ECLI:NL:GHDHA:2015:1992
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vordering tot zekerheidstelling in kort geding met betrekking tot een bedrag in depot
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen de vrouw. De man vorderde vernietiging van een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, waarin de vrouw was opgedragen zekerheid te stellen voor een vordering. De man stelde dat de vrouw een aanbod had gedaan tot het stellen van zekerheid, maar dat dit aanbod niet voldoende was om aan de wettelijke eisen te voldoen, zoals vastgelegd in artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De vrouw voerde verweer en stelde dat de man geen belang meer had bij de procedure, omdat er inmiddels een bedrag van € 110.000,- in depot stond bij notaris Matzinger, in afwachting van de bodemprocedure. Het hof oordeelde dat, gezien het bedrag in depot, de man geen belang meer had bij zijn vordering tot zekerheidstelling. Het hof concludeerde dat er voldoende zekerheid was gesteld en dat het aanbod van de vrouw voldeed aan de eisen van artikel 705 lid 2 Rv.
De grief van de man werd verworpen en het hof oordeelde dat de procedure nodeloos was. De man werd veroordeeld in de kosten van de procedure in appel. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak vond plaats op 30 juni 2015, in aanwezigheid van de griffier.