ECLI:NL:GHDHA:2015:1988

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
BK-14-01598
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over milieu-investeringsaftrek en de eisen van de Milieulijst met betrekking tot een hotel-restaurant

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over het recht op milieu-investeringsaftrek voor een investering in een hotel-restaurant. De belanghebbende heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Den Haag aangevochten, die eerder had geoordeeld dat de investering niet voldeed aan de eisen van de Milieulijst. De kern van het geschil betreft de vraag of de investering voldoet aan de voorwaarden voor milieu-investeringsaftrek, met name of het gebruikte hout gecertificeerd is. De inspecteur heeft de milieu-investeringsaftrek geweigerd omdat niet uitsluitend gebruik was gemaakt van gecertificeerd hout, wat in strijd is met de eisen van de Milieulijst. De belanghebbende betoogt dat de volledige investering in aanmerking moet komen voor de aftrek, omdat de hoeveelheid niet-gecertificeerd hout relatief klein is ten opzichte van de totale investering. Het Hof heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen milieu-investeringsaftrek heeft verleend, omdat de investering niet voldeed aan de strikte eisen die de wetgever heeft gesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/01598

Uitspraak d.d. 7 juli 2015

in het geding tussen:

[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Breda, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2014, nummer SGR 14/3988, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur bij afzonderlijk gegeven beschikking het verlies van dat jaar vastgesteld op € 2.280.753
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het hiertegen gemaakte bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 493.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 mei 2015 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1.
Belanghebbende vormt een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met diverse dochtervennootschappen, waaronder [Y] B.V. (de dochtervennootschap).
3.2.
De dochtervennootschap exploiteert een hotel, te weten Hotel-restaurant [A] (het hotel-restaurant). De dochtervennootschap is in verschillende jaren diverse verplichtingen aangegaan in verband met investeringen die betrekking hebben op de verbouwing van het hotel-restaurant.
3.3.
De dochtervennootschap heeft voor verschillende investeringen een Melding Milieu-investeringsaftrek/Willekeurige afschrijving (de meldingen) ingediend om in aanmerking te komen voor milieu-investeringsaftrek zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in samenhang bezien met artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
Het Agentschap NL / NL Milieu en Leefomgeving, thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (het Agentschap) heeft adviezen uitgebracht aan de Inspecteur met betrekking tot de vraag of deze meldingen in aanmerking komen voor de gevraagde investeringsaftrek. Het betreft onder meer de volgende meldingen:

Melding I (bekend onder nummer […])

Op het desbetreffende formulier maakt belanghebbende melding van een investering in één bedrijfsmiddel van € 1.861.531, waarvan haar aandeel 100 percent bedraagt. De code van de milieu-investering volgens de Milieulijst 2010 is F 1002.
Met dagtekening 9 februari 2012 heeft het Agentschap met betrekking tot deze aanvraag tot milieu-investeringsaftrek geadviseerd dat deze investering gedeeltelijk, namelijk voor een bedrag van € 697.979 voldoet aan de vereisten voor de milieu-investeringsaftrek en dat de milieu-investeringsaftrek voor deze investering in totaal € 418.788 (60 percent) bedraagt.

Melding II (bekend onder nummer […])

Op het desbetreffende formulier maakt belanghebbende melding van de investering in één bedrijfsmiddel van € 1.000.000, waarvan haar aandeel 100 percent bedraagt. De code van de milieu-investeringen volgens de Milieulijst 2010 is B 1004.
Met dagtekening 20 juni 2012 heeft het Agentschap een negatief advies inzake deze aanvraag voor milieu-investeringsaftrek uitgebracht. Bij brief van 2 mei 2013 heeft het Agentschap aangegeven dat ook bij de herbeoordeling van deze aanvraag de conclusie luidt dat de aanvraag voor milieu-investeringsaftrek niet kan worden gehonoreerd.
3.4.
Melding II heeft betrekking op een investeringsverplichting die volgens belanghebbende in 2010, maar volgens de Inspecteur in 2011 is aangegaan voor een bedrag van € 1.040.000. De investering heeft betrekking op de verbouwing van het restaurant en de keuken van het hotel-restaurant.
3.5.1.
In het advies van 20 juni 2012 van het Agentschap aan de Inspecteur, waarbij het Agentschap negatief adviseert over de investering waar Melding II op ziet, staat onder meer:
“[Y] B.V. heeft een investering van € 1.000.000 gemeld voor code B 1004 van de Milieulijst 2010. Volgens de omschrijving van deze code moet de investering bestemd zijn voor het verlenen van milieuvriendelijke diensten in een nieuw gebouw. Eén van de eisen waaraan voldaan moet worden is dat in het ontwerp uitsluitend duurzaam geproduceerd hout toegepast wordt.
De contactpersoon, [X], heeft op 30 mei 2012 en 8 maart 2012 nadere informatie over de investering verstrekt. Hieruit blijkt dat op het moment van ingebruikname van het gebouw een deel van het toegepaste hout niet duurzaam geproduceerd is. Om deze reden voldoet het gebouw niet aan de eisen die gesteld zijn voor de code B 1004 van de Milieulijst 2012.
(…)”
3.5.2.
Bij brief van 2 mei 2013 heeft het Agentschap aan de Inspecteur meegedeeld dat ook bij de herbeoordeling van deze aanvraag de conclusie luidt dat de aanvraag voor milieu-investeringsaftrek niet kan worden gehonoreerd. In deze brief staat onder meer:
“Uit de verstrekte informatie is gebleken dat er inderdaad houtposten zijn die niet gecertificeerde Merantihouten kop- en neuslatten betreffen. Daarnaast zijn er houten branddeuren in het gebouw aangebracht. Deze deuren zijn niet gemaakt van gecertificeerd duurzaam hout. Dit wordt bevestigd door de tussenpersoon in een e-mailbericht van 30 mei 2012.
De bestemming schrijft voor dat het aangeschafte hout in het gebouw duurzaam dient te zijn conform de genoemde certificatiesystemen. Daar is bij deze investering geen sprake van. De gemelde investering kan daarom op basis van deze technische eis niet positief geadviseerd worden.
In het schrijven van [belanghebbende] van 30 januari 2013, gericht aan u, wordt aangegeven dat de meranti kop- en neuslatten geen betrekking hebben op het gebouw dat in 2010 is gemeld, maar voor fase 2 zouden zijn. De gemelde fase 1, van de grootschalige renovatie en deels nieuwbouw van het hotel, zou als losstaand gebouw bezien moeten worden. Op de meegeleverde tekeningen is duidelijk te zien dat restaurant, toiletten en aangrenzende hotelruimten één geïntegreerd geheel betreffen. De fasen betreffen wel verschillende functies binnen het hotel. De fasen worden ook in de bouwtekeningen en de bestekken benoemd als zijnde bouwfasen van het hotel. Voor ons is er daarom geen reden om de fasen 1 en 2 als afzonderlijke gebouwen te bezien.”
3.6.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 aangifte gedaan naar een verlies van
€ 2.885.651. Daarbij heeft zij een investeringsaftrek in aanmerking genomen van in totaal
€ 1.148.021, waarin is begrepen een milieu-investeringsaftrek van € 600.000 voor de investering van Melding II.
3.7.
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de adviezen van het Agentschap gevolgd en de gevraagde milieu-investeringsaftrek als volgt gecorrigeerd:
Aangegeven saldo investeringsregelingen € 1.148.021
Correctie investeringsregeling (weigering milieu-investeringsaftrek )
€ 604.898
Vastgesteld saldo investeringsregeling € 543.123
Daarvan uitgaande heeft de Inspecteur het verlies voor 2011 vastgesteld op € 2.280.753
(€ 2.885.651 aangegeven verlies -/- € 604.898 correctie investeringsregeling).

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.1.
Tussen partijen is in geschil of, en zo ja, in hoeverre belanghebbende recht heeft op milieu-investeringsaftrek voor de investering waarop Melding II betrekking heeft. In het bijzonder is in geschil of de investering voldoet aan de eisen van de Milieulijst. Zo dit het geval is, is in geschil in hoeverre belanghebbende recht heeft op milieu-investeringsaftrek en in welk jaar de investeringsverplichting waarop Melding II betrekking heeft is aangegaan en of voor de investering waarop Melding I betrekking heeft te veel milieu-investeringsaftrek in aanmerking is genomen.
4.1.2.
Niet in geschil is dat de investering waarop Melding II betrekking heeft tijdig is gemeld en dat deze in zijn geheel in 2011 is betaald. Voor het geval belanghebbende recht heeft op milieu-investeringsaftrek en de investeringsverplichting in 2010 is aangegaan is niet in geschil dat de aftrek 35 percent bedraagt en voor het geval de investeringsverplichting in 2011 is aangegaan dat de aftrek 13,5 percent bedraagt. Evenmin is in geschil dat voor de investering waarop Melding I betrekking heeft ten onrechte 60 percent milieu-investeringsaftrek is verleend in plaats van 36 percent.
4.2.
Belanghebbende betoogt dat zij voor de volledige investering waarop Melding II betrekking heeft recht heeft op milieu-investeringsaftrek. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat code B 1004 van de Milieulijst 2010 respectievelijk code B 1026 van de Milieulijst 2011 naar zijn strekking en naar redelijkheid moet worden uitgelegd en dat volgens die strekking de volledige investering kwalificeert. Zij stelt zich voorts op het standpunt dat de investeringsverplichting waarop Melding II betrekking heeft in 2010 is aangegaan.
4.3.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de investering waarop Melding II betrekking heeft niet voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt, omdat daarbij niet uitsluitend gebruik is gemaakt van gecertificeerd hout, zoals is vereist bij code B 1004 van de Milieulijst 2010 respectievelijk code B 1026 van de Milieulijst 2011. Hij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de investeringsverplichting waarop Melding II betrekking heeft in 2011 is aangegaan. Voor het geval wordt geoordeeld dat de investering waarop Melding II betrekking heeft voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt beroept de Inspecteur zich op interne compensatie. Hij voert daartoe aan dat met betrekking tot de investering waarop Melding I betrekking heeft ten onrechte 60 percent in plaats van 36 percent milieu-investeringsaftrek is verleend.
4.4.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de aanslag en tot vaststelling van het verlies van 2011 op € 2.630.753
(€ 2.280.753 + € 350.000).
5.2.
De Inspecteur heeft in hoger beroep geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Oordeel van de Rechtbank
6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"12. [Belanghebbende] heeft ter zake de onder 4 genoemde investeringsverplichting een melding gedaan om in aanmerking te komen voor MIA onder vermelding van de code B 1004. Op de Milieulijst 2010 is met betrekking tot deze code het volgende opgenomen.
“B 1004
Nieuw gebouw of (mobiel) verblijf voor gecertificeerde dienstverlening of productie
a. bestemd voor: het verlenen van milieuvriendelijke diensten of het produceren van milieuvriendelijke producten, niet zijnde glastuinbouwproducten, met of in een nieuw gebouw of (mobiel) verblijf,
– voor bedrijven waarbij de dienstverlening of productie voldoet aan de eisen van Blauwe Vlag, Europees Ecolabel, Milieukeur, Skal of Green Key, niveau goud,
– waarbij het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is, wat blijkt uit certificering van de gehele keten van houtproductie tot en met het eindproduct, waarbij gebruik gemaakt is van goedgekeurde houtsoorten die staan op de positieve lijst van TPAS (Timber Procedure Assessment System) [vetgedrukt rechtbank],
13. Uit de milieulijst 2010 onder 12 volgt derhalve dat om voor MIA in aanmerking te komen het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam moet zijn, hetgeen dient te blijken uit de certificering van het hout.
14. Ten behoeve van de beoordeling of de bewuste investering in aanmerking komt voor MIA heeft [belanghebbende] diverse facturen verstrekt aan het agentschap. Naar aanleiding van de controle van deze facturen heeft het agentschap geconcludeerd dat de investering niet voldoet aan de eisen van de Milieulijst 2010, omdat uit die facturen blijkt dat in het ontwerp van [belanghebbende] niet uitsluitend duurzaam geproduceerd hout was verwerkt. Het agentschap is bij de herbeoordeling van deze aanvraag tot dezelfde conclusie gekomen.
15. [ De Inspecteur] heeft in dit verband gesteld dat uit door [belanghebbende] overgelegde facturen volgt dat de totale kosten van niet-gecertificeerd hout dat is verwerkt in het gebouw in ieder geval € 7.938,99 bedraagt, te weten een bedrag van € 3.386,74 aan door leverancier [B] geleverd niet-gecertificeerd hout en een bedrag van € 4.552,25 aan door leverancier [C] geleverd niet-gecertificeerd hout.
16. De rechtbank stelt voorop dat [de Inspecteur] er van uit heeft mogen gaan dat al de door [belanghebbende] in dit verband aangeleverde facturen betrekking hebben op de investering waar Melding II betrekking op heeft. [Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [belanghebbende] deze facturen zelf heeft aangeleverd in verband met de beoordeling van Melding II. Vaststaat dat al deze facturen betrekking hebben op de verbouwing van het hotel-restaurant. [De Inspecteur] heeft daarom terecht al de door [belanghebbende] overgelegde facturen in aanmerking genomen bij de beoordeling of en in welke mate niet-gecertificeerd hout is verwerkt in het gebouw. De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in haar standpunt dat een aantal van de facturen waaruit het gebruik van niet-gecertificeerd hout blijkt, buiten beschouwing moet blijven omdat deze betrekking hebben op een ander project in het hotel-restaurant dan het project van Melding II. De rechtbank is namelijk van oordeel dat [de Inspecteur] de projecten in dit verband terecht heeft aangemerkt als betrekking hebbend op één gebouw, namelijk het hotel-restaurant, zodat [de Inspecteur] ook in zoverre die facturen terecht in aanmerking heeft genomen bij de beoordeling of ter zake van Melding II sprake is van niet-gecertificeerd hout.
17. [ De Inspecteur] mocht uitgaan van de bedragen aan niet-gecertificeerd hout zoals die blijken uit de door [belanghebbende] overgelegde facturen (zie onder 15). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [belanghebbende] deze bedragen niet, althans onvoldoende, heeft weersproken. Haar stelling dat in werkelijkheid minder niet-gecertificeerd hout is gebruikt dan uit de facturen blijkt, heeft [belanghebbende], tegenover de gemotiveerde betwisting door [de Inspecteur], niet aannemelijk gemaakt. [Belanghebbende] heeft onvoldoende bewijsmateriaal overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. De enkele verklaring en cijfermatige uitwerking die [belanghebbende] in dit verband heeft gegeven, acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
18. Gegeven de oordelen onder 16 en 17 heeft [de Inspecteur] terecht geen MIA verleend voor de investering van Melding II. De rechtbank acht het niet onredelijk of in strijd met de bedoeling van de wetgever om wegens een dergelijk bedrag aan niet-gecertificeerd hout de MIA-aanvraag geheel af te wijzen.
19. Het standpunt van [belanghebbende] dat het gebruik van niet-gecertificeerd hout haar niet kan worden aangerekend, omdat het agentschap respectievelijk [de Inspecteur] haar eerder, in ieder geval vóór de ingebruikname van het bedrijfsmiddel, had moeten informeren over het feit dat er (teveel) niet gecertificeerd hout werd gebruikt, zodat zij dat vóór de ingebruikname had kunnen herstellen, faalt. Het ligt immers op de weg van [belanghebbende] om zelf in de gaten te (laten) houden of zij volledig voldoet aan de eisen die gelden voor de door haar gevraagde MIA
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt het beroep ongegrond verklaard. Hetgeen partijen overigens (subsidiair) verdeeld houdt behoeft daarom geen behandeling."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Artikel 3.40 van de Wet IB 2001 luidt:
Indien wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen kan door de belastingplichtige naast de afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de winst worden gebracht (investeringsaftrek). Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.
7.2.
Artikel 3.42a van de Wet IB 2001 (tekst 2010 respectievelijk 2011) luidde, voor zover hier van belang:
1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming (…) wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in de onderscheiden categorieën ten laste gebracht van de winst over dat jaar (milieu-investeringsaftrek).
2. Milieu-investeringen zijn investeringen, behorend tot categorie I, II respectievelijk III, die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij ministeriële regeling zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu.
3. Bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2200 bedraagt de milieu-investeringsaftrek voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 60 percent, voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 50 percent en voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III 35 percent (tekst 2010) / voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 36 percent, voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 27 percent en voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III 13,5 percent (tekst 2011).
(…).
7.3.
De op de hiervoor genoemde wetsartikelen gebaseerde Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
Artikel 2 Milieu-investeringsaftrek
Als investeringen, behorend tot categorie I, II respectievelijk III, in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu als bedoeld in artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden aangewezen de investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling en die voldoen aan de in artikel 1, onderdelen a tot en met f, genoemde voorwaarden.
De in artikel 1, onderdelen a tot en met f, genoemde voorwaarden houden in dat de desbetreffende bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan:
  • a. in overeenstemming zijn met de bestemming die voor die bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan is aangegeven in de bijlage bij deze regeling;
  • b. niet eerder zijn gebruikt;
  • c. bestaan uit de in de bijlage bij deze regeling met betrekking tot die bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan genoemde bestanddelen;
  • d. gericht zijn op de verbetering van het natuurlijke milieu (…);
  • e. (…), en
  • f. daarvoor niet vanwege de overheid of de Commissie van de Europese Gemeenschappen uit anderen hoofde dan toekenning van de willekeurige afschrijving een zodanig bedrag aan geldelijke steun wordt verstrekt, dat door die toekenning het totale bedrag aan geldelijke steun dat ingevolge communautaire regelgeving mag worden verstrekt, wordt overschreden.
7.4.1.
Belanghebbende heeft ter zake van de in 3.4 genoemde investering een melding gedaan om in aanmerking te komen voor milieu-investeringsaftrek onder vermelding van code B 1004. In de in 7.3 genoemde bijlage, de zogenoemde Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2010 (Milieulijst 2010) is als milieu-investering onder code B 1004 vermeld:
Nieuw gebouw of (mobiel) verblijf voor gecertificeerde dienstverlening of productie
a. bestemd voor: het verlenen van milieuvriendelijke diensten of het produceren van milieuvriendelijke producten, niet zijnde glastuinbouwproducten, met of in een nieuw gebouw of (mobiel) verblijf,
– voor bedrijven waarbij de dienstverlening of productie voldoet aan de eisen van Blauwe Vlag, Europees Ecolabel, Milieukeur, Skal of Green Key, niveau goud,
– waarbij het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is, wat blijkt uit certificering van de gehele keten van houtproductie tot en met het eindproduct, waarbij gebruik gemaakt is van goedgekeurde houtsoorten die staan op de positieve lijst van TPAS (Timber Procedure Assessment System) [cursivering hof],
(…)
b. bestaande uit: een nieuw gebouw of (mobiel) verblijf, inclusief apparatuur.
(…)
Code B 1004 bevat de volgende toelichting:
Toelichting: Informatie over Milieukeur en Europees Ecolabel kan worden gevonden op www.smk.nl. Informatie over Blauwe Vlag en Green Key kan worden gevonden op respectievelijk www.blauwevlag.nl en www.greenkey.nl.
De aftopping van € 1.000.000 geldt per bedrijfsmiddel. In dit geval geldt de aftopping daarom per gebouw of (mobiel) verblijf.
7.4.2.
In de Milieulijst milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2011 (Milieulijst 2011) is de door belanghebbende gemelde milieu-investering vermeld onder code B 1026. Deze houdt - voor zover hier van belang - in:
Nieuw gebouw of (mobiel) verblijf voor gecertificeerde dienstverlening of productie
a. bestemd voor: het verlenen van milieuvriendelijke diensten of het produceren van milieuvriendelijke producten, niet zijnde glastuinbouwproducten, met of in een nieuw gebouw of (mobiel) verblijf,
– voor bedrijven waarbij de dienstverlening of productie voldoet aan de eisen van Blauwe Vlag, Europees Ecolabel, Milieukeur, Skal of Green Key, niveau goud,
– waarbij het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is, waarbij gebruik gemaakt wordt van gecertificeerd hout dat door de Minister van Infrastructuur en Milieu is goedgekeurd en de bedrijven die het hout leveren of verwerken in het bezit zijn van een Keurhout-chain-of-custody-certificaat of een ‘Chain of Custody’-certificaat van een certificatiesysteem dat door TPAC (Timber Procurement Assessment Committee) is goedgekeurd [cursivering hof],
(…)
b. bestaande uit: een nieuw gebouw of (mobiel) verblijf, inclusief apparatuur.
(…)
De toelichting op code B 1026 vermeldt naast de op code B 1004 gegeven toelichting (zie 7.4.1) - voor zover hier van belang - het volgende:
Dat in het gebouw duurzaam hout is toegepast moet worden aangetoond met facturen en/of afleverbonnen. Eventueel toegepast sloophout van panden uit de eigen onderneming wordt geaccepteerd als hout van duurzame bron. Een lijst van goedgekeurde certificatiesystemen vindt u op www.tpac.smk.nl of www.inkoopduurzaamhout.nl. TPAC faciliteert de voorbereiding en uitvoering van de toetsing van certificatiesystemen. Informatie over Keurhout is te vinden op www.keurhout.nl. Het hebben van een Keurhout-keurmerk is niet voldoende. Een Keurhout-keurmerk is niet hetzelfde als een Keurhout-chain-of-custody-certificaat.
7.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de investering waarop Melding II betrekking heeft moet worden gekwalificeerd als “nieuw gebouw voor gecertificeerde dienstverlening” als bedoeld in code B 1004 van de Milieulijst 2010, welke investering overeenkomt met die vermeld in code B 1026 van de Milieulijst 2011.
7.6.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de investering waarop Melding II betrekking heeft niet voor milieu-investeringsaftrek in aanmerking komt, omdat daarbij niet uitsluitend gebruik is gemaakt van gecertificeerd hout, zoals is vereist in code B 1004 van de Milieulijst 2010 respectievelijk code B 1026 van de Milieulijst 2011.
7.7.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat code B 1004 respectievelijk code B 1026 naar zijn strekking en naar redelijkheid moet worden uitgelegd en dat volgens die strekking de volledige investering kwalificeert. Zij voert daartoe aan dat de hoeveelheid niet-gecertificeerd hout dat bij die investering is gebruikt - naar tussen partijen niet in geschil is - maximaal € 7.939 bedraagt, terwijl de investering waarvoor de milieu-investeringsaftrek is verzocht in totaal (meer dan) € 1.000.000 bedraagt.
7.8.
Het Hof stelt voorop dat het tijdstip waarnaar beoordeeld moet worden of de investering waarvoor milieu-investeringsaftrek wordt verzocht aan de daartoe gestelde vereisten voldoet, het tijdstip van ingebruikname van het bedrijfsmiddel is.
7.9.
Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende. Het Hof overweegt daartoe het volgende. Met het instrument van de milieu-investeringsaftrek heeft de wetgever beoogd langs fiscale weg investeringen in bedrijfsmiddelen te bevorderen die van belang zijn voor de bescherming van het Nederlandse milieu (Kamerstukken II 1997/1998, 25 810, nr. 2, blz. 86). Dit doel en de aard van de faciliteit, zijnde een aftrek van de winst, brengen mee dat artikel 42a van de Wet IB 2001 en de op die bepaling gebaseerde regelingen restrictief moeten worden uitgelegd. Bevestiging hiervan vindt het Hof in de omstandigheid dat de Milieulijst een gedetailleerde en exacte omschrijving van de bedrijfsmiddelen waarvoor milieu-investeringsaftrek wordt verleend bevat en dat deze lijst jaarlijks wordt herzien. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. In de parlementaire geschiedenis is in dit verband neergelegd: "de activa op de milieulijst dienen stuk voor stuk concreet en eenduidig omschreven te zijn" (Kamerstukken I 1990-1991, 20 872, nr. 49, blz. 3). Dat strenge eisen worden gesteld aan toepassing van de faciliteit blijkt tevens uit het in code B 1004 respectievelijk code B 1026 van de Milieulijst neergelegde vereiste dat de gehele keten van houtproductie tot en met het eindproduct gecertificeerd dient te zijn. Gelet op het hiervoor overwogene acht het Hof het in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever om de faciliteit niet toe te passen in het geval in het gebouw niet uitsluitend duurzaam gecertificeerd hout is verwerkt. Dit doet ook recht aan de rechtszekerheid en de gelijkheid tussen burgers. Nu vaststaat dat ten tijde van de ingebruikname van het gebouw niet uitsluitend gebruik is gemaakt van gecertificeerd hout, zoals bedoeld in code B 1004 van de Milieulijst 2010 respectievelijk code B 1026 van de Milieulijst 2011 moet worden geconcludeerd dat de Inspecteur terecht geen milieu-investeringsaftrek heeft verleend voor de investering waarop Melding II betrekking heeft. Tijdens de zitting bij de Rechtbank is namens het Agentschap verklaard dat het Agentschap een foutmarge hanteert van € 500. Belanghebbende vat deze verklaring op als schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien investeerders van kleinere bedragen hierdoor worden bevoordeeld ten opzichte van investeerders van hogere bedragen, zoals belanghebbende. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Deze foutmarge geldt voor alle investeerders en bewerkstelligt juist dat allen gelijk worden behandeld. Dat het Agentschap een procentuele foutmarge zou moeten hanteren vindt geen steun in de toepasselijke regelgeving.
Conclusie
7.10.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, W.M.G. Visser en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. N. El Allaoui. De beslissing is op 7 juli 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.