4.1.De rechtbank heeft met betrekking tot de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2012 het navolgende overwogen:
"2. De beroepsgrond dat [de Heffingsambtenaar] ten onrechte uitgaat van de toestand van de woning op 1 januari 2012, faalt.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Volgens het tweede lid van dit artikel ligt de waardepeildatum één jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld. Op grond van het derde lid van dit artikel, aanhef en onder b, wordt, in afwijking van het eerste lid, indien een onroerende zaak in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld wijzigt als gevolg van bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, dan wel van bestemming verandert, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.
Niet in geschil is dat de woning op 1 januari 2011 nog in aanbouw was en de woning op 1 januari 2012 voor 100% gereed was. De woning is in 2011 daarom gewijzigd als gevolg van bouw. Gelet artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ heeft [de Heffingsambtenaar] daarom terecht de waarde van de woning bepaald naar de toestand van de woning op 1 januari 2012, zijnde 100% gereedheid.
De subsidiaire stelling van [belanghebbende] ter zitting dat [de Heffingsambtenaar] in dat geval ook van de waardepeildatum 1 januari 2012 uit moet gaan faalt, omdat volgens het tweede lid van artikel 18 van de Wet WOZ de waardepeildatum één jaar ligt voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld. Dat voor de toestand van de woning uitgegaan moet worden van 1 januari 2012 betekent niet dat dit ook voor de waardepeildatum het geval is. Dit valt niet af te leiden uit de Wet WOZ.
3. De beroepsgrond dat [de Heffingsambtenaar] voor de berekening van de waarde uitgaat van een onjuiste inhoud van de woning, faalt.
Na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft [de Heffingsambtenaar] aan de hand van de door hem overgelegde bouwtekeningen nader berekend dat de inhoud van de woning 925 m³ bedraagt in plaats van de in het taxatierapport genoemde inhoud van 907 m³ en de inhoud van de kelder 123 m³ bedraagt in plaats van de in het taxatierapport genoemde inhoud van 122 m³. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Heffingsambtenaar] met de door hem overgelegde bouwtekeningen en toelichting voldoende gemotiveerd dat hij bij de waardering van de woning niet van een te grote inhoud is uitgegaan. [Belanghebbende] heeft deze berekening weliswaar betwist, maar heeft geen bouwtekeningen overgelegd op grond waarvan hij de inhoud heeft berekend. Gelet daarop ziet de rechtbank geen redenen om [de Heffingsambtenaar] niet te volgen in zijn berekening.
4. De beroepsgrond dat [de Heffingsambtenaar] de WOZ-waarde van € 763.000,- niet aannemelijk heeft gemaakt, faalt.
De WOZ-waarde dient gelijk te zijn aan de prijs die de meest biedende koper zou betalen na de meest geschikte voorbereiding en bij aanbieding op de meest geschikte wijze. Op [de Heffingsambtenaar] rust de plicht aannemelijk te maken wat die prijs zou zijn. In beginsel is [de Heffingsambtenaar] gehouden dit te doen aan de hand van verkoopprijzen van de best vergelijkbare woningen, waarvan de verkoopprijzen moeten zijn gerealiseerd zo dicht mogelijk rond de waardepeildatum. Het doel en de strekking van de Wet WOZ brengen verder met zich dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald voor elk tijdvak opnieuw. Iedere waardebepaling voor een belastingjaar staat dus op zichzelf. Gelet hierop kan de WOZ-waarde niet gekoppeld worden aan de stichtingskosten van de woning en is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, de gestelde algemene waardedaling noch het prijsniveau in 2012 relevant voor de waardebepaling van de woning.
[De Heffingsambtenaar] voldoet met het taxatierapport van [A] van 14 oktober 2013 aan de op hem rustende bewijslast. [Belanghebbende] bestrijdt niet gemotiveerd dat de in het rapport gehanteerde vergelijkingsobjecten wat de belangrijkste waardebepalende elementen betreft zoals het type object, inhoud en bijgebouwen – voldoende vergelijkbaar zijn met de woning en derhalve bruikbaar zijn voor de vergelijking. De woningen zijn goed rondom de waardepeildatum verkocht. [De Heffingsambtenaar] heeft de verkoopcijfers geïndexeerd naar 1 januari 2011 en er derhalve voldoende rekening mee gehouden dat de woningen niet allemaal binnen drie maanden rondom de waardepeildatum zijn verkocht. Ook met de verschillen tussen de woningen heeft [de Heffingsambtenaar] voldoende rekening gehouden door de prijzen te corrigeren. Vraagprijzen van vergelijkbare woningen kunnen niet ter onderbouwing van de waarde dienen, omdat dit geen verkoopprijzen zijn. Daarnaast blijkt uit de door [belanghebbende] overgelegde verkoopadvertentie van het project [G] niet of die nieuwbouwwoningen wat de waardebepalende elementen betreft vergelijkbaar zijn met [belanghebbendes] woning. Ook kan aan vrij op naam prijzen niet het gewicht worden toegekend dat [belanghebbende] daaraan wil toekennen, omdat de aankoopsom op basis van de stichtingskosten van een nieuwe woning in het algemeen niet de prijs weerspiegelt welke door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed. [Belanghebbende] heeft geen aanknopingspunten gegeven waarom dat hier wel het geval zal zijn.
Voor zover [belanghebbende] moet worden gevolgd in zijn stelling dat er in [Z] minder woningen zijn verkocht en dat dit van invloed is op de waarde, is dit verdisconteerd in de verkoopcijfers.
[Belanghebbende] heeft niet onderbouwd dat zijn woning incourant is. Dit blijkt tevens niet uit de verkochte woningen die voldoende vergelijkbaar zijn.
Dat de WOZ-waarde van [H] van € 476.000,- bedroeg betekent niet dat [de Heffingsambtenaar] de waarde voor de woning te hoog heeft vastgesteld, omdat uitgegaan moet worden van verkoopprijzen van rondom de waardepeildatum verkochte woningen en niet vergeleken kan worden met WOZ-waarden van andere woningen. Daarnaast heeft [belanghebbende] op basis hiervan een waarde berekend door het verschil in perceeloppervlakte bij de waarde op te tellen, maar [belanghebbende] heeft geen rekening gehouden met het verschil in inhoud.
Gelet op het voorgaande heeft [de Heffingsambtenaar] voldoende onderbouwd dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
5. De beroepsgrond dat [belanghebbende] geschaad is in zijn procedurele rechten, omdat [de Heffingsambtenaar] weigert de relevante stukken bestaande uit een plan van aanpak, de vaststelling van het referentiestelsel, eisen van vakbekwaamheid taxateurs en beschikkingsgegevens kwaliteitscontrole af te geven, faalt. [Belanghebbende] beschikt over het taxatieverslag en het taxatierapport van de woning. Gelet hierop valt niet in te zien dat [belanghebbende] in zijn belangen is geschaad omdat hij de andere gegevens niet van [de Heffingsambtenaar] heeft gekregen, aangezien thans alleen de WOZ-waarde van de woning ter beoordeling voorligt.
6. Het beroep is ongegrond."