ECLI:NL:GHDHA:2015:2072

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
200.141.421/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van container met badjassen en aansprakelijkheid vervoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van LV Container Trucking B.V. tegen de vonnissen van de Rechtbank Rotterdam, waarin Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. en Amlin Europe N.V. als eisers optraden. De zaak betreft de diefstal van een container met badjassen die LV had vervoerd. De diefstal vond plaats op 8 november 2009, toen een chauffeur de trailer met de container achterliet. Delta Lloyd c.s. vorderde schadevergoeding van LV, die zij aansprakelijk hield voor het niet afleveren van de zending. LV voerde grieven aan tegen de eerdere uitspraken, waaronder de stelling dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op bepaalde producties en dat de expediteurshoedanigheid van Steder niet was aangetoond. Het hof oordeelde dat de grieven van LV niet gegrond waren. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde LV in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vervoerders en expediteurs in het geval van diefstal en de voorwaarden waaronder aansprakelijkheid kan worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Uitspraakdatum : 17 maart 2015
Zaaknummer : 200.141.421/01
Zaaknummer rechtbank : 1358037 / HA ZA 12-31851

Arrest

in de zaak van:
LV CONTAINER TRUCKING B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
appellante,
hierna te noemen: LV ,
advocaat: mr. E.M. Olinga (Hoogeveen),
tegen
1. DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. AMLIN EUROPE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerden,
hierna te noemen: Delta Lloyd c.s.,
advocaat: mr. D. Knottenbelt (Rotterdam).

Het geding

LV is bij exploot van 29 november 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnissen van 19 april en 6 september 2013, door de Rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen Delta Lloyd c.s. als eiser en LV als gedaagde. Na het aanbrengen van de zaak is een comparitie van partijen gelast. Die comparitie heeft geen doorgang gevonden. Vervolgens heeft LV bij memorie van grieven (met producties) zes grieven tegen het eindvonnis aangevoerd, welke door Delta Lloyd c.s. bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Daarna is arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

de casus

Opdracht van Steder Group B.V. (hierna: Steder) aan LV tot vervoer over de weg van een container met daarin 521 kartons badjassen van Rotterdam naar Oostzaan ter aflevering aldaar op maandag 9 november 2009 om 09.00 uur aan [...] Home & Garden B.V. (hierna: [Home & Garden]), die de badjassen had gekocht van New Image and Production B.V. (hierna: New Image). LV schakelt voor dit vervoer [naam Expeditie] en Transport B.V. (hierna: [naam Expeditie]) in. Een chauffeur van [naam Expeditie] neemt de zending op vrijdagmiddag 6 november 2009 in ontvangst. Hij parkeert de beladen vrachtwagen-combinatie vervolgens op het Koekoeksplein in Krimpen aan den IJssel. Op zondag 8 november 2009 omstreeks 12.00 uur koppelt hij de trekker los van de trailer, die hij ter plaatse afgekoppeld achterlaat. Bij terugkeer diezelfde dag omstreeks 22.30 uur blijkt de trailer, met daarop de container, te zijn gestolen. Op 9 november 2009 wordt de trailer met lege container teruggevonden in Rotterdam. Na verloop van tijd worden ook de badjassen getraceerd door Justitie, die deze in beslag neemt. De raadkamer van de rechtbank beslist op 25 januari 2011 dat de inbeslaggenomen badjassen moeten worden overgedragen aan een derde die deze badjassen zou hebben gekocht van weer een ander. [Home & Garden] is in het kader van deze beslissing niet gehoord.
Stellende (a) dat Steder, die de badjassen te Rotterdam als douane-expediteur had ingeklaard, bij het sluiten van de vervoerovereenkomst met LV is opgetreden als expediteur van afzender New Image, (b) dat [Home & Garden] als geadresseerde is toegetreden tot deze aldus met LV gesloten vervoerovereenkomst en (c) dat zij en andere op de polis betrokken verzekeraars de schade aan [Home & Garden] hebben vergoed en daardoor in de rechten van [Home & Garden] zijn getreden, zoekt Delta Lloyd c.s. verhaal op LV, die zij aansprakelijk houdt voor het niet-afleveren van de zending. Na eerst een tussenvonnis te hebben gewezen - met daarin bewijsopdrachten aan Delta Lloyd c.s., onder meer met betrekking tot de gestelde hoedanigheid van Steder bij het aangaan van de vervoerovereenkomst - heeft de kantonrechter - Delta Lloyd geslaagd achtend in de bewijsvoering - de vordering bij eindvonnis integraal toegewezen. Tegen die toewijzing en de onderliggende motivering richt zich het hoger beroep.
de grieven
Alvorens in te gaan op de door LV aangevoerde grieven wordt geconstateerd dat geen grief is gericht tegen het oordeel dat Delta Lloyd c.s. geslaagd is in het bewijs van de door haar gestelde betalingen. Ook de subrogatie is niet langer betwist.
Grief 1.
Deze grief is gericht tegen de overweging waarin de kantonrechter ‘in de eerste plaats vast [stelt]’ dat LV de door Delta Lloyd c.s. bij akte in het geding gebrachte producties niet heeft weersproken. In de toelichting stelt LV dat zij daar de gelegenheid ook niet toe heeft gehad, reden waarom zij meent dat de kantonrechter het hoor en wederhoor-beginsel heeft geschonden. Delta Lloyd c.s. beaamt dat LV niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de laatste door haar, Delta Lloyd c.s., overgelegde producties. Daarvan uitgaande is de grief gegrond. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de bestreden beslissing en evenmin tot het buiten beschouwing laten van de desbetreffende producties, aangezien LV er in het kader van het hoger beroep alsnog inhoudelijk op heeft kunnen reageren. Dat heeft zij ook gedaan, te weten in het kader van de overige grieven.
Grief 2
Met deze grief komt LV op tegen het oordeel van de kantonrechter dat bewezen is dat de andere verzekeraars aan Delta Lloyd last en volmacht hebben gegeven om deze procedure mede namens hen te voeren. In de toelichting wijst LV erop dat, terwijl de procedure reeds op 8 juni 2012 is gestart, de door Delta Lloyd c.s. bij akte in het geding gebrachte lasten / volmachten eerst in juni 2013 zijn ondertekend. De conclusie moet daarom zijn, aldus LV, dat Delta Lloyd c.s. bij aanvang van de procedure niet beschikte over de benodigde lasten / volmachten om mede namens de andere verzekeraars schadevergoeding te kunnen vorderen, terwijl zij niet hangende de procedure van hoedanigheid kan veranderen. Deze zienswijze van LV is onjuist. Van een wijziging van de processuele hoedanigheid is in dit geval geen sprake, te minder nu de last en volmacht in de inleidende dagvaarding met zoveel woorden zijn genoemd (4.4 en 4.5). De schriftelijke bevestigingen ervan, die Delta Lloyd c.s. naar aanleiding van de (ongemotiveerde) betwisting in het geding heeft gebracht (als productie 32 bij akte 13 juni 2013), doen haar niet van hoedanigheid verschieten; zij tonen genoegzaam aan dat Delta Lloyd c.s. inningsbevoegd is met betrekking tot de door of ten laste van de andere verzekeraars uitgekeerde bedragen.
LV heeft over de schriftelijke bevestigingen voorts opgemerkt dat daaruit niet blijkt of deze wel door tekeningsbevoegde personen zijn afgegeven. Dat is juist, maar nu LV niet tevens gemotiveerd heeft betwist dat de bevestigingen bevoegdelijk zijn ondertekend / afgegeven, geeft die opmerking geen aanleiding tot nader onderzoek. Voor nader onderzoek bestaat te minder aanleiding nu LV ook in hoger beroep niets aanvoert waarom de juistheid van de gestelde last / volmacht in twijfel zou moeten worden getrokken en/of voor mogelijke benadeling van haar rechtspositie zou moeten worden gevreesd. Ook ambtshalve is te dezen geen grond voor achterdocht gebleken.
Tot slot stelt LV dat Avéro Achmea N.V. geen (bestaande) rechtspersoon is. Ook dat is een stelling die juist is of kan zijn, maar geen effect sorteert. Waarschijnlijk, LV stelt het niet met zoveel woorden, is deze stelling ingegeven door de omstandigheid dat door Delta Lloyd c.s. een schriftelijke bevestiging is overgelegd die is ondertekend voor Avero achmea (dus zonder N.V.). Uit de door LV overgelegde productie blijkt echter dat dat een handelsnaam is van Achmea Schadeverzekeringen N.V., een van de lastgevers. De grief faalt.
Grief 3
De derde grief luidt: ‘Ten onrechte heeft de Rechtbank Rotterdam overwogen dat Steder is opgetreden als expediteur [..].’ In de toelichting stelt LV dat Delta Lloyd c.s. niet heeft aangetoond dat de overeenkomst tussen New Image en Steder een expediteursovereenkomst is, waardoor, zo vervolgt LV haar redenering, sprake is van een vervoersovereenkomst, zodat [Home & Garden] als geadresseerde alleen tot die vervoerovereenkomst kan toetreden en daarom LV niet rechtstreeks (met succes) kan aanspreken. De grief faalt, reeds omdat het uitgangspunt van deze redenering onjuist is; de expediteurshoedanigheid van Steder is, anders dan LV meent, wél voldoende onderbouwd, terwijl de betwisting ervan door LV onvoldoende gemotiveerd is en om die reden moet worden gepasseerd. De juistheid van de verdere redenering kan daarom in het midden worden gelaten.
Als toelichting op de - in rechte aan te nemen - expediteurshoedanigheid van Steder kan het volgende gelden. In de eerste aanleg heeft Delta Lloyd c.s. ter onderbouwing van de door haar gestelde expediteurshoedanigheid van Steder een verklaring overgelegd van [naam 2] als ‘Director Steder Group B.V.’, inhoudende: ‘Kan het standpunt van Fa LV [..] niet begrijpen. Zij opereren al jaren als huisvervoerder van de Steder Group BV en weten dat wij altijd als expediteur optreden. Nogmaals willen wij U hiermede bevestigen dat wij als expediteur zijn opgetreden en niet als vervoerder [..].’
LV heeft naar aanleiding van deze verklaring het volgende opgemerkt: ‘Ten eerste betreft dit een verklaring van 2012, terwijl de opdracht is gegeven in 2009. Het gaat uiteraard om de vraag of specifiek in onderhavig vervoerstraject [..] Steder als expediteur is opgetreden. Uit de transportopdracht [..] blijkt geenszins dat Steder als expediteur de opdracht verstrekte. Ten tweede is de rechtsverhouding New Image/Steder van groot belang om te bepalen of Steder als expediteur optrad: [..]. Delta Lloyd c.s. geeft geen duidelijkheid over deze rechtsverhouding.’ Hetgeen LV aldus aanvoert kan in haar relatie tot [Home & Garden] niet als gemotiveerde ontkenning van de expediteurshoedanigheid van Steder gelden. Meer in het bijzonder niet omdat LV niet ontkent dat zij door Steder al jaren als huisvervoerder wordt ingeschakeld en uit dien hoofde bekend is met de hoedanigheid waarin Steder haar opdrachten verstrekt. Weliswaar heeft LV gelijk dat bedoelde verklaring van directeur [naam 2] tamelijk algemeen luidt, maar dat laat onverlet dat het op haar weg had gelegen om nader toe te lichten waarom de situatie in 2009 met betrekking tot het onderhavige transport afweek van hetgeen (de directeur van) Steder in algemene bewoordingen over haar hoedanigheid heeft verklaard, temeer nu bedoelde verklaring is aangevuld met een meer specifieke bevestiging door [naam 2] van Steders rol bij het onderhavige transport, ook wat betreft de relatie tussen Steder en New Image. Wat laatstbedoelde relatie betreft heeft Delta Lloyd c.s. onder andere een kopie van de bill of lading overgelegd, waarin New Image als consignee is vermeld en Steder Group B.V. als forwarding agent. Niet in geschil is dat Steder als douane-expediteur de inklaring heeft verzorgd. Verder is als productie E24 een kopie van een brief overgelegd van [Home & Garden] aan New Image van 9 november 2009, dus van kort na het incident, waaruit blijkt dat New Image voor de diefstal verwijst naar de expediteur (en dus niet naar de vervoerder); aannemelijk is dat New Image met die expediteur op Steder doelt. Van diezelfde datum is een e-mailbericht van Steder aan (naar niet weersproken is) LV, waarin Steder LV ‘namens onze principaal’ verantwoordelijk houdt voor de gevolgen van de ontvreemding; er wordt dus niet gesproken over ‘namens onze afzender’ of iets dergelijks.
Daarnaast kan worden gewezen op het (kennelijk in opdracht of ten behoeve van de verzekeraars van [Home & Garden] opgemaakte) rapport van 12 maart 2010 van CED Transport, waarin Steder consequent de expediteur van New Image wordt genoemd. Dat de expert zich heeft vergist en/of er belang bij had om Steder als expediteur neer te zetten, is gesteld noch gebleken. De expediteurshoedanigheid van Steder met betrekking tot het wegtransport wordt bovendien bevestigd door de bedrijfsomschrijving van Steder bij de Kamer van Koophandel. De verklaring van [naam 2] / Steder staat dan ook niet op zichzelf. Dat de transportopdracht niet vermeldt in welke hoedanigheid de opdracht is verstrekt, is tegen deze achtergrond geen voldoende aanwijzing dat Steder in dit geval als (hoofd) vervoerder is opgetreden. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat geen op schrift gestelde expediteursovereenkomst is overgelegd. Die omstandigheid geen evenmin aanleiding tot nader onderzoek naar de juistheid van de expediteurshoedanigheid; schriftelijke vastlegging is geen vormvereiste voor een expeditie-overeenkomst. Het bestaan van zodanige overeenkomst is door Delta Lloyd c.s. genoegzaam op andere wijze onderbouwd. Daartegen afgezet is de betwisting onvoldoende gemotiveerd.
Grief 4
Voor zover deze grief voortbouwt op de stelling dat Steder niet als expediteur is opgetreden, faalt zij op gronden als hiervoor omschreven. In de toelichting wordt tevens betoogd dat, nu er door diefstal geen aflevering heeft plaatsgevonden, [Home & Garden] als geadresseerde geen vorderingsrecht jegens LV als vervoerder heeft. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Artikel 16 van de op de vervoerovereenkomst toepasselijke Algemene Vervoercondities 2002 bepaalt immers dat zowel de afzender als de geadresseerde jegens de vervoerder aflevering van zaken overeenkomstig de vervoerovereenkomst kan vorderen. Dit recht op aflevering – dat, voor zover de geadresseerde niet tevens de afzender is, zich laat duiden als een derdenbeding – omvat naar haar aard en strekking ook het recht op het vorderen van vervangende schadevergoeding.
Grief 5
Met deze grief beklaagt LV zich over de verwerping van haar beroep op de verjaring. De grief faalt. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
Art. 3:317 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldenaar zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Deze woorden dienen te worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling van deze aard, welke blijkens de parlementaire geschiedenis neerkomt op een – voldoende duidelijke – waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, op bedacht is dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijk alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
Uit zowel de stuitingsbrieven die door CED als die welke door het advocatenkantoor Van Traa zijn verstuurd wordt duidelijk op welke transportschade de brieven betrekking hebben. Ook volgt daar voldoende uit dat mede namens of ten behoeve van [Home & Garden] wordt opgetreden. Bovendien wordt verwezen naar goederen-/ladingverzekeraars. Door het niet met vermelden van de namen van die verzekeraars is LV niet in haar belangen geschaad. LV heeft bovendien zelf een expert benoemd, welke expert in zijn rapport van 28 januari 2010 melding maakt van een onderhoud ten kantore van het namens de ladingverzekeraars van [Home & Garden] benoemde expertisebureau. Alle omstandigheden in aanmerkingen nemende kan aan bedoelde brieven, die binnen de verjaringstermijn zijn verstuurd, een stuitende werking niet worden ontzegd.
Grief 6
Deze grief is gericht tegen de verwerping van het beroep op overmacht. Ook deze grief faalt. De gevolgen van de strafrechtelijke inbeslagneming van de gestolen goederen komen in de verhouding tot de geadresseerde [Home & Garden] voor rekening van de vervoerder, die zich, naar niet weersproken is, ten aanzien van het schadeveroorzakende feit zelf, te weten de diefstal, niet op overmacht kan beroepen.
tot besluit
Aan het bewijsaanbod van LV wordt voorbijgegaan. Het aanbod is onvoldoende gespecificeerd. Bovendien wordt bij gebreke aan een gemotiveerde betwisting van de stellingen van Delta Lloyd c.s. niet aan bewijsvoering toegekomen.
De slotsom is dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraken. Daarom volgt een bekrachtiging, met een veroordeling van LV als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten, waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft.
Ingevolge artikel 237, derde lid, Rv blijft de vaststelling van de proceskosten in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
- veroordeelt LV in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Delta Lloyd c.s. bepaald op € 1.862,= aan verschotten en op
€ 894,= aan salaris voor de advocaat, met bepaling dat bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na de uitspraak wettelijke rente over deze bedragen verschuldigd is;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, A.A. Rijperman en A.J.P. Schild en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.