5.2.De Inspecteur heeft in hoger beroep geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Oordeel van de Rechtbank
6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"12. [Belanghebbende] heeft ter zake de onder 4 genoemde investeringsverplichting een melding gedaan om in aanmerking te komen voor MIA onder vermelding van de code B 1004. Op de Milieulijst 2010 is met betrekking tot deze code het volgende opgenomen.
“B 1004
Nieuw gebouw of (mobiel) verblijf voor gecertificeerde dienstverlening of productie
a. bestemd voor: het verlenen van milieuvriendelijke diensten of het produceren van milieuvriendelijke producten, niet zijnde glastuinbouwproducten, met of in een nieuw gebouw of (mobiel) verblijf,
– voor bedrijven waarbij de dienstverlening of productie voldoet aan de eisen van Blauwe Vlag, Europees Ecolabel, Milieukeur, Skal of Green Key, niveau goud,
– waarbij het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is, wat blijkt uit certificering van de gehele keten van houtproductie tot en met het eindproduct, waarbij gebruik gemaakt is van goedgekeurde houtsoorten die staan op de positieve lijst van TPAS (Timber Procedure Assessment System) [vetgedrukt rechtbank],”
13. Uit de milieulijst 2010 onder 12 volgt derhalve dat om voor MIA in aanmerking te komen het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam moet zijn, hetgeen dient te blijken uit de certificering van het hout.
14. Ten behoeve van de beoordeling of de bewuste investering in aanmerking komt voor MIA heeft [belanghebbende] diverse facturen verstrekt aan het agentschap. Naar aanleiding van de controle van deze facturen heeft het agentschap geconcludeerd dat de investering niet voldoet aan de eisen van de Milieulijst 2010, omdat uit die facturen blijkt dat in het ontwerp van [belanghebbende] niet uitsluitend duurzaam geproduceerd hout was verwerkt. Het agentschap is bij de herbeoordeling van deze aanvraag tot dezelfde conclusie gekomen.
15. [ De Inspecteur] heeft in dit verband gesteld dat uit door [belanghebbende] overgelegde facturen volgt dat de totale kosten van niet-gecertificeerd hout dat is verwerkt in het gebouw in ieder geval € 7.938,99 bedraagt, te weten een bedrag van € 3.386,74 aan door leverancier [B] geleverd niet-gecertificeerd hout en een bedrag van € 4.552,25 aan door leverancier [C] geleverd niet-gecertificeerd hout.
16. De rechtbank stelt voorop dat [de Inspecteur] er van uit heeft mogen gaan dat al de door [belanghebbende] in dit verband aangeleverde facturen betrekking hebben op de investering waar Melding II betrekking op heeft. [Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [belanghebbende] deze facturen zelf heeft aangeleverd in verband met de beoordeling van Melding II. Vaststaat dat al deze facturen betrekking hebben op de verbouwing van het hotel-restaurant. [De Inspecteur] heeft daarom terecht al de door [belanghebbende] overgelegde facturen in aanmerking genomen bij de beoordeling of en in welke mate niet-gecertificeerd hout is verwerkt in het gebouw. De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in haar standpunt dat een aantal van de facturen waaruit het gebruik van niet-gecertificeerd hout blijkt, buiten beschouwing moet blijven omdat deze betrekking hebben op een ander project in het hotel-restaurant dan het project van Melding II. De rechtbank is namelijk van oordeel dat [de Inspecteur] de projecten in dit verband terecht heeft aangemerkt als betrekking hebbend op één gebouw, namelijk het hotel-restaurant, zodat [de Inspecteur] ook in zoverre die facturen terecht in aanmerking heeft genomen bij de beoordeling of ter zake van Melding II sprake is van niet-gecertificeerd hout.
17. [ De Inspecteur] mocht uitgaan van de bedragen aan niet-gecertificeerd hout zoals die blijken uit de door [belanghebbende] overgelegde facturen (zie onder 15). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [belanghebbende] deze bedragen niet, althans onvoldoende, heeft weersproken. Haar stelling dat in werkelijkheid minder niet-gecertificeerd hout is gebruikt dan uit de facturen blijkt, heeft [belanghebbende], tegenover de gemotiveerde betwisting door [de Inspecteur], niet aannemelijk gemaakt. [Belanghebbende] heeft onvoldoende bewijsmateriaal overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. De enkele verklaring en cijfermatige uitwerking die [belanghebbende] in dit verband heeft gegeven, acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
18. Gegeven de oordelen onder 16 en 17 heeft [de Inspecteur] terecht geen MIA verleend voor de investering van Melding II. De rechtbank acht het niet onredelijk of in strijd met de bedoeling van de wetgever om wegens een dergelijk bedrag aan niet-gecertificeerd hout de MIA-aanvraag geheel af te wijzen.
19. Het standpunt van [belanghebbende] dat het gebruik van niet-gecertificeerd hout haar niet kan worden aangerekend, omdat het agentschap respectievelijk [de Inspecteur] haar eerder, in ieder geval vóór de ingebruikname van het bedrijfsmiddel, had moeten informeren over het feit dat er (teveel) niet gecertificeerd hout werd gebruikt, zodat zij dat vóór de ingebruikname had kunnen herstellen, faalt. Het ligt immers op de weg van [belanghebbende] om zelf in de gaten te (laten) houden of zij volledig voldoet aan de eisen die gelden voor de door haar gevraagde MIA
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt het beroep ongegrond verklaard. Hetgeen partijen overigens (subsidiair) verdeeld houdt behoeft daarom geen behandeling."