ECLI:NL:GHDHA:2015:1860

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
200.170.038/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de schone lei in hoger beroep door het Gerechtshof Den Haag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben appellanten, [appellant] en [appellante], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2015, waarin hen de schone lei werd onthouden. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in hun verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling, die op 3 april 2012 door de rechtbank Dordrecht was uitgesproken. De tekortkomingen betroffen onder andere het niet nakomen van de informatieverplichting en de sollicitatieplicht. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2015 hebben de appellanten hun standpunten toegelicht, waarbij zij betwistten dat zij tekortgeschoten waren in hun verplichtingen. De bewindvoerder, mr. W.P. Groenendijk, heeft het hof verzocht het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen, en een verlenging van de regeling niet opportuun te achten.

Het hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in hun verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet voldoende informatie hadden verstrekt en dat [appellante] niet aan haar sollicitatieplicht had voldaan. Ondanks dat de appellanten stelden dat zij de bewindvoerder steeds hadden geïnformeerd, heeft het hof geoordeeld dat de tekortkomingen in de informatieverstrekking ernstig waren en dat deze in de weg stonden aan het verlenen van de schone lei. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de schuldsaneringsregeling en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zwaar heeft laten wegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.170.038/01
Insolventienummers rechtbank: C/11/12/78 R en C/11/12/79 R

arrest van 30 juni 2015

in de zaken van

1. [appellant],

2. [appellante],

beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant], respectievelijk [appellante], en tezamen [appellanten],
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 3 april 2012 is ten aanzien van [appellanten] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2015 is aan [appellanten] de schone lei onthouden. Tegen laatstbedoeld vonnis hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld bij het op 19 mei 2015 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met producties. Bij brief van 19 juni 2015 is het beroepschrift aangevuld en zijn nadere producties overgelegd.
Bij brief van 26 mei 2015 heeft de bewindvoerder, mr. W.P. Groenendijk, de openbare verslagen, relevante correspondentie en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Verschenen zijn: [appellanten], vergezeld door de vader van [appellante] en bijgestaan door hun advocaat, alsmede de bewindvoerder.

De beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank – kort samengevat – als volgt geoordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat [appellanten] toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van de informatieverplichting. Daarnaast is [appellante] tekortgeschoten in de sollicitatieplicht. [appellanten] zijn tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 13 mei 2014 uitdrukkelijk gewezen op de informatie- en sollicitatieplicht, de afdracht van hun inkomen aan de boedel en het inlopen van de boedelachterstand, hetgeen is vastgelegd in een proces-verbaal. Desondanks zijn [appellanten] vanaf september 2014 hun informatieplicht wederom niet nagekomen. [appellante] heeft geen sollicitatiebewijzen overgelegd, terwijl [appellanten] evenmin de boedelachterstand hebben ingelopen. De verklaring van [appellanten] dat zij de stukken maandelijks persoonlijk bij de bewindvoerder hebben afgegeven, hebben zij niet nader kunnen onderbouwen. In het licht van het gehele moeizame verloop van de schuldsaneringsregeling wegen de tekortkomingen naar het oordeel van de rechtbank zo zwaar dat de schone lei moet worden geweigerd.
2. De grieven van [appellanten] hebben de kennelijke strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen en kunnen als volgt worden samengevat. [appellanten] betwisten dat zij toerekenbaar geschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen, aanvoerende dat zij de bewindvoerder steeds hebben geïnformeerd, ook over de sollicitatieactiviteiten van [appellante], dat zij voldoende aan de boedel hebben afgedragen en dat er geen sprake is van een nieuwe schuld van [appellant] aan VGZ. Zij verzoeken het hof het bestreden vonnis te vernietigen en hen alsnog de schone lei te verlenen.
3. De bewindvoerder heeft het hof verzocht het bestreden vonnis te bekrachtigen. Een verlenging van de regeling acht hij niet opportuun.
4. Ter zitting van het hof hebben [appellanten] en de bewindvoerder hun standpunten toegelicht.
5. Het hof stelt voorop dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof met de rechtbank van oordeel dat [appellanten] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichtingen. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank over en voegt daar het volgende aan toe.
6.1.
In hoger beroep is uitvoerig gediscussieerd over het al dan niet naar behoren nakomen van de verplichtingen door [appellanten], met name met betrekking tot de wijze van aanleveren van de benodigde informatie. Daargelaten die discussie is naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep komen vast te staan dat [appellanten] in onvoldoende mate hebben voldaan aan hun verplichtingen.
6.2.
Als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [appellanten] maandelijks de inlichtingenformulieren en sollicitatiebewijzen, zoals deze alsnog in hoger beroep zijn overgelegd, tijdig bij de bewindvoerder hadden ingediend, dan nog zijn zij tekortgeschoten in hun informatieplicht. Uit de reactie van de bewindvoerder van 26 mei 2015 blijkt dat de tekortkomingen in de informatieverstrekking immers niet uitsluitend betrekking heeft op het ontbreken van de maandelijkse inlichtingenformulieren (inclusief bewijzen van de sollicitaties van [appellante]) vanaf de maand september 2014 tot de einddatum van de regeling, maar eveneens op de ontbrekende opgave van de WOZ-waarde van de woning [appellanten], de ontvangen belastingteruggaven over 2013 en 2014 en over de herbeoordeling van [appellante] door het UWV. (Daargelaten of dat tijdig zou zijn geweest) hebben [appellanten] ook in hoger beroep die ontbrekende informatie niet overgelegd. Met betrekking tot de sollicitaties van [appellante] ontbreken (op een enkele na) de sollicitatiebrieven, terwijl in de inlichtingenformulieren vermeld staat dat kopieën daarvan bijgevoegd moeten worden. Het ontbreken van die informatie, die voor de bewindvoerder van essentieel belang is voor de beoordeling van de afdrachtplicht van [appellanten] en de sollicitatieplicht van [appellante], moet aangemerkt worden als een ernstige tekortkoming in de informatieplicht, die in de weg staat aan het verlenen van de schone lei. Vanwege de nog steeds ontbrekende informatie hebben [appellanten] voorts de controlerende taak van de ernstig belemmerd.
6.3.
Met betrekking tot het standpunt van [appellante] dat zij niet sollicitatieplichtig was geldt het volgende. [appellante] wist of kon weten dat zij door de rechter-commissaris slechts gedeeltelijk was vrijgesteld van de sollicitatieplicht tot en met augustus 2014. Desalniettemin heeft zij geen herbeoordeling van het UWV overgelegd en heeft zij de rechter-commissaris evenmin verzocht om een verlenging van de vrijstelling van haar sollicitatieplicht. Vanaf september 2014 diende zij derhalve actief op zoek te gaan naar voltijds werk (gedurende 36 uur per week) door tenminste vier maal per maand aantoonbaar te solliciteren op vacatures. Uit de in hoger beroep alsnog overgelegde overzichten van sollicitaties blijkt echter niet of [appellante] steeds gesolliciteerd heeft naar voltijds werk; in de meeste gevallen heeft zij volstaan heeft met vermelding van vacatures zonder de vereiste kopieën van sollicitatiebrieven mee te zenden. Ook als [appellante] de bewindvoerder tijdig had ingelicht over haar sollicitatieactiviteiten, dan had zij met de door haar in hoger beroep alsnog overgelegde sollicitatieoverzichten niet voldaan aan haar verplichting om aantoonbaar te solliciteren naar voltijds werk. Deze tekortkoming staat eveneens aan toekenning van de schone lei in de weg.
6.4.
Ten slotte geldt met betrekking tot de boedelachterstand, dat de bewindvoerder, naar aanleiding van de met het beroepschrift overgelegde loonspecificaties, een herberekening heeft gemaakt van het vrij te laten bedrag en de boedelachterstand, die tot en met de maand maart 2015 uitkomt op een bedrag van € 1.443,74. Daarbij is geen rekening gehouden met mogelijk ontvangen belastingteruggaven over 2013 en 2014, die aan de boedel hadden moeten worden afgedragen. Opvallend is overigens dat [appellant] sinds augustus 2014 tot aan de einddatum van de regeling in het geheel niet meer aan de boedel heeft afgedragen, ondanks het feit dat hij tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk is gewezen op zijn afdrachtplicht en de noodzaak om de toen al geconstateerde achterstand voor de einddatum van de regeling in te lopen.
6.5.
De omstandigheid dat [appellant] eerst ter zitting van het hof heeft aangevoerd dat op de derdenrekening van zijn raadsman voldoende middelen aanwezig zijn om zowel de boedelachterstand als de – door hem betwiste – schuld aan VGZ te voldoen, kan hem in dit stadium niet meer baten. Dat geldt ook met betrekking tot het achteraf ter discussie stellen van de juistheid van de door de bewindvoerder berekende vrij te laten bedragen. Als [appellant] van mening was dat de bewindvoerder tijdens de looptijd van de regeling het vrij te laten bedrag niet correct had berekend, had het op zijn weg gelegen hiertegen zo spoedig mogelijk bezwaar te maken door met bewijsstukken te onderbouwen op welke punten de bewindvoerder een onjuiste berekening had gemaakt.
7. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellanten] toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof betrekt hierbij dat [appellanten] tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 13 mei 2014 uitdrukkelijk gewezen zijn op hun verplichtingen en ook op de hoogte waren van de mogelijke gevolgen van het opnieuw niet naar behoren nakomen van die verplichtingen. Alle omstandigheden in aanmerking nemende is geen sprake van tekortkomingen die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kan worden gelaten. Daarom is verlening van de schone lei of een verlenging van de looptijd van de regeling niet op zijn plaats.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2015.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, H.J. Vetter en H. Mollema-de Jong, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.