Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van de familiekamer d.d. 14 juli 2015
Het verdere verloop van het geding
De verdere beoordeling van het geschil
Algemeen
Bezwaar wijziging en vermeerdering van eis.
Eenvoudige zaak
- heeft erflaatster in mei 2008 aan [erfgenaam een] een bedrag geschonken van € 643.497,00,-;
- als er geen schenking heeft plaatsgevonden heeft [erfgenaam een] de vordering van erflaatster op [erfgenaam een] van € 643.947,- aan de boedel onttrokken in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW.
Kan [erfgenaam twee] een vordering instellen?
- dat het bepaalde in artikel 4:183 BW niet van toepassing is bij het innen van een tot de boedel behorende vordering, is door de Hoge Raad op 17 januari 2014 uitgemaakt. Op deze grond moet de vordering van [erfgenaam twee] stranden;
- die vermogensschade van de boedel zal, zolang zij niet is vergoed, een vermindering van de waarde van de boedel meebrengen. In beginsel kan [erfgenaam twee] echter op grond van dit aanvankelijk voor hem ontstane nadeel niet een eigen vordering tot schadevergoeding tegen [erfgenaam een] in privé geldend maken;
- de hereditas petitio strekt zich niet uit tot het innen van tot de boedel behorende vorderingen;
- naar het oordeel van [erfgenaam een] dient bij een boedel op eenzelfde wijze met een door een erfgenaam gestelde afgeleide schade omgegaan te worden als in vennootschappelijke verhoudingen;
- de verdeling van de boedel is afgerond. Dit wordt met zoveel woorden ook door de kantonrechter bevestigd in zijn beschikking. Een verzoek tot het ontslaan van [erfgenaam een] als executeur c.q. heropening van de boedelverdeling is door de kantonrechter geweigerd omdat de kantonrechter van oordeel is dat het Zwitserse vermogen ten titel van schenking aan [erfgenaam een] is overgemaakt en daarmee is geen sprake van een onverschuldigde betaling.
- de schenking wordt door [erfgenaam twee] betwist;
- [erfgenaam een] heeft in zijn dagvaarding tevens memorie van grieven onder randnummer 4.6 uitdrukkelijk aangegeven dat zijn executeurschap is beëindigd;
- met prof Perrick is [erfgenaam twee] van mening dat na het verbeuren de vordering niet meer tot de nalatenschap behoort en ook niet meer tot enige gemeenschap;
- de vordering behoort slechts toe aan [erfgenaam twee] ;
- [erfgenaam twee] is volledig beheers- en beschikkingsbevoegd.
Feiten, bewijslast, schenking, artikel 3:194 lid 2 BW
- [erfgenaam een] was mantelzorger voor zijn moeder;
- de rechtbank heeft in de kern de zaak afgedaan op grond van een besluit omtrent de verdeling van de bewijslast. De rechtbank heeft, in afwijking van de in artikel 150 Rv vastgelegde hoofdregel, tot omkering van de bewijslast besloten;
- [erfgenaam twee] heeft gesteld dat de wil van [erflaatster] om [erfgenaam een] te bevoordelen op of omstreeks 30 mei 2008 niet meer aanwezig kan worden geacht. Daarnaast geldt dat de rechtbank ten onrechte niet in heeft willen gaan op het aanbod van [erfgenaam een] om met getuigen het ongelijk van [erfgenaam twee] op dit punt aan te tonen;
- nu [erfgenaam een] onderbouwd heeft betwist dat hij het Zwitserse vermogen zonder recht of titel heeft overgemaakt, dient [erfgenaam twee] in beginsel de bewijslast voor zijn stelling te dragen;
- ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de bewijslast van de door [erfgenaam een] bij wijze van verweer gestelde schenking bij [erfgenaam een] ligt;
- als er sprake is geweest van een schenking, behoort het geschonken bedrag niet meer tot de boedel en is er voor de executeur geen aanleiding daarover mededeling aan de erfgenamen te doen;
- naast de onjuiste uitleg door de rechtbank van het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2013, omdat de aldaar behandelde rechtsvraag een andere is dan in onderhavige procedure, is het bovendien ten onrechte dat de rechtbank zich op het arrest van de Hoge Raad baseert zonder partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten;
- voorop staat dat om redenen welke in de appeldagvaarding bij grief 8 uiteen zijn gezet, er geen sprake is van verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden in de zin van artikel 194 lid 2 BW door [erfgenaam een] , niet van een tegoed van een nummerrekening en ook niet van een vordering uit onverschuldigde betaling. [erfgenaam een] verwijst naar de rekening en verantwoording van 20 juni 2011. Daar staat het Zwitserse vermogen en de schenking expliciet genoemd.
- erflaatster heeft altijd alle schenkingen vastgelegd;
- dit bewijsaanbod door middel van het horen van getuigen strekt slechts ter onderbouwing van het al dan niet compos mentis zijn van erflaatster ten tijde van de schenking. Als geen schenking kan worden aangetoond, is dit een overbodige actie;
- [erfgenaam een] lijkt te stellen dat omdat hij een volmacht had hij daarmee de schenking kon doen (aan zichzelf
- het verzwijgen van [erfgenaam een] betreft niet het bestaan van de Zwitserse bankrekening maar het feit dat hij niet het saldo van de bankrekening op de boedelbeschrijving heeft opgenomen en of niet het bestaan van de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling;
- uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat [erfgenaam een] het volgende heeft gezegd: “
- doordat [erfgenaam een] erkend heeft de gelden naar zichzelf te hebben overgeboekt, ligt de stel- en bewijsplicht ter zake van de schenking in plaats van bij [erfgenaam twee] conform bestendige jurisprudentie bij [erfgenaam een] ;
€ 643.497,- door erflaatster op 30 mei 2008 aan hem is geschonken.
Mijn moeder was thuis in financiële zaken. Ook in 2008 was zij in staat daarover te spreken.”.Nu [erfgenaam een] zelf verklaart dat erflaatster thuis was in financiële zaken is het opmerkelijk dat erflaatster niet zelf de opdracht heeft gegeven om het bedrag van € 643.497,- aan [erfgenaam een] over te boeken of enig geschrift te onderteken waarin staat dat zij het bedrag van € 643.497,- aan [erfgenaam een] schenkt. Uit geen enkel schriftelijk stuk opgesteld of ondertekend door erflaatster volgt dat zij aan [erfgenaam een] het bedrag van € 643.497,- heeft geschonken. Het hof is van oordeel dat op basis van de gestelde feiten zelfs het begin van bewijs van de schenking niet is aangetoond door [erfgenaam een] . Het hof is van oordeel dat [erfgenaam een] eigenmachtig zonder recht of titel het bedrag van € 643.497,- van de rekening van erflaatster heeft afgehaald.
Ik ben vervolgens naar Zwitserland gereden en ik heb het geld van de Zwitserse rekening over laten maken naar twee andere rekeningen in Zwitserland. Beide op naam van mijn vrouw en mij. Dit overmaken ging zonder enig probleem nadat ik mijn volmacht had getoond. Ik wijs erop dat niet alleen ik over een volmacht beschikte maar ook mijn zoon. Voor het overlijden van mijn moeder wist ik niet dat de heer [erfgenaam twee] over een volmacht beschikte. Nadat mijn moeder overleden was in september 2008 heb ik in oktober 2008 een telefoongesprek gehad met de heer [erfgenaam twee] . Ik heb toen niet over de Zwitserse bankrekening willen spreken. Het kan zelfs zijn dat ik gezegd heb dat ik daar niets van af wist. Ik vond dat de heer [erfgenaam twee] met de schenking niets te maken had;”.[erfgenaam een] beroept zich weliswaar op een schenking door zijn moeder, maar zoals hiervoor in r.o. 26 al is overwogen, is van een schenking niet gebleken. Onder deze omstandigheden had [erfgenaam een] direct melding moeten maken aan [erfgenaam twee] van de door hem gestelde “schenking” hetgeen hij niet heeft gedaan. Bijna een jaar later meldt hij de “schenking”, waardoor de omvang van de nalatenschap in zijn ogen minder bedroeg dan die volgens [erfgenaam twee] zou moeten zijn. Daarmee staat vast dat [erfgenaam een] op enig moment heeft geprobeerd een goed opzettelijk buiten de verdeling te houden. Daaraan doet niet af dat het bestaan van de Zwitserse rekening bekend was aan [erfgenaam twee] , hoewel hij niet op de hoogte was van de omvang daarvan. Dat [erfgenaam een] later tot inkeer is gekomen en de vordering heeft gemeld aan [erfgenaam twee] doet de sanctie niet vervallen; het gaat er immers om dat hij geprobeerd heeft op enig moment de vordering buiten de verdeling te houden. De handelwijze van [erfgenaam een] in deze vindt het hof onrechtmatig en alle gevolgen daarvan dienen voor rekening en risico te komen van [erfgenaam een] .
Grief 9 Fiscale afhandeling
Buitengerechtelijke kosten
Incidentele grief onder c
- het voormalige aandeel van [erfgenaam een] in de gemeenschap bestaande uit de vordering uit onverschuldigde betaling. Dit is een bedrag van ½ van € 643.497,-;
- het voormalige aandeel van [erfgenaam twee] in de gemeenschap bestaande uit de vordering uit onverschuldigde betaling. Dit is een bedrag van ½ van € 643.497,- minus de door [erfgenaam twee] over zijn deel van de verkrijging te dragen successierechten en de kosten van de inkeerregeling. Deze kosten dienen nader te worden opgemaakt bij staat;
- de wettelijke rente vanaf 30 mei 2008 over de, nader bij staat, vast te stellen bedragen voortvloeiende uit de verplichting zoals hiervoor is omschreven.
Overige stellingen
Proceskosten
Beslissing
- verklaart voor recht dat gedaagde over het netto saldo van de nummerrekening wettelijke rente aan de boedel dient te voldoen, ingaande 30 mei 2008 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart voor recht dat gedaagde zijn recht op een aandeel in het tegoed van de nummerrekening heeft verbeurd en dat slechts eiser een recht op dit tegoed heeft;
- verklaart voor recht dat het aandeel van de heer [erfgenaam een] in het vorderingsrecht uit hoofde van onverschuldigde betaling op grond van artikel 3:194 lid 2 BW door de heer [erfgenaam een] is verbeurd en derhalve, tezamen met zijn eigen deel in de gemeenschap, nog slechts aan de heer [erfgenaam twee] toekomt;
- verklaart voor recht dat de heer [erfgenaam een] over het saldo zoals hiervoor gesteld, althans het saldo waarnaar de heer [erfgenaam twee] nadrukkelijk verwijst onder grief C van zijn inleidende grieven, althans over een bedrag nader op te maken bij staat, wettelijke rente aan de heer [erfgenaam twee] dient te voldoen, ingaande 30 mei 2008 tot de dag der algehele voldoening;
- vastrecht € 1.601,-
- advocaatkosten € 15.480,-