ECLI:NL:GHDHA:2015:1854

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
2 juli 2015
Zaaknummer
200.155.281-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid en berusting in huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin zij werd veroordeeld om een schotelantenne en een duivenhok te verwijderen uit haar huurwoning. De kantonrechter oordeelde dat [appellante] tekort was geschoten in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst met Stichting Rijswijk Wonen. Na het vonnis heeft [appellante] via haar advocaat verklaard geen hoger beroep in te stellen en heeft zij uitvoering gegeven aan het vonnis. Rijswijk Wonen heeft zich in het hoger beroep beroepen op de niet-ontvankelijkheid van [appellante], stellende dat zij had berust in het vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de advocaat van [appellante] en de uitvoering van het vonnis voldoende zijn om te concluderen dat [appellante] daadwerkelijk heeft berust in de uitspraak. Het hof heeft de niet-ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep bevestigd en haar veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de gevolgen van berusting in een rechterlijke uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.155.281/01
Zaaknummer rechtbank : 2477613 RL EXPL 13-32806

Arrest van 30 juni 2015

inzake

[naam],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.W.G. van der Wallen te Voorburg,
tegen

Stichting Rijswijk Wonen,

gevestigd te Rijswijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Rijswijk Wonen,
advocaat: mr. R. Benneker te Rotterdam.

Het geding

Voor het verloop van het geding tot 30 september 2014 verwijst het hof naar het tussenarrest van die datum. Bij dat arrest is een comparitie van partijen gelast. [appellante] heeft op 21 oktober 2014 bij memorie van grieven (met producties) één grief tegen het vonnis van 10 juni 2014 gericht. De comparitie heeft plaatsgevonden op 18 november 2014 en daarvan is proces verbaal opgemaakt. Rijswijk Wonen heeft bij memorie van antwoord de grief bestreden. [appellante] heeft vervolgens nog een akte met producties genomen, waarop Rijswijk Wonen bij antwoordakte heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

De feiten in hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 10 juni 2014 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
1.1
Rijswijk Wonen heeft de woning aan de [adres] te [plaats] per 2 juni 1998 verhuurd aan de heer [X], die gehuwd was met [appellante]. Na het overlijden van [X] heeft [appellante] de huurovereenkomst met Rijswijk Wonen voortgezet.
1.2
In de huurovereenkomst is onder meer opgenomen dat aan omwonenden geen overlast wordt veroorzaakt, dat het de huurder niet is toegestaan schuren of andere getimmerten in de tuin of op de balkons aan te brengen en dat het niet is toegestaan om huisdieren te houden anders dan één hond en/of kat. Voorts is bepaald dat, indien huurder aan het gehuurde veranderingen wil aanbrengen, hij daarvoor toestemming van verhuurder zal vragen. Onder aanbrengen van veranderingen wordt onder andere verstaan het plaatsen van antennes of zendmasten op of aan het gehuurde.
1.3
Rijswijk Wonen heeft [appellante] meermaals aangeschreven over de duiven en de schotelantenne op haar balkon.
1.4
Bij vonnis van 10 juni 2014 heeft de kantonrechter, op vordering van Rijswijk Wonen, kort samengevat, [appellante] veroordeeld om de schotelantenne en het duivenhok te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom. [appellante] is daarbij tevens veroordeeld in de proceskosten van Rijswijk Wonen. De kantonrechter was van oordeel dat [appellante] op beide onderdelen tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, terwijl ook haar beroep op art. 10 EVRM (recht op vrije nieuwsgaring) volgens de kantonrechter diende te stranden gelet op de bestaande alternatieven.
1.5
Bij brief van 17 juni 2014 heeft de toenmalige advocaat van [appellante], mr. Haase, aan de advocaat van Rijswijk Wonen geschreven:
“Hierbij deel ik u mede dat cliënte vrijwillig binnen 14 dagen na heden aan het gewezen vonnis van 10 juni jl. zal gaan voldoen. (…)
Tevens verzoek ik u mij te laten weten of cliënte de proceskosten middels een betalingsregeling mag aflossen? (…)”
1.6
Bij brief van 3 juli 2014 heeft mr. Haase aan de advocaat van Rijswijk Wonen het volgende gemeld:
“Op 17 juni jl. heb ik u een fax gezonden waar ik tot op heden geen antwoord op heb mogen ontvangen. Cliënte heeft tussentijds laten weten geen hoger beroep in te zullen stellen en heeft voor wat betreft zowel de schotelantenne als het duivenhok reeds uitvoering aan het vonnis gegeven. (…)”
1.7
Vervolgens hebben partijen een betalingsregeling getroffen in verband met de door [appellante] aan Rijswijk Wonen verschuldigde proceskosten.
1.8
Bij brief van 9 juli 2014 heeft mr. Haase aan de advocaat van Rijswijk Wonen geschreven:
“Client [X] liet mij weten dat de door mij gemaakte opmerking in mijn brief van 3 juli jl. over het hoger beroep niet juist is. Hij heeft telefonisch doorgegeven, aldus cliënt, dat hij even tot rust moest komen en dat zijn hoofd op dit moment vol zit en hij zich niet met het hoger beroep gaat bezighouden. Dat er geen hoger beroep komt m.b.t. de duiven, is nog niet duidelijk en cliënt wil eerst elders nog wat informatie krijgen alvorens hij de definitieve beslissing hierover neemt.”
1.9
Op dezelfde dag heeft de advocaat van Rijswijk Wonen als volgt op voormelde brief gereageerd:
“Uit uw fax van 9 juli 2014 begrijp ik dat de heer [X], anders dan mevrouw [appellante], heeft aangegeven alsnog een hoger beroep te overwegen. De heer [X] is echter geen partij geweest in de procedure tussen Rijswijk Wonen en mevrouw [appellante].
Voor ontvangst van uw brief heeft Rijswijk Wonen de heer [X] er al op gewezen dat zijn moeder heeft berust in de zin van art. 334 Rv. Het gaat volgens Rijswijk Wonen niet aan om, na de mededeling aan de heer [X] over de berusting van zijn moeder in het vonnis, later terug te komen op deze berusting. (…)”
2. In hoger beroep is [appellante] met haar grief opgekomen tegen het in r.o. 1.4 vermelde oordeel van de kantonrechter voor wat betreft het duivenhok. In haar memorie van antwoord heeft Rijswijk Wonen zich allereerst beroepen op de niet-ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep.

Ontvankelijkheid

3. Volgens Rijswijk Wonen is [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep omdat zij heeft berust in het vonnis van de rechtbank. Bij brief van 3 juli 2014 heeft de advocaat van [appellante] immers uitdrukkelijk jegens de advocaat van Rijswijk Wonen verklaard dat [appellante] geen hoger beroep zou instellen, waarbij tevens werd benadrukt dat [appellante] reeds uitvoering aan het vonnis had gegeven. De fax van 9 juli 2014 doet volgens Rijswijk Wonen niet ter zake omdat op een berusting niet kan worden teruggekomen.
3. Ingevolge art. 334 Rv kan een partij die berust heeft in een vonnis niet meer ontvankelijk zijn in het hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan van berusting in een rechterlijke uitspraak slechts sprake zijn indien de in het ongelijk gestelde partij na de uitspraak jegens de wederpartij heeft verklaard dat zij zich bij de uitspraak neerlegt of een houding heeft aangenomen waaruit dit in het licht van de omstandigheden van het geval ondubbelzinnig blijkt. De verklaring, gedraging of houding tot berusting moet van de partij zelf uitgaan of van een daartoe door haar gevolmachtigde. Opgewekt vertrouwen kan ertoe leiden dat een partij uit de uitlatingen van de wederpartij heeft afgeleid, en in de gegeven omstandigheden mocht afleiden, dat zijn wederpartij de wil tot uitdrukking heeft gebracht om de gewezen uitspraak niet aan te vechten. In het arrest van de Hoge Raad van 18 april 1986 (ECLI:NL:HR:1986:AC9310, NJ 1987, 480) is bepaald dat in dat geval jegens de wederpartij geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van die wil. Wie eenmaal te kennen heeft gegeven te berusten, kan daarop niet terugkomen door een heroverweging, een duidelijke mededeling of het toch instellen een rechtsmiddel (HR 3 juni 1988, ECLI:NL:HR:AB8461, NJ 1988, 808). Voor een beroep op berusting is niet nodig dat enig nadeel wordt geleden (HR 18 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9310, NJ 1987, 480).
4. Bij brief van 3 juli 2014 heeft mr. Haase, die als gevolmachtigde optrad van [appellante], zonder voorbehoud geschreven dat cliënte geen hoger beroep in zal stellen. De inhoud van deze brief, in samenhang met het (vrijwillig) uitvoering geven aan het vonnis en het treffen van een betalingsregeling met betrekking tot de proceskosten, toont naar het oordeel van het hof ondubbelzinnig aan dat door [appellante] in de uitspraak werd berust. Rijswijk Wonen mocht uit deze feiten en omstandigheden dan ook gerechtvaardigd erop vertrouwen dat [appellante] geen hoger beroep zou instellen. Dat werd niet anders met de brief van 9 juli 2014, omdat mr. Haase daarin niet optrad namens [appellante], maar namens haar zoon, die evenwel in deze procedure geen partij is. Dat sprake zou zijn geweest van een misverstand tussen [appellante] en mr. Haase (en daarmee kennelijk van het ontbreken van de wil van [appellante]) kan, wat er ook zij van de juistheid van deze stelling, niet aan Rijswijk Wonen worden tegengeworpen. Zoals hiervoor overwogen kunnen de verklaringen of gedragingen betreffende een berusting in het vonnis immers ook uitgaan van de gevolmachtigde van de partij die (alsnog) in hoger beroep wenst te gaan, terwijl [appellante] niet heeft gesteld, en het hof ook niet is gebleken, dat mr. Haase ten tijde van de brieven van 17 juni en 3 juli 2014 niet (meer) voor [appellante] als advocaat optrad.
5. Het voorgaande leidt ertoe dat RijswijkWonen zich terecht erop heeft beroepen dat [appellante] op grond van het bepaalde in artikel 334 Rv niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Beslissing

- verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar beroep;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Rijswijk Wonen begroot op € 704 aan verschotten en € 2.235 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.A.M. van Waesberghe, T.G. Lautenbach en M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.