ECLI:NL:GHDHA:2015:2025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
892-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren van het Gerechtshof Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juli 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de raadsman van de verzoekers. De wrakingsgrond was dat de raadsheren weigerden om onmiddellijk te beslissen op een aanhoudingsverzoek, terwijl zij al op de hoogte waren van dit verzoek. De wrakingskamer oordeelde dat dit geen aanwijzing van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid opleverde. De verzoekers hadden eerder, op 28 mei 2014, een raadkamerzitting gehad waarbij was besloten om hun beklagzaken naar het Gerechtshof Amsterdam te verwijzen. Op 20 mei 2015 vond er een zitting plaats in Amsterdam, waar de betrokken raadsheren niet in de wraking berustten en niet aanwezig waren bij de mondelinge behandeling van het verzoek. De raadsman had bezwaar gemaakt tegen de verwijzing van het wrakingsverzoek naar het Gerechtshof Den Haag, maar dit bezwaar werd door de griffier van de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam afgewezen. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 8 juli 2015 werd de raadsman gehoord, evenals de advocaat-generaal. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na beraad, waarbij werd vastgesteld dat de raadsheren niet vooringenomen waren en dat de gang van zaken geen schijn van vooringenomenheid kon wekken. De beslissing werd op 14 juli 2015 gegeven, met een herstelbeslissing die dezelfde dag werd vastgesteld om een eerdere omissie te corrigeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Zaaknummer : 000892-15
Parketnummers hoofdzaak : K14/2055 en K14/0256
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondelinge verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van:
in de zaak met nummer
K14/0255:
[verzoeker 1],
en
in de zaak met nummer
K14/0256:
[verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3],
hierna te noemen: verzoekers,
raadsman: mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.

Het geding

1. In de beklagzaken ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) tegen verzoekers onder genoemde parketnummers heeft op 28 mei 2014 een raadkamerzitting van de meervoudige beklagkamer van het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. Bij beschikking d.d. 28 mei 2014 is beslist dat de beide beklagzaken op grond van artikel 62b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie naar het gerechtshof Amsterdam worden verwezen met het verzoek de behandeling hiervan over te nemen.
2. In de beklagzaken heeft vervolgens op 20 mei 2015 een raadkamerzitting van de meervoudige beklagkamer in het gerechtshof Amsterdam plaatsgevonden, alwaar mrs. P.C. Kortenhorst, N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk zitting hadden.
Tijdens de behandeling van genoemde zaken heeft de verzoeker [verzoeker 1] de raadsheren P.C. Kortenhorst, N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk gewraakt.
3. Op 9 juni 2015 is bij beslissing tot verwijzing door het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
4. Mrs. P.C. Kortenhorst, N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk hebben in hun schriftelijke reactie van 24 juni 2015 kenbaar gemaakt dat zij niet in de wraking berusten en dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het verzoek.
5. Voorts heeft de raadsman de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam een brief gestuurd d.d. 23 juni 2015, inhoudende dat hij bezwaar maakt tegen verwijzing van het wrakingsverzoek naar het gerechtshof Den Haag en het verzoek de zaak naar een ander gerechtshof te verwijzen.
6. De griffier van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft bij brief d.d. 2 juli 2015 aan de raadsman kenbaar gemaakt dat bezwaar of (intern) beroep tegen de verwijzingsbeslissing niet mogelijk is.
7. Bij brief d.d. 2 juli 2015 aan het gerechtshof Den Haag heeft de raadsman de leden van de wrakingskamer verzocht zich te verschonen en de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof. Voor de goede orde heeft mr Boone in dezelfde brief laten weten dat hij wegens opdracht van zijn cliënten een verzoek tot wraking zal doen indien de leden van de wrakingskamer menen zich niet te moeten verschonen.
8. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek van de raadsheren P.C. Kortenhorst, N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 8 juli 2015 in raadkamer behandeld, waar de bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman mr. Boone is gehoord. De advocaat-generaal mr. M. Bode heeft haar standpunt uiteengezet.
9. Bij behandeling van het verzoek heeft de raadsman primair verzocht om verwijzing van de wrakingszaak naar een ander gerechtshof. Subsidiair heeft de raadsman de leden van de wrakingskamer verzocht zich te verschonen. Indien de wrakingskamer anders zou beslissen wenst de raadsman de wrakingskamer alsmede de overige raadsheren van het gerechtshof Den Haag te wraken. Als wrakingsgrond heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van schijn van vooringenomenheid van het gehele gerechtshof Den Haag, gelet op de beschikking van 28 mei 2014.
10. Na onderling beraad heeft de wrakingskamer beslist dat er geen grond is voor (verdere) verwijzing van de wrakingszaak naar een ander gerechtshof en dat er voor de leden van de wrakingskamer evenmin aanleiding bestaat om zich te verschonen. Voorts heeft de wrakingskamer beslist dat het door de raadsman gedane verzoek de wrakingskamer alsmede de overige raadsheren van gerechtshof Den Haag te wraken niet in behandeling wordt genomen.

Het wrakingsverzoek

11. Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek tegen de raadsheren P.C. Kortenhorst, N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Namens de verzoekers is voorafgaand aan de raadkamerbehandeling op 20 mei 2015 bij brief d.d. 6 mei 2015 verzocht om aanhouding van de behandeling van de beklagzaken nu er – kort gezegd – nieuwe strafklachten tegen [persoon 1] en [persoon 2] in voorbereiding zijn en het van belang is dat de zaken in combinatie met de huidige beklagzaken behandeld worden. Tijdens de raadkamerbehandeling is dit verzoek door en namens de verzoekers herhaald. De voorzitter, mr. Kortenhorst, heeft beslist dat het hof voldoende tijd wil hebben om een beslissing te nemen en daarom niet terstond zal beslissen op het aanhoudingsverzoek, hoewel reeds op 6 mei 2015 kenbaar was gemaakt dat de verzoekers om voorgenoemde reden om aanhouding van de behandeling van de zaken zouden verzoeken en de raadsheren derhalve op het aanhoudingsverzoek voorbereid waren. Desgevraagd door [verzoeker 1] heeft de voorzitter aangegeven dat het zo zou kunnen zijn dat er een inhoudelijke beslissing op de beklagzaken zou kunnen volgen zonder dat daarbij rekening zou worden gehouden met een nader in te dienen strafklacht. Hierop reageerde [verzoeker 1] dat deze gang van zaken in zijn nadeel kon zijn, waarop de voorzitter stelde dat dit inderdaad het geval zou kunnen zijn. Voormelde gang van zaken levert de schijn op dat niet van een objectieve behandeling van de beklagzaken sprake is, aldus verzoekers.
12. Mr. Kortenhorst heeft, mede namens mrs. N. van der Wijngaart en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, in zijn schriftelijke reactie naar voren gebracht dat het aan de voorzitter, en voor zoveel nodig de overige leden van de kamer, is om te beoordelen of al dan niet onmiddellijk op een verzoek om aanhouding moet worden beslist. Het is immers de voorzitter van de kamer die de regie heeft en die - zo nodig - met de overige leden van de kamer beoordeelt hoe en op welke termijn beslissingen worden genomen. Nu geen enkel spoedeisend belang is gesteld of is gebleken valt niet in te zien dat de wens van het hof om deugdelijk over het verzoek tot aanhouding te kunnen raadkameren en met het oog daarop niet dezelfde dag nog een beslissing te geven, een feit of omstandigheid is waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Al met al betwist mr. Kortenhorst dat de gang van zaken de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid kan hebben gewekt.
13. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek afgewezen dient te worden, nu er gelet op de feiten en omstandigheden naar objectieve maatstaven geen sprake is van enige schijn van partijdigheid.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

14. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
15. Uit het onderzoek ter zitting is de wrakingskamer niet van een uitzonderlijke omstandigheid gebleken die een dergelijke zwaarwegende aanwijzing oplevert. Daartoe wordt het volgende overwogen.
16. De door de raadsman aangevoerde wrakingsgrond, te weten dat de betreffende raadsheren weigerden om meteen te beslissen omtrent het aanhoudingsverzoek, terwijl zij reeds enige tijd op de hoogte waren van het feit dat dit verzoek zou worden ingediend, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing van vooringenomenheid dan wel schijn van vooringenomenheid op . Het enkele feit dat de betreffende kamer wenst na te denken over de te nemen beslissing op het aanhoudingsverzoek levert geen aanwijzing op voor het oordeel dat de betreffende raadsheren vooringenomenheid of schijn daartoe koesteren.
17. Ook overigens zijn er geen feiten en omstandigheden gebleken die een uitzonderlijke omstandigheid in voornoemde zin opleveren.
18. Gelet op het bovenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hieronder weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de raadsman van de verzoekers, de verzoekers, de genoemde raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, S.K. Welbedacht en M.E. Honée, in aanwezigheid van de griffier mr. J. van der Vegte.
Mr. S.K. Welbedacht is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Herstelbeslissing

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Zaaknummer : 000892-15
Parketnummers hoofdzaak : K14/2055 en K14/0256
Herstelbeslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondelinge verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van:
in de zaak met nummer
K14/0255:
[verzoeker 1],
en
in de zaak met nummer
K14/0256:
[verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3].

Overwegingen

In bovengenoemde zaken heeft de wrakingskamer heden een beslissing gegeven, maar abusievelijk de datum van de gegeven beslissing niet opgenomen. Middels deze herstelbeslissing wordt de beslissing verbeterd.

Beslissing

Verbetert het dictum aldus dat wordt vastgesteld dat de beslissing op
14 juli 2015is gegeven door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, S.K. Welbedacht en M.E. Honée.
Deze verbetering wordt aangebracht op de minuut.
Voor het overige blijft de beslissing geheel in stand.
Aldus gegeven op 14 juli 2015 door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, S.K. Welbedacht en M.E. Honée, in aanwezigheid van de griffier mr. J. van der Vegte.
Mr. S.K. Welbedacht is buiten staat deze herstelbeslissing mede te ondertekenen.