ECLI:NL:GHDHA:2015:2178

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
200.157.876/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • van Nievelt
  • Kok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partneralimentatie en limitering van de onderhoudsplicht na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de partneralimentatie na een echtscheiding tussen de man en de vrouw, die op 6 mei 2008 zijn gehuwd. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud van € 1.400,- per maand is toegekend. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking. Het hof heeft de zaak op 3 juni 2015 mondeling behandeld.

De rechtbank had de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld. In hoger beroep heeft de man verzocht om de alimentatie te verlagen naar nihil of te limiteren tot 1 januari 2016. De vrouw heeft verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de ingangsdatum van de partneralimentatie 25 augustus 2014 is en dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte, die € 1.850,- netto per maand bedraagt.

Het hof heeft geoordeeld dat de partneralimentatie met ingang van 1 juni 2015 tot 23 juli 2016 € 950,- per maand bedraagt. Tevens heeft het hof overwogen dat de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw kan worden beperkt, gezien de omstandigheden en de duur van het huwelijk, dat kinderloos was. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de onderhoudsplicht van de man eindigt op 1 september 2021, en dat de betalingsverplichting van de man voortduurt tot die datum, met een maandelijkse bijdrage van € 950,- tot 23 juli 2016.

De beslissing van het hof is als volgt: de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover het betreft de partneralimentatie met ingang van 1 juni 2015, en de alimentatie wordt vastgesteld op € 950,- per maand. De verplichting van de man om aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken eindigt op 1 september 2021. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 1 juli 2015
Zaaknummer : 200.157.876/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-11309
Zaaknummer rechtbank : C/10/441736
[appellant] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.A. Ellenbroek te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.E. van der Starre te Oostvoorne.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 17 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 juli 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 22 december 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • op 18 december 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 18 mei 2015 een brief van 15 mei 2015 met bijlagen;
  • op 29 mei 2015 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
  • op 19 mei 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 19 mei 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 3 juni 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is, uitvoerbaar bij voorraad, ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 1.400,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat partijen op 6 mei 2008 zijn gehuwd. In hoger beroep is voorts vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 25 augustus 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: de partneralimentatie).
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de partneralimentatie per 23 juli 2014 op nihil wordt gesteld, althans op een bijdrage als het hof vermeent te behoren en in het laatste geval de duur van de alimentatieverplichting te limiteren tot 1 januari 2016, althans tot een datum die het hof vermeent te behoren, en bij een alimentatieduur langer dan 1 januari 2016 bij de draagkrachtbepaling van de man en de jusvergelijking rekening te houden met de halvering van de hypotheekrenteaftrek per 23 februari 2016 aan de zijde van de man.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren.
4. Niet ter discussie staat dat de ingangsdatum van de partneralimentatie 25 augustus 2014 is.
Overeenstemming ter zitting partneralimentatie tot en met 23 juli 2016
5. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte. Zij zijn overeengekomen dat die € 1.850,- netto per maand bedraagt. Voorts zijn partijen overeengekomen dat de partneralimentatie met ingang van 1 juni 2015 tot 23 juli 2016 € 950,- per maand bedraagt. Derhalve zal het hof bepalen dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd voor zover het betreft de partneralimentatie tot 1 juni 2015. Met ingang van 1 juni 2015 tot 23 juli 2016 stelt het hof de partneralimentatie op € 950,- per maand.
6. Ter zitting is namens de man aan het hof verzocht de verdiencapaciteit van de vrouw te beoordelen met ingang van 23 juli 2016 en het verzoek tot limitering.
Partneralimentatie met ingang van 23 juli 2016
7. De man heeft ter zitting het volgende betoogd. De vrouw heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de overweging van de rechtbank dat de vrouw vanaf 23 juli 2016 in staat moet worden geacht zich een inkomen van € 2.200,- bruto, exclusief vakantieslag, te verwerven. Dit leidt er volgens de man toe dat de vrouw vanaf die datum in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
8. De vrouw heeft dit gemotiveerd bestreden.
9. Het hof gaat aan de stelling van de man voorbij. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het voor de vrouw - geïntimeerde en verzoekster in eerste aanleg - niet noodzakelijk is om een incidenteel hoger beroep in te stellen om haar verweren uit eerste aanleg door het hof opnieuw te laten beoordelen.
Toekomstige omstandigheden
10. Met betrekking tot de partneralimentatie met ingang van 23 juli 2016 stelt het hof het volgende voorop. Partijen verzoeken beoordeling voor een in de toekomst liggende datum. Op die datum kunnen de omstandigheden anders zijn dan waarvan het hof is uitgegaan. Het hof gaat er van uit dat partijen begin juli 2016 gezamenlijk in overleg zullen treden over de hoogte van de partneralimentatie met ingang van 23 juli 2016, zonodig in het bijzijn van hun advocaten.

Verdiencapaciteit vrouw

11. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat van de vrouw niet kan worden verwacht dat zij vanaf 23 juli 2016 een inkomen van € 2.200,- bruto exclusief vakantietoeslag kan verwerven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de inkomenssituatie van de vrouw na de bestreden beschikking aanzienlijk is gewijzigd. Haar dienstverband is op 28 februari 2015 beëindigd. Aan de vrouw is een WW-uitkering toegekend. De stelling van de man dat sprake is van verwijtbare werkeloosheid van de vrouw slaagt naar het oordeel van het hof niet. Dit blijkt niet uit de door de vrouw en haar voormalige werkgever getekende vaststellings-overeenkomst. Daarin is opgenomen dat partijen hebben vastgesteld dat vanwege verschillend inzicht in functioneren bij de voormalige werkgever geen mogelijkheden meer bestaan voor een verdere vruchtbare samenwerking en geen der partijen hiervan enig verwijt treft. Tevens is daarin opgenomen dat de werknemer geen verwijt treft van de reden van beëindiging.
Limitering partneralimentatie
12. De man stelt dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij binnen het tijdsbestek tot 1 januari 2016 ervoor kan zorgen dat zij in haar eigen behoefte kan voorzien. De man meent dat dit reeds vanaf de datum van de echtscheidingsbeschikking mogelijk is, nu geen rekening hoeft te worden gehouden met de zorg over het minderjarige kind van de vrouw. De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
13. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW is uitgangspunt dat de onderhavige onderhoudsverplichting van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het derde lid van dat artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren. In verband met de ingrijpende gevolgen van limitering dienen hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen en zonodig te bewijzen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen.
14. Partijen zijn gedurende ruim 6 jaren en 3 maanden gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. De opleidingsmogelijkheden van de vrouw en haar kansen op de arbeidsmarkt zijn niet negatief beïnvloed door het huwelijk. Haar verdiencapaciteit is dan ook gelijk gebleven. Tijdens het huwelijk is de vrouw werkzaam geweest. Zij is thans 42 jaar. Het hof is van oordeel dat voornoemde feitelijke omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de lotsverbondenheid van partijen met ingang van 1 september 2021 in zodanige mate zal zijn komen te vervallen dat in redelijkheid niet langer van de man kan worden gevergd dat hij een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw voldoet.
15. Gezien het voorgaande ziet het hof termen aanwezig om de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw verder in duur te beperken dan de termijn die van rechtswege voortvloeit uit artikel 1:157 lid 4 BW. Het hof zal de onderhoudsplicht van de man beëindigen met ingang van 1 september 2021.
16. Dit oordeel brengt mee, dat vanaf 23 juli 2016 de betalingsverplichting van de man voortduurt, welke verplichting wat de hoogte betreft voortbouwt op hetgeen partijen ter zitting zijn overeengekomen.
17. Het hof zal als volgt beslissen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de partneralimentatie met ingang van 1 juni 2015 en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 1 juni 2015 op € 950,- per maand;
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken eindigt op 1 september 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Nievelt en Kok, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2015.