Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 28 juli 2015
[appellant],
[naam] MAKELAARDIJ & TAXATIE B.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
(2.1) Mevrouw [X] (hierna, evenals geïntimeerde, te noemen:
[geïntimeerde]) drijft een makelaarskantoor in Rijswijk. Per 1 juli 2009 heeft [geïntimeerde] in opdracht van [appellant], die aanvankelijk optrad als gevolmachtigde van zijn moeder en later als executeur van haar nalatenschap, in de verkoop genomen de woning aan de [adres] (hierna de woning) voor een door [geïntimeerde] geadviseerde verkoopprijs van € 349.000,-- (met een verwachte verkoopopbrengst van € 325.000,--). Aangezien [appellant] niet beschikte over een
e-mailadres, GSM of fax is afgesproken dat communicatie tussen [geïntimeerde] en [appellant] mondeling, per vaste telefoon of per brief plaats zou vinden.
(2.2) Alvorens deze opdracht aan [geïntimeerde] te verlenen had [appellant] diverse makelaars in de omgeving benaderd, die verkoopprijzen hadden geadviseerd van respectievelijk € 229.000,--, € 220.000,--, € 219.000,-- en € 199.000,--. Ook had een vijfde makelaar na taxatie van de woning in een rapport van 15 juni 2009 een getaxeerde verkoopwaarde van € 240.000,-- genoemd. [appellant] heeft [geïntimeerde] bij het verlenen van de opdracht niet geïnformeerd over deze adviezen en taxatie.
(2.3) [geïntimeerde] heeft in september 2009 [appellant] geadviseerd om de vraagprijs voor de woning te verlagen tot € 324.500, hetgeen door [appellant] is geweigerd. Medio juli 2010 is de vraagprijs in overleg verlaagd naar € 295.000,--. Ondanks vele bezichtigingen is sinds 2009 slechts één bod uitgebracht, en wel op 17 januari 2011 een bod van € 205.000,-- door projectontwikkelaar Van Rijn. Dit bod is door [appellant] afgewezen.
(2.4) [appellant] heeft zich in januari 2011 bij [geïntimeerde] beklaagd over het tot dan toe teleurstellende verkooptraject, waarbij hij [geïntimeerde] heeft verteld over de door andere makelaars genoemde prijzen, zoals genoemd in rechtsoverweging 2.2 van dit arrest. [geïntimeerde] heeft hierop haar excuses aangeboden en aangegeven dat haar adviesprijs, deels door een te optimistische inschatting, klaarblijkelijk te hoog is geweest, een en ander zoals vermeld in haar brief van 27 januari 2011 (geciteerd in rechtsoverweging 2.5 van het bestreden vonnis). In deze brief heeft [geïntimeerde] voorgesteld om een nieuwe start te maken, met een vraagprijs van € 249.000,-- en met de afspraak dat de opdracht zonder betaling van gemaakte kosten kan worden teruggegeven indien het niet lukt om vóór 1 mei 2011 een koper te vinden. Dit voorstel is door [appellant] (en de overige drie erfgenamen) aanvaard, waarna een nieuwe offerte van deze strekking is getekend.
(2.5) In mei 2011 is [appellant] akkoord gegaan met een bod van [kopers] van € 225.000,--. Het koopcontract (productie G7) met deze koopprijs is op 16 mei 2011 door [appellant] getekend. In dit koopcontract is onder meer (in artikel 13) als ontbindende voorwaarde opgenomen, kort gezegd, het geval dat niet vóór 22 juni 2011 een financiering van € 365.000,-- is verkregen. In artikel 20 van het koopcontract is tevens als ontbindende voorwaarde opgenomen
“indien koper niet vóór 22 juni 2011 een vergunning óf een toezegging “vergunning vrij” heeft gekregen voor de uitbouw aan de achterzijde van min. 4 meter van de gemeente Rijswijk.”Artikel 12 van het koopcontract vermeldt een boete van 10% van de koopsom, die koper verbeurt bij verzuim, waartoe koper in gebreke gesteld moet worden.
(2.6) [appellant] is vervolgens akkoord gegaan met uitstel financieringsontbinding tot 15 juli 2011 in afwachting van de door de gemeente Rijswijk te verlenen vergunning, een en ander zoals toegelicht door [geïntimeerde] in haar brief aan [appellant] van 17 juni 2011 (geciteerd in rechtsoverweging 2.10 van het bestreden vonnis). Een hernieuwd verzoek om verlenging, thans tot 3 augustus 2011, kort gezegd omdat de verwachte informatie van de gemeente nog moest komen, heeft [appellant] ondanks waarschuwing van [geïntimeerde] (bij brieven van 13 en 14 juli 2011) dat in dat geval er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is dat [kopers] de koop zullen ontbinden, geweigerd op 15 juli 2011. Voor details over de gang van zaken verwijst het hof naar rechtsoverwegingen 2.11, 2.12 en 2.13 van het bestreden vonnis.
(2.7) Bij brief van vrijdag 15 juli 2011, die [appellant] op dezelfde dag aan [geïntimeerde] heeft overhandigd, heeft hij aan [geïntimeerde] geschreven:
“Refererend aan Uw schrijven d.d. 14 Juli 2011 bericht ik U bij dezen geen verder uitstel van ontbinding m.b.t. verkoop (…) te verlenen. Ik verwacht van U, dat U alle nog nodige stappen zult ondernemen – conform de daartoe geldende regels – om deze “transactie” af te ronden. Hierbij bericht ik U geen prijs meer te stellen op verdere bemiddeling Uwerzijds als “verkoopmakelaar” in de verkoop van genoemd object. Tevens verwacht ik van U, dat U vóór woensdag 20 Juli a.s. 12.05 uur al Uw reclame c.q. verkoopborden van en uit het betreffende pand verwijderd zult hebben. Woensdag 20 Juli a.s. 15.00 uur zal ik bij U (…) de sleutel (…) op komen halen.”Bij reactie van eveneens 15 juli 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven: “
Helaas hebben de kopers te kennen gegeven de koop te ontbinden op grond van artikel 13 van de koopovereenkomst.”Deze reactie is op die dag aan [appellant] overhandigd. [appellant] heeft dezelfde dag de verkoopborden uit de tuin van de woning verwijderd en bij [geïntimeerde] teruggebracht. Ook heeft hij die dag de sleutels van de woning bij [geïntimeerde] opgehaald.
(2.8) Als productie G24 heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg in het geding gebracht een ongetekende brief d.d. 15 juli 2011 afkomstig van [kopers], die volgens [geïntimeerde] verzonden is per e-mail en fax. In deze brief werd de ontbindende voorwaarde in het koopcontract ingeroepen, omdat het niet lukte de financiering rond te krijgen, terwijl daarnaast nog geen vergunning van de Gemeente was ontvangen. [geïntimeerde] heeft dezelfde dag de notaris hiervan op de hoogte gesteld.
(2.9) Als productie G25 heeft [geïntimeerde] een e-mailbericht d.d. 15 juli 2011 14.42 uur in het geding gebracht van [kopers] aan [geïntimeerde], inhoudende:
“Wij hebben nog niets gehoord op de verlenging. Wij hebben besloten de ontbindende voorwaarden in te roepen. Zie officiële brief in de bijlage. Sorry, dat het zo moet lopen. (…)”(2.10) Als productie G26 heeft [geïntimeerde] in hoger beroep in het geding gebracht een getekende brief d.d. 15 juli 2011 afkomstig van [kopers], waarin de ontbindende voorwaarde in het koopcontract werd ingeroepen, omdat het niet lukte de financiering rond te krijgen, terwijl daarnaast nog geen vergunning van de Gemeente was ontvangen. Deze brief wijkt op een onderdeel enigszins af van productie G24. Volgens [geïntimeerde] is deze brief door [kopers] op 15 juli 2015 op haar kantoor aan haar overhandigd.
(2.11) [appellant] heeft hierna een andere makelaar ingeschakeld, hetgeen op 2 september 2011 heeft geresulteerd in een bod van de heer [Y] van € 227.000,--. In overleg met de nieuwe makelaar heeft [appellant] dit bod van de hand gewezen. Uiteindelijk is de woning op 23 maart 2012 aan een andere koper verkocht voor
€ 200.000,-- en op 14 mei 2012 geleverd.
(2.12) [appellant] heeft eind december 2011 een aantal klachten ingediend tegen [geïntimeerde] bij het Tuchtcollege Makelaardij Nederland. Van de acht klachten zijn er twee gegrond bevonden, te weten (a) de in juni 2009 te hoog geadviseerde vraagprijs van € 349.000,-- en (b) het niet tijdig overhandigen van de algemene voorwaarden.
(2.13) Vervolgens is [geïntimeerde] door [appellant] gedagvaard voor de rechtbank Den Haag, waarbij [appellant] een verklaring voor recht heeft gevorderd, kort gezegd, dat [geïntimeerde] wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens de erfgenamen en gehouden is de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden, nader op te maken bij staat, met nevenvorderingen.
(2.14) De rechtbank heeft deze vorderingen bij het thans bestreden vonnis afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank onder meer, zeer kort en zakelijk weergegeven, het volgende overwogen:
(i) [geïntimeerde] heeft een beroepsfout gemaakt door in juni 2009 een vraagprijs van € 349.000,-- te adviseren.
(ii) Het causaal verband (ex artikel 6:98 BW) met de schade ontbreekt echter, temeer nu er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [appellant] aangezien hij in september 2011 nog een bod van € 227.000,-- heeft afgeslagen.
(iii) (Ten overvloede): De klachtplicht en klachttermijn van artikel 6:89 BW zijn geschonden, aangezien [appellant] pas in januari 2011 [geïntimeerde] op de hoogte heeft gesteld dat concurrerende makelaars aanzienlijk lagere vraagprijzen/ verkoopprijzen hadden geadviseerd. Hierdoor heeft hij [geïntimeerde] de kans ontnomen om de vraagprijs in overleg met [appellant] te verlagen. Aldus is [geïntimeerde] in een relevant nadeliger positie gebracht.
(iv) Er is sprake van een nieuwe start per 1 februari 2009 [hof: bedoeld wordt: 1 februari 2011] met een nieuwe vraagprijs van € 249.000,--. Deze moet worden gekwalificeerd als een nieuwe, tweede bemiddelingsovereenkomst en niet als een voortzetting van de eerste overeenkomst.
(v) Het verwijt dat [geïntimeerde] [appellant] niet heeft behoed voor het aanvaarden van de ontbindende voorwaarden in de artikelen 13 en 20 in de koopovereenkomst met [kopers] stuit af op het rechtsfeit dat [appellant] door zijn ondertekening van het koopcontract ook voor akkoord ondertekende de in de praktijk niet ongebruikelijke slotalinea omtrent het kennis genomen hebben van de betreffende bepalingen en zodanige informatie hebben ontvangen dat de inhoud en de gevolgen van deze overeenkomst hem voldoende voor ogen staan.
(vi) De rechtbank kan alles afwegende niet tot het oordeel komen dat [geïntimeerde] ten aanzien van (v) in relevante mate onder de maatstaf van een redelijk bekwaam en redelijk handelend verkoopmakelaar heeft gehandeld.
(vii) Het verwijt dat [geïntimeerde] onder de maat is gebleven bij het verlenen van (verder) uitstel aan kopers [kopers] en het adviseren van [appellant] daarover in verband met het financierings- en vergunningsvoorbehoud wordt verworpen.
(viii) Het verwijt dat [geïntimeerde] de kopers [kopers] ten onrechte op 15 juli 2011 of 22 juni 2011 niet in gebreke heeft gesteld, waardoor [appellant] de gebruikelijke boete van 10 % van de koopsom is misgelopen, stuit reeds af op het verweer dat [appellant] op 15 juli 2011 zelf geen verder uitstel meer wilde verlenen en dat hij op dezelfde dag de bemiddelingsovereenkomst met [geïntimeerde] heeft beëindigd.
De grieven van [appellant]
Grief I bevat een klacht over voormelde beslissing (ii), meer in het bijzonder over de aangenomen afwezigheid van causaal verband tussen de beroepsfout van [geïntimeerde] en de schade van [appellant]. De grieven II en III bevatten klachten over beslissing (iii) omtrent schending van de klachtplicht en klachttermijn en gaan bovendien in op de vraag of er eigen schuld is aan de zijde van [appellant]. Met grief IV klaagt [appellant] over de afwijzing van de diverse schadeposten. Grief V bevat twee klachtonderdelen, te weten a) onvoldoende advisering over de inhoud van de overeenkomst met [kopers], en b) onvoldoende advisering over zijn rechten en plichten bij met name het inroepen van het boetebeding jegens [kopers].
Beoordeling van de grievenAlgemeen
Fase 1 van juni 2009 tot eind januari 2011Beoordeling van de grieven II en III
€ 109.000,-- (bijna 32%) lager lag dan de door [geïntimeerde] geadviseerde vraagprijs. Dit alles had bij [appellant] tenminste enig protest, althans enige vragen moeten ontlokken richting [geïntimeerde] omtrent haar advies. Anders dan bij een beleggingsadviesrelatie, waarbij voor de consument niet steeds onmiddellijk kenbaar hoeft te zijn dat er iets mis is met de advisering, althans dat er onduidelijkheden zijn, kon deze onduidelijkheid, gelet op het voorgaande, in dit geval redelijkerwijs niet bij [appellant] aanwezig zijn. Het gaat dan niet aan om als schuldeiser ruim anderhalf jaar te wachten voordat bij de schuldenaar wordt geprotesteerd. Dit geldt des te sterker, nu [geïntimeerde] op goede gronden naar voren heeft gebracht dat zij door dit (te) late protest in ernstige mate in haar belangen is geschaad. Indien in het beginstadium zou zijn geprotesteerd, althans om uitleg zou zijn gevraagd in het licht van de adviezen van de andere makelaars, zou in overleg tot een andere vraagprijs besloten hebben kunnen worden. Er is geen enkele aanwijzing dat [geïntimeerde] daartoe niet bereid zou zijn geweest, gelet op haar eerdere adviezen tot verlaging (naar € 324.500,-- en € 295.000,--) en de vraagprijs van € 249.000,-- bij ‘de nieuwe start’ eind januari 2011. Hierbij komt ook het verdedigingsbelang van [geïntimeerde], die door het verstrijken van de tijd aanzienlijk meer moeite heeft om de toenmalige marktomstandigheden te onderbouwen. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] zelf maar had moeten vragen wat de andere makelaars hadden geadviseerd, gaat niet op. Niet alleen heeft [geïntimeerde] onbetwist gesteld (memorie van antwoord 50) dat het niet gebruikelijk is in de markt om bij opdrachtgevers navraag te doen naar de inhoud van eventueel aangevraagde andere offertes, maar bovendien was er geen valide reden voor [appellant] om de hem bekende, relevante informatie voor [geïntimeerde] achter te houden.
Fase 2 eind januari 2011 tot en met 15 juli 2011.Beoordeling van grief V, onderdeel (a)
Beoordeling van grief V, onderdeel (b)
€ 365.000,-- en de benodigde bouwvergunning. Vast staat dat [kopers] de koopovereenkomst op 15 juli 2015 hebben ontbonden, dat [geïntimeerde] dit op dezelfde dag aan [appellant] heeft laten weten, terwijl [geïntimeerde] toen ook de notaris hiervan schriftelijk op de hoogte heeft gesteld. Tot slot staat vast dat op 15 juli 2011 nog geen vergunning was verleend door de Gemeente, terwijl de financiering, die door de banken afhankelijk was gesteld van het verkrijgen van een bouwvergunning door [kopers], evenmin rond was. Blijkens de producties G24 en G26 (kort weergegeven in rechtsoverwegingen 2.8 en 2.10) hebben [kopers] hun ontbinding gebaseerd op het ontbreken van tijdige financiering en vergunningverlening. Het betoog van [appellant] bij pleidooi dat hij twijfelt aan de echtheid van de producties G24, G25 en G26, terwijl hij bij gebrek aan wetenschap de authenticiteit van deze producties betwist en het zeker niet uitgesloten acht dat de producties G24 en G26 vals zijn, wordt als te speculatief gepasseerd, temeer nu niet is betwist dat [kopers] op 15 juli 2011 de koopovereenkomst hebben ontbonden. Hier komt bij dat het in strijd wordt geacht met de regels van een goede procesorde – [geïntimeerde] heeft tegen deze nieuwe stellingen bij pleidooi uitdrukkelijk bezwaar gemaakt – dat [appellant] pas bij pleidooi (en niet bij memorie van grieven) in hoger beroep zijn reeds langer bestaande twijfel uit omtrent de echtheid van productie G24, welke productie reeds in eerste aanleg bij hem bekend was.
Slotsom
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2014;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.920,-- aan verschotten en € 6.524,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.