Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[naam],
2. [naam],
hierna te noemen: [appellant] (mannelijk enkelvoud),
1.[naam],
en
2. [naam]
geïntimeerden,
hierna tezamen te noemen: [geïntimeerde] (mannelijk enkelvoud),
(2.1) [geïntimeerde] heeft een perceel grond van 1605 m² aan de [adres] te […] in eigendom verworven, met de bedoeling daarop twee woningen te bouwen. Op 25/26 augustus 2011 zijn partijen overeengekomen dat [appellant] een deel van dit perceel, groot 640 m², koopt voor een bedrag van € 405,-- per m², kosten koper, dit onder voorbehoud van goedkeuring door de Gemeente van de beoogde perceelsverdeling en (zoals de rechtbank heeft uitgemaakt in rechtsoverweging 4.5 bestreden vonnis) het voorbehoud van goedkeuring door de Gemeente van de op elk perceel te bouwen woning. Partijen hebben bij het sluiten van deze overeenkomst een globale perceelsverdeling met bouwvlak getekend. Afgesproken is verder dat ieder zijn eigen kosten (aansluiting op riool/elektra/gas etc., egaliseren en bouwrijp maken) zou betalen. Partijen zijn vervolgens voor de ontwikkeling van ieders bouwplan met bureau Selekthuis in zee gegaan.
(2.2) In verband met het verkrijgen van de voor de bouw (sinds 1 oktober 2010) wettelijk vereiste omgevingsvergunning bestond in dit geval de verplichting een zogenaamde ‘uitgebreide WABO-procedure’ (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht-procedure) te doorlopen. Dit had tot gevolg dat voorafgaande aan de daadwerkelijke vergunningaanvraag diverse onderzoeken plaats moesten vinden.
(2.3) In de maanden na augustus 2011 hebben partijen overleg gevoerd over de te realiseren nieuwbouw, meer in het bijzonder de situering van de beide woningen en de exacte perceelsgrenzen. Dit heeft, mede gelet op de randvoorwaarden van de Gemeente en de wensen van partijen, tot diverse aanpassingen terzake geleid. In een overleg van partijen – [geïntimeerde 1] was hierbij niet aanwezig – op 27 maart 2012 met ambtenaren van de Gemeente is door (de adviseur van)[appellant] de variant ter sprake gebracht, die kort zal worden aangeduid als ‘de uitstulping rond de garage’ dan wel de 'Uitstulping'. In verband met de eis van de Gemeente dat de woning van [appellant] tenminste 1 meter uit de perceelsgrens met [geïntimeerde] moest komen, was er namelijk, gezien de door [appellant] gewenste aard en omvang van zijn woning, te weinig ruimte om aldaar nog een garage te bouwen. Voorgesteld is toen om de benodigde ruimte te realiseren door de kadastrale grens rond de garage op te schuiven ten laste van het perceel van [geïntimeerde]. Van de kant van de Gemeente is daarop te kennen gegeven dat de 'Uitstulping' voor haar acceptabel was. [appellant] heeft [geïntimeerde 2] laten weten dat zij van de 'Uitstulping' geen last zou hebben omdat zij de betreffende ruimte feitelijk bij haar tuin kon trekken, zodat de (zichtbare) erfgrens tussen de beide kavels een rechte lijn zou blijven. [geïntimeerde 2] heeft toen geen bezwaar geuit tegen het voorstel omtrent de 'Uitstulping' in samenhang met feitelijk een rechte erfgrens (hierna ook: de 27 maart-variant). [geïntimeerde 1] heeft aanvankelijk evenmin bezwaren geuit.
(2.4) Op 8 juli 2012 heeft [appellant] in een e-mail aan [geïntimeerde] te kennen gegeven, kort weergegeven, dat [geïntimeerde] zelf het totale perceel had gekocht onder voorwaarde dat er woningen op gebouwd mochten worden; dat de kosten van de WABO-procedure dus bij de toenmalige verkoper moesten liggen, niet bij de familie [geïntimeerde] en zeker niet bij [appellant]; dat [geïntimeerde] eigenlijk de aan hem verkopende makelaar/verkoper moest aanspreken. [appellant] besloot zijn e-mail:
“Er komen alleen steeds meer/hogere kosten bij die ook nog eens bijna automatisch (naar rato) voor mijn rekening komen. En dat klopt volgens mij niet gelet op de gedane uitspraken.”(2.5) Als reactie hierop heeft [geïntimeerde] op 9 juli 2012 een e-mail gestuurd waarin hij zijn teleurstelling uit over de opstelling van [appellant], aangeeft dat ze sinds maart/april 2012 niet verder zijn gekomen, dat [appellant] steeds over kosten klaagt en dat [geïntimeerde] het gevoel krijgt dat [appellant] niet meer wil. [geïntimeerde] heeft zijn e-mail vervolgd met het verzoek aan [appellant] om te zeggen als dit laatste het geval is, zodat er afgerekend kan worden. [geïntimeerde] heeft zijn e-mail besloten met de mededeling dat hij die dag contact heeft opgenomen met [naam] (van […]) en goedkeuring heeft gegeven voor de WABO-procedure; dat hij na de vakantie de omgevingsvergunning gaat aanvragen.
(2.6) [appellant] heeft dezelfde dag op deze e-mail gereageerd. Hierin geeft hij aan dat hij het alleen heeft over kosten om goedkeuring te krijgen voor het bouwen van twee woningen; dat hij daarmee doelt op kosten voor de rapportages en de WABO-procedure; dat hij niet wil dat het nog meer gaat kosten (…). Hij zal naar zijn zeggen de rit tot het eind toe uitzitten, die woning zal er komen, maar hij gaat geen dingen betalen die een ander volgens hem moet betalen. [appellant] besluit met:
“FIJNE VAKANTIE! IK BEN ER VOORLOPIG KLAAR MEE”.(2.7) In een e-mail van 20 juli 2012 van [geïntimeerde] aan [appellant] heeft [geïntimeerde] laten weten dat de variant die nu op tafel ligt hem totaal niet zint en dat daar ook is bijgekomen dat [appellant] (ten onrechte) meent dat de kosten van de WABO-procedure niet mede voor zijn rekening zouden moeten komen. [geïntimeerde] acht het niet meer dan logisch en redelijk, in het licht van de achtergronden van de afspraken dat ieder zijn deel voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen draagt. Mede gelet op de verslechterende verhoudingen legt [geïntimeerde] aan [appellant] de vraag voor of het niet beter is met het gezamenlijke project te stoppen.
(2.8) [appellant] heeft dezelfde dag per e-mail gereageerd. Hij zegt daarin dat de kosten voor het aanvragen van een bouwvergunning voor zijn woning natuurlijk wél voor zijn rekening komen. Hij vindt het alleen vreemd dat hij moet betalen voor het verkrijgen van toestemming van de Gemeente voor de perceelsverdeling. [appellant] heeft vervolgens voorgesteld: “
aan tafel zitten, dingen uitspreken, kijken of er nog een basis is. Zo ja: verder. Zo nee: afspraken maken over ontbinding van de koopovereenkomst.”.
(2.9) Een gezamenlijk gesprek is uitgebleven. Blijkens diverse e-mails over en weer van 21 augustus 2012 (deels geciteerd in rechtsoverweging 2.12 bestreden vonnis) wilde [geïntimeerde] dat zijn zakelijke vertegenwoordiger erbij zou zijn, hetgeen [appellant] heeft geweigerd. [appellant] vervolgt zijn e-mail:
“(…) Verder praten heeft dus geen enkele zin meer.
Jullie voorstellen om deze situatie netjes af te wikkelen, zien wij graag van jullie zaakwaarnemer spoedig tegemoet. (…)” Bij brief van 27 augustus 2012 heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd binnen acht dagen te berichten of hij de overeenkomst gestand zal doen.
(2.10) Bij brieven van 3 oktober en 12 oktober 2012 aan (de advocaat van) [appellant] heeft de advocaat van [geïntimeerde], kort gezegd, geschreven dat [appellant] zijn perceelsdeel kon afnemen, maar dat er eerst nog wel een aantal stappen gezet moest worden. Als stappen werden genoemd: (i) overeenstemming over de precieze ligging van de erfgrens, (ii) gemeentelijke instemming waartoe voor gezamenlijke rekening een WABO-procedure aangevangen zou moeten worden, en (iii) als het zover was onverwijlde medewerking aan de levering. Gevraagd werd om bevestiging van medewerking aan deze stappen. De brief van 12 oktober 2012 besluit met een sommatie en ingebrekestelling. Ook wordt in de brief vermeld dat [geïntimeerde] ter beperking van de schade alvast de uitgebreide WABO-procedure zal starten.
(2.11) Op deze brieven is geen concrete reactie ontvangen. [geïntimeerde] heeft alle kosten betrekking hebbende op de WABO-procedure betaald.
(2.12) Nadat de benodigde rapportages binnen waren heeft [geïntimeerde] op 5 december 2012 de omgevingsvergunning aangevraagd, met bijgevoegd onder meer een bestektekening. Deze bestektekening was grotendeels conform het tot dusver met [appellant] besprokene, met dien verstande dat op het perceel van [appellant] in plaats van een garage een (één meter smallere) schuur was ingetekend, volgens [geïntimeerde] om aldus te voorzien in de welstandseis van een afstand van de bebouwing tot de erfgrens van minimaal een meter.
(2.13) [appellant] heeft vervolgens bij brief van 4 januari 2013 een beroep gedaan op de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst tussen partijen , met name op de grond dat [geïntimeerde] een WABO-procedure had opgestart op basis van een andere maatvoering (een schuur in plaats van een grotere garage) dan was afgesproken. Bij brief van 10 januari 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] de gegrondheid van de ontbinding betwist en de overeenkomst namens [geïntimeerde] ontbonden.
1) een verklaring voor recht dat [appellant] de overeenkomst tussen partijen heeft ontbonden wegens toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde];
2) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding aan [appellant] van
€ 80.638,99, met wettelijke rente, kosten rechtens.
heeft deze vordering, kort gezegd, gebaseerd (i) op de stelling dat [geïntimeerde] geweigerd heeft de afspraak omtrent de 27 maart-variant na te komen en (ii) op de stelling dat [geïntimeerde] in strijd met de afspraak, inhoudende dat [geïntimeerde] de WABO-procedure zo spoedig mogelijk in gang zou zetten en zou bekostigen, de voortgang van het project heeft getraineerd en heeft aangestuurd op ontbinding van de (koop)overeenkomst.
(i) Niet is gebleken dat de Gemeente heeft ingestemd met de 27 maart-variant in die zin dat zij heeft ingestemd met het plan om de uitstulping bij de realisatie (feitelijk) bij de tuin van [geïntimeerde] te trekken. Er bestond dus nog onduidelijkheid over de haalbaarheid van dit plan, zodat niet gezegd kan worden dat partijen hierover op 27 maart 2012 definitieve overeenstemming hebben bereikt. Op grond van de overeenkomst waren partijen op dat moment dus nog gehouden in goed overleg naar een definitieve voor beide partijen aanvaardbare oplossing te zoeken.
(ii) Overigens is de beweerde overeenstemming op 27 maart in dit geschil niet bepalend. De tekortkoming van [geïntimeerde] wordt door [appellant] namelijk onderbouwd met de stelling dat [geïntimeerde] ten onrechte heeft geweigerd de voorbereidingen van de WABO-procedure in gang te zetten en de volledige kosten op zich te nemen. Niet is echter komen vast te staan dat [geïntimeerde] hiertoe verplicht was. Bovendien heeft [geïntimeerde] op 9 juli 2012 wel degelijk aan Selekthuis opdracht gegeven de voorbereiding van de WABO-procedure in gang te zetten.
(iii) Partijen hebben geen expliciete afspraak gemaakt over de kosten van de (voorbereiding van) de WABO-procedure. Welke kostenverdeling is overeengekomen is daarom een kwestie van uitleg van de overeenkomst tussen partijen.
(iv) Het verkrijgen van gemeentelijke goedkeuring voor de definitieve perceelsverdeling en het voorbereiden en opstarten van de WABO-procedure is door partijen gezamenlijk aangepakt, met name gelet op het door beide partijen aanvragen, ontvangen en tekenen van een offerte terzake van Selekthuis, alsmede het samen benaderen van een bedrijf dat de opdracht tegen lagere kosten zou kunnen uitvoeren, hetgeen uiteindelijk bleek tegen te vallen. Hieruit volgt dat elke partij de op zijn deel van het perceel betrekking hebbende kosten van de voorbereiding en aanvraag van de WABO-procedure zou betalen.
(v) In juli 2012 stelde [appellant] zich ten onrechte op het standpunt dat de voorbereidingskosten op grond van de overeenkomst volledig voor rekening van [geïntimeerde] kwamen. Van een tekortkoming van [geïntimeerde] op dit punt is dus geen sprake.
(vi) [geïntimeerde] heeft nooit toegezegd dat er al een vergunning was om twee huizen te bouwen. Over de gemeentelijke randvoorwaarden had [geïntimeerde] evenmin aan [appellant] een toezegging gedaan.
(vii) De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] het project traineerde, wordt verworpen. Uit de e-mails komt veeleer het beeld naar voren dat [appellant] de voortgang van het project en de voorbereiding van de WABO-procedure heeft vertraagd.
(viii) Weliswaar heeft [geïntimeerde] wegens de verslechterende verstandhouding op enig moment voorgesteld om de samenwerking met wederzijds goedvinden te beëindigen, maar van een weigering de overeenkomst gestand te doen was geen sprake, ook niet in de e-mail van [geïntimeerde] van 21 augustus 2012 (hiervóór onder 2.9 genoemd).
Beoordeling van de grieven
De aard van de overeenkomst
De WABO-procedure
Het beroep van [geïntimeerde] op dwaling
Nog daargelaten dat voormelde verklaring van de heer […] (slechts) de visie van een gemeenteambtenaar betreft en niet zonder meer aan de (deel)gemeente kan worden toegerekend, bevat deze verklaring geen zekerheid dat niet handhavend opgetreden zou (kunnen) worden. Nu voorts [appellant] te kennen heeft gegeven dat het de bedoeling was om de feitelijke situatie niet in overeenstemming te brengen met de juridische (kadastrale), door de Gemeente in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning voorgeschreven, situatie heeft hier wel degelijk ruimte kunnen ontstaan voor onzekerheid over de juistheid (in de zin van risicoloosheid/haalbaarheid) van de 27 maart-variant. Veronderstellenderwijs aannemende dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de 27 maart-variant, treft naar het oordeel van het hof het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging ervan wegens dwaling (ex artikel 6:228, eerste lid onder a BW) doel.
Dit alles betekent dat, zoals gezegd, [appellant] geen beroep op overeenstemming omtrent de 27 maart-variant toekomt. [geïntimeerde] is niet tekortgekomen doordat hij deze variant niet heeft willen nakomen. Ook deze grondslag van de vordering van [appellant] faalt.
Beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 704,-- aan verschotten en € 4.893,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
C.T.C. Welters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.