Kinderalimentatie
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige [naam] in 2008 is vastgesteld op € 755,- en thans geïndexeerd € 834,- per maand bedraagt.
8. Tussen partijen is wel in geschil hoeveel de behoefte bedraagt van de tot het gezin van de man behorende minderjarigen [naam] en [naam] . De man stelt dat de behoefte van [naam] en [naam] dient te worden vastgesteld aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen over 2013 en voor beide kinderen tezamen derhalve € 1.205,- per maand bedraagt. Daarnaast dient deze behoefte te worden vermeerderd met de kosten van de kinderopvang, aldus de man.
9. De vrouw stelt dat er geen sprake is van behoefte verhogende omstandigheden bij [naam] en [naam] en dat het verhogen van de behoefte zal leiden tot meer ongelijkheid tussen de drie minderjarigen, terwijl [naam] toch al op een veel lager welstandsniveau leeft. Ter zitting is door de vrouw gesteld dat de behoefte van [naam] en [naam] dient te worden vastgesteld aan de hand van het inkomen over 2012 aangezien het inkomen over 2013 niet representatief was voor het inkomen van de man en derhalve de behoefte van de kinderen oprekt.
10. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat aan de zijde van de man sprake is van een samengesteld gezin. Voor de kinderen geldt een verschillend welstandsniveau. [naam] is uit de relatie van de vader en zijn nieuwe partner geboren, terwijl [naam] uit een eerdere relatie van de nieuwe partner van de man is geboren. Toen de nieuwe partner van de man samen met [naam] een eenoudergezin vormde was de welstand waarin [naam] opgroeide aanzienlijk lager dan vanaf het moment dat de man en zijn nieuwe partner in gezinsverband zijn gaan samenleven. Thans echter is de welstand van [naam] weer gedaald in verband met het gedaalde inkomen van de man. Dit geldt ook voor de welstand waarin [naam] leeft. Gelet op het vorenstaande zal het hof de behoefte van [naam] en [naam] in redelijkheid vaststellen aan de hand van het gezinsinkomen van de man over 2015. Ter zitting is dit door partijen vastgesteld op € 75.000,-. Dit leidt tot een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.784,- per maand. Aangezien het hof in dit specifieke geval uitgaat van het huidige inkomen en aan de hand van dit inkomen zowel de onderhoudsverplichtingen als de behoefte van [naam] en [naam] opnieuw zal vaststellen, zal het hof op dit bedrag niet in mindering brengen de door de man te maken kosten voor kinder- en partneralimentatie. Het hof stelt de behoefte van [naam] en [naam] tezamen vast op € 870,- per maand. Het hof acht de tot 2015 gemaakte kosten van de kinderopvang reeds in de behoefte verdisconteerd en zal hier derhalve geen rekening mee houden.
11. Ten behoeve van de verdeling van de kosten van de kinderen zal het hof de draagkracht van partijen vaststellen.
12. Aan de hand van de door de man overgelegde jaaropgaven blijkt dat het inkomen van de man over 2014 € 70.266,- bruto per jaar bedroeg. Het inkomen over 2015 stelt het hof, overeenkomstig de afspraak van partijen ter zitting vast op € 75.000,- bruto per jaar.
13. Het inkomen van de vrouw is niet in geschil en bedraagt over 2014 € 20.976,-. De vrouw heeft in 2015 haar urenomvang kunnen uitbreiden naar 28 uur per week, zodat het hof over 2015 rekening zal houden met een inkomen van € 24.656,- bruto.
14. Het hof berekent de draagkracht van de man over 2014 als volgt. Het netto besteedbaar inkomen van € 3.566,- per maand dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 1.069,- per maand en een bedrag van € 860,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 1.636,-. 70% is beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 1.145,- per maand te vermeerderen met een fiscaal voordeel van € 50,- per maand, hetgeen aldus neerkomt op een bedrag van €1.195,- per maand.
15. Het hof berekent de draagkracht van de vrouw als volgt. Het netto besteedbaar inkomen van bedraagt € 1.456,- per maand dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 437,- per maand en een bedrag van € 860,- voor de kosten van levensonderhoud. Gelet op het feit dat sprake is van een inkomen lager dan €1.525,- per maand zal het hof 100% van de beschikbare ruimte in acht nemen als zijnde beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 159,- per maand.
Verdeling kosten van de minderjarige 2014
16. Over 2014 dient de behoefte van de minderjarige [naam] van € 834,- per maand te worden verminderd met het door de vrouw te ontvangen kindgebondenbudget van €104,- per maand, hetgeen neerkomt op € 730,- per maand. Het hof is hierbij uitgegaan van de richtlijn 2014 van de expertgroep. Of het kgb behoefte verminderend is, kan anders over worden gedacht. Het hof komt hier nog nader op terug. De kosten van verzorging en opvoeding van [naam] dienen naar rato van hun draagkracht tussen partijen te worden verdeeld, hetgeen neerkomt dat het aandeel van de man € 645,- per maand bedraagt en het aandeel van de vrouw € 85,- per maand.
17. Het hof stelt vast dat naast de man en zijn nieuwe partner ook zijn biologische vader onderhoudsplichtig is voor [naam] . Hoewel de man ter zitting heeft verklaard dat de biologische vader van [naam] buiten beeld is, is het hof van oordeel dat de keuze van de nieuwe partner van de man om aan de biologische vader van [naam] geen onderhoudsbijdrage te vragen niet ten koste van [naam] mag komen. Dit leidt ertoe dat het hof bij de verdeling van de kosten van de kinderen slechts twee derde van de behoefte van [naam] zal toerekenen aan de man en zijn nieuwe partner en derhalve uit zal gaan van een behoefte van [naam] van € 290,- per maand en van [naam] van € 435,- per maand.
18. De nieuwe partner van de man is eveneens onderhoudsplichtig jegens [naam] en [naam] . De vader heeft onbestreden gesteld dat zijn nieuwe partner in 2014 een draagkracht had van €113,- per maand. Het hof zal hier vanuit gaan. Dit leidt ertoe dat het aandeel van de man in de behoefte van [naam] € 265,- per maand bedraagt en dat het aandeel in de behoefte van [naam] € 397,- bedraagt.
19. De totale onderhoudsplicht voor de man over 2014 bedraagt aldus € 1.307,- per maand. De draagkracht van de man is onvoldoende om over zijn drie kinderen te verdelen. Nu er een aantoonbaar verschil is in de behoefte van de drie minderjarigen, zal het hof naar rato van de behoefte de draagkracht van de man over de drie minderjarigen verdelen. Dit leidt ertoe dat beschikbare draagkracht van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam] € 590,- bedraagt.
20. Op voornoemd bedrag dient in mindering te worden gebracht de zorgkorting van 25%. In casu is echter de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende om in de volledige behoefte van [naam] te voorzien. Indien een tekort aan draagkracht bestaat, vermindert het tekort de zorgkorting. Na toepassing van de zorgkorting wordt het tekort gelijkelijk tussen de onderhoudsplichtigen verdeeld. Het hof is van oordeel dat in onderhavige situatie, waarbij sprake is van een samengesteld gezin, toepassing van de zorgkorting tot een onredelijk resultaat zal leiden. Het hof zal in dit specifieke geval in redelijkheid rekening houden met zorgkosten van € 8,- per dag. Uitgaande van een gedeelde zorg van gemiddeld twee dagen in de week komt dit neer op € 69,- per maand. Het vorenstaande leidt ertoe dat de man over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 aan de vrouw verschuldigd zal zijn een kinderalimentatie van € 521,- per maand.
21. Per 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn de volgende regelingen vervallen: de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en - aan de zijde van de alimentatieplichtige - het fiscaal voordeel bij betaling van kinderalimentatie.
22. Naast het kindgebonden budget heeft een alleenstaande ouder recht op een alleenstaande ouderkop. Het houdt partijen verdeeld of het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop overeenkomstig de richtlijn (2015) van de Werkgroep Alimentatienormen in mindering dienen te strekken op de behoefte van de minderjarigen dan wel als inkomensondersteunende maatregel moet worden gezien en derhalve bij het inkomen van de vrouw moet worden betrokken. In tegenstelling tot de vrouw meent de man dat de richtlijn moet worden gevolgd.
23. Het hof overweegt als volgt. Uit de memorie van toelichting op de Wet hervorming kindregelingen volgt dat het doel van de wet is, de beschikbare middelen op een rechtvaardige en effectieve manier in te zetten voor inkomensondersteuning aan ouders en om arbeidsparticipatie van ouders te bevorderen. Het hof verwijst naar de memorie van toelichting 33.716 nr. 3 onder 1.2. In 1.3 is vermeld het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor de kosten van kinderen, bedoeld om gezinnen met lagere inkomens te ondersteunen. Het hof leest hier niet dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop aangemerkt moeten worden als de vervulling van de individuele behoefte van het kind.
24. Vanaf 1 januari 2013 beveelt de Expertgroep aan het Kindgebonden Budget in mindering te brengen op het zogenaamde 'Eigen Aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen'. Met de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van de Wet Hervorming Kindregelingen wordt het Kindgebonden Budget - in de daarvoor in aanmerking komende gevallen - verhoogd met de zogeheten 'alleenstaande ouderkop'. In november 2014 heeft de Expertgroep ten aanzien van dit aldus verhoogde Kindgebonden Budget de aanbeveling gedaan om de per 1 januari 2013 ingezette lijn te continueren en dus ook de 'alleenstaande ouderkop' op het Eigen Aandeel in mindering te brengen.
25. Het hof is bekend met de lopende discussie naar aanleiding van laatstgenoemde aanbeveling. In die discussie wordt bepleit de aanbeveling ter zake van de behoeftevaststelling niet te volgen. Als minst vergaande variant wordt geopperd om in alle gevallen (als de onderhavige) de alleenstaande ouderkop niet (meer) in mindering te brengen op de behoefte van minderjarige kinderen, maar te beschouwen als inkomen aan de zijde van de onderhoudsgerechtigde in het kader van de draagkrachtvergelijking om te bepalen welke ouder hoeveel moet bijdragen aan de kosten van de kinderen. Die benadering wordt ingegeven door de gedachte dat toepassing van de aanbeveling in strijd kan zijn met het wettelijk uitgangspunt dat de ouders naar draagkracht bijdragen in de behoefte van hun kind(eren).
26. De minister van sociale zaken L.F. Asscher heeft bij brief van 22 april 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op een aantal kamer vragen gereageerd met betrekking tot de Wet hervorming kindregelingen en kinderalimentatie. De minister stelt op blz. 4: “Uit de berichtgeving van de Expertgroep Alimentatienormen leid ik af dat de expertgroep zich bij de keuze in het toerekenen van het bepaalde tegemoetkomingen aan de behoefte van het kind heeft gebaseerd op mijn uitlatingen tijdens de parlementaire behandeling van de WHK. Naar het oordeel van het kabinet was op basis van de overige parlementaire stukken, zoals de memorie van toelichting een andere keuze in de toerekening eveneens verdedigbaar geweest, doch niet op voorhands beter”.
27. Naar het oordeel van het hof is uit de methodiek van wetgeving met betrekking tot de WHK goed verdedigbaar dat (het KGB en) de alleenstaande ouderkop aangemerkt moeten worden als inkomen (inkomensondersteuning) en bij de draagkracht moeten worden opgeteld. Of aanspraak op een KGB of alleenstaande ouderkop kan worden gemaakt is afhankelijk van het verzamelinkomen alsmede van een vermogenstoets.
28. In het kader van de rechtszekerheid en rechtseenheid past het hof in beginsel de richtlijn toe maar in dit specifieke geval niet. Het hof is van oordeel dat in dit specifieke geval de toepassing van de nieuwe richtlijn niet tot een redelijke uitkomst leidt. Immers de man heeft een relatief hoog inkomen, terwijl de vrouw een aanzienlijk lager inkomen heeft en aanspraak maakt op een kindgebondenbudget en alleenstaande ouderkop. Indien het kindgebondenbudget en de alleenstaande ouderkop van de behoefte worden afgetrokken zal dit ertoe leiden dat de vrouw slechts een zeer beperkt bedrag aan kinderalimentatie zal ontvangen. De nieuwe richtlijn zal ertoe leiden dat de toch al lagere welstand waarin de [naam] verkeert verder zal verlagen en daarmee de ongelijkheid tussen de drie kinderen van de vader zal vergroten. Bovendien zal de door de vrouw te ontvangen partneralimentatie haar verzamelinkomen verhogen, hetgeen op grond van de Wet inkomensafhankelijke regelingen leidt tot een verlaging van het kindgebonden budget, die op dit moment nog niet is te overzien. Ook deze omstandigheid leidt ertoe dat de richtlijn van de expertgroep in dit specifieke geval niet uitvoerbaar is. Het hof zal derhalve het kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop niet in mindering brengen op de behoefte van de minderjarige, maar aanmerken als inkomen aan de zijde van de vrouw.
29. Het hof berekent de draagkracht van de man over de periode met ingang van 1 januari 2015 als volgt. Het hof gaat uit van een bruto jaarinkomen van € 75.000,-. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 3.784,- per maand, hetgeen dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 1.135,- per maand en een bedrag van € 875,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 1.773,-. 70% is beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 1.241,- per maand.
30. Het hof berekent de draagkracht van de vrouw over 2015 als volgt. In beginsel moet de draagkracht van de vrouw worden verhoogd met de partneralimentatie die zij van de man verkrijgt. Echter een gevolg hiervan is dat daardoor haar kindgebondenbudget en de alleenstaande ouderkop wordt verlaagd, hetgeen tot een inkomenseffect leidt. In dit specifieke geval heeft het hof bij de verdeling van de kosten derhalve geen rekening gehouden met de hoogte van de partneralimentatie temeer daar de partneralimentatie slechts een beperkt bedrag is. De methodiek van de expertgroep alimentatienormen leidt tot een cirkelredenering. Het hof gaat uit van een bruto jaarinkomen van € 24.656,-. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.641,- per maand, hetgeen dient te worden vermeerderd met het door de vrouw te ontvangen kindgebondenbudget van € 359,-, per jaar hetgeen leidt tot een totaal netto inkomen van € 2.000,- per maand. Voornoemd bedrag dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 600,- per maand en een bedrag van € 875,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 525,-. 70% is beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 367,- per maand.
Verdeling kosten van de minderjarige 2015
31. De kosten van de minderjarige dienen naar rato van hun draagkracht tussen partijen te worden verdeeld, hetgeen neerkomt dat het aandeel van de man € 644,- per maand bedraagt en het aandeel van de vrouw €190,- per maand.
32. De nieuwe partner van de man heeft in 2015 haar baan opgezegd om voor de kinderen te zorgen, zo stelt de man. Het hof zal met deze inkomensvermindering geen rekening houden. Immers bij de berekening van de draagkracht is in beginsel het uitgangspunt dat de nieuwe partner in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en de nieuwe partner als het ware als een zelfstandige economische eenheid wordt beschouwd. Hiervan wordt slechts afgeweken indien de onderhoudsplichtige aannemelijk maakt dat zijn partner niet of niet geheel in het eigen levensonderhoud kan voorzien. De man heeft hieromtrent niets gesteld. De stelling van de man dat zijn nieuwe partner voor de kinderen zorgt, acht het hof niet afdoende. Immers de man en zijn nieuwe partner hebben in de keuze om te stoppen met werken ook rekening te houden met de reeds bestaande onderhoudsverplichting van de man jegens [naam] . Het hof zal derhalve uitgaan van dezelfde draagkracht van de nieuwe partner als in 2014, te weten €113,- per maand. Dit leidt ertoe dat het aandeel van de man in de behoefte van [naam] € 265,- per maand bedraagt en dat het aandeel in de behoefte van [naam] € 399,- bedraagt.
33. De totale onderhoudsplicht voor de man over 2015 bedraagt aldus € 1.308,- per maand. De draagkracht van de man is onvoldoende is om over zijn drie kinderen te verdelen. Nu er een aantoonbaar verschil is in de behoefte van de drie minderjarigen, zal het hof naar rato van de behoefte de draagkracht van de man over de drie minderjarigen verdelen. Dit leidt ertoe dat beschikbare draagkracht van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam] € 611,- bedraagt. De totale draagkracht van beide ouders tezamen bedraagt € 978,-, zodat kan worden voorzien in de volledige behoefte van de minderjarige en derhalve de zorgkorting van € 208,- per maand kan worden toegepast. Dit leidt tot een door de man te betalen bijdrage van € 403,- per maand. De man heeft in zijn petitum verzocht de kinderalimentatie vast te stellen op een hogere bijdrage, te weten € 419,50 per maand, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen.