensonderhoud kan voorzien. De man heeft hieromtrent niets gesteld. De stelling van de man dat zijn nieuwe partner voor de kinderen zorgt, acht het hof niet afdoende. Immers de man en zijn nieuwe partner hebben in de keuze om te stoppen met werken ook rekening te houden met de reeds bestaande onderhoudsverplichting van de man jegens [naam] . Het hof zal derhalve uitgaan van dezelfde draagkracht van de nieuwe partner als in 2014, te weten €113,- per maand. Dit leidt ertoe dat het aandeel van de man in de behoefte van [naam] € 265,- per maand bedraagt en dat het aandeel in de behoefte van [naam] € 399,- bedraagt.
33. De totale onderhoudsplicht voor de man over 2015 bedraagt aldus € 1.308,- per maand. De draagkracht van de man is onvoldoende is om over zijn drie kinderen te verdelen. Nu er een aantoonbaar verschil is in de behoefte van de drie minderjarigen, zal het hof naar rato van de behoefte de draagkracht van de man over de drie minderjarigen verdelen. Dit leidt ertoe dat beschikbare draagkracht van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam] € 611,- bedraagt. De totale draagkracht van beide ouders tezamen bedraagt € 978,-, zodat kan worden voorzien in de volledige behoefte van de minderjarige en derhalve de zorgkorting van € 208,- per maand kan worden toegepast. Dit leidt tot een door de man te betalen bijdrage van € 403,- per maand. De man heeft in zijn petitum verzocht de kinderalimentatie vast te stellen op een hogere bijdrage, te weten € 419,50 per maand, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen.

Partneralimentatie

34. De rechtbank heeft een door de man te betalen partneralimentatie vastgesteld van € 1.147,-. De man verzoekt de partneralimentatie te limiteren met ingang van 1 januari 2015 danwel deze op een lager bedrag vast te stellen. De man stelt dat hij in verband met de onderhoudsverplichting voor de minderjarigen geen draagkracht heeft om enig bedrag aan partneralimentatie te betalen. Bovendien heeft de man gesteld dat van de vrouw gevergd kan worden dat zij meer gaat werken. [naam] is 15 jaar en gaat naar de middelbare school. De vrouw heeft alleen ten tijde van de echtscheidingsprocedure haar uren uitgebreid en daarna niet meer. De vrouw moet inzicht geven in haar sollicitatie inspanningen.
35. De vrouw heeft hier gemotiveerd verweer tegen gevoerd. De vrouw heeft met ingang van 2015 haar uren in elk geval tijdelijk uitgebreid en stelt dat zij niet in staat is om haar uren verder uit te breiden. Het gaat slecht in de zorgsector, waardoor het niet makkelijk is om meer uren te werken.
36. Het hof overweegt als volgt. De vrouw is werkzaam in de zorgsector. De vrouw is in de afgelopen jaren in staat geweest haar uren omvang reeds uit te breiden. Ter zitting is door de vrouw gemotiveerd gesteld dat zij al het mogelijk doet en heeft gedaan om haar uren uit te breiden. Hoewel de vrouw uiteindelijk haar urenomvang zal moeten uitbreiden om zelfstandig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, is het hof van oordeel dat op dit moment nog niet van de vrouw kan worden gevergd dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud voorziet. Nu de man voor het overige geen gronden aanvoert voor zijn verzoek tot limitering en aan een dergelijk verzoek strenge eisen worden gesteld ter zake van de stelplicht van de alimentatieplichtige, zal het hof het verzoekt tot limitering afwijzen. Het hof zal derhalve het subsidiaire verzoek van de man tot verlaging van de partneralimentatie beoordelen. Het hof zal hiertoe de draagkracht van de man beoordelen om te bezien of de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 1.147,- in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
Draagkracht
37. Het hof overweegt als volgt. Ter zake het inkomen zal het hof over 2014 uitgaan van het totale jaarinkomen van € 70.266,- bruto en over 2015 van € 75.000,- bruto.
38. De rechtbank is uitgegaan van de volgende lasten:
  • eigen woning forfait: €1.064,-;
  • rente en kosten eigen woning € 817,-;
  • forfait overige woonlasten: € 48,-;
  • premie levensverzekering: € 45,-;
  • premie ziektekostenverzekering alsmede verplicht eigen risico.
39. Ter zake deze kosten heeft de man slechts een grief opgeworpen tegen de woonlasten. De man stelt dat de woonlasten naar rato van het inkomen de man en zijn nieuwe partner dienen te worden meegenomen in de draagkrachtberekening. De vrouw heeft hier gemotiveerd verweer tegen gevoerd.
40. Het hof overweegt als volgt. Indien de onderhoudsplichtige een nieuwe partner heeft is in het kader van de berekening van de draagkracht het uitgangspunt dat de nieuwe partner in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en de nieuwe partner als het ware als een zelfstandige economische eenheid wordt beschouwd en derhalve ook de helft van de woonlasten en andere gezamenlijke lasten aan de nieuwe partner worden toegerekend. Hiervan wordt slechts afgeweken indien de onderhoudsplichtige aannemelijk maakt dat zijn partner niet of niet geheel in eigen levensonderhoud kan voorzien. De man heeft hieromtrent niets gesteld. Hij heeft slechts het inkomen van zijn nieuwe partner over 2014 aangegeven en gesteld dat zijn nieuwe partner in 2015 is gestopt met werken. De man heeft niets gesteld waarom van de nieuwe partner niet gevergd kan worden dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de nieuwe partner van de man in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De omstandigheid dat zij dat feitelijk niet doet, maakt dit niet anders. Immers van de man mag worden gevergd dat hij in de keuzes die hij maakt danwel de keuzes die de man in gezinsverband maakt rekening houdt de reeds bestaande onderhoudsverplichting jegens de minderjarige en de vrouw.
41. Het hof zal derhalve uitgaan van de lasten zoals de rechtbank dit ook heeft gedaan.
42. Ter zake de onderhoudsplicht van de man jegens de drie minderjarigen zal het hof rekening houden met het volledige aandeel van de man in de kosten van de kinderen ook al is in het kader van de berekening van kinderalimentatie gebleken dat de man niet voldoende draagkracht had om volledig in het aandeel van de kosten van de kinderen te kunnen voorzien. Indien geen rekening zou worden gehouden met het volledige eigen aandeel van de man in de kosten van de kinderen zou door het verschil van de berekeningsmethodiek tussen kinder- en partneralimentatie in het kader van de partneralimentatie een hogere draagkracht ontstaan, hetgeen in strijd is met de wettelijke voorrangsregel van kinderalimentatie boven partneralimentatie. In 2014 bedraagt het aandeel van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen € 1.307,- per maand en in 2015 bedraagt dit € 1.308,- per maand. De kosten van de kinderen dienen in mindering te worden gebracht op de draagkracht van de man.
43. Het vorenstaande leidt ertoe dat de man over 2014 draagkracht heeft om een partneralimentatie te betalen van €175,- per maand. In 2015 heeft de man draagkracht om een partneralimentatie van € 322,- per maand te betalen.

Ingangsdatum

44. De man heeft zijn wijzigingsverzoek in eerste aanleg ingediend op 12 december 2013. Het hof zal derhalve als ingangsdatum 1 januari 2014 hanteren.
45. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 6 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam - de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 op € 521,- per maand;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 6 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam - de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 januari 2015 op € 419,50,- per maand;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 6 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 1 januari 2014 op €175,- per maand;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 6 oktober 2008 van de rechtbank Rotterdam - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 1 januari 2015 op € 322,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2015.