ECLI:NL:GHDHA:2015:1695

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
200.149.375-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdracht van loonheffing over schadevergoeding en onverschuldigde betaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Hoger Beroepsonderwijs Haaglanden en Rijnstreek. De zaak betreft de afdracht van loonheffing over een schadevergoeding die aan [appellant] is toegekend na een kennelijk onredelijk ontslag. In eerdere procedures is [appellant] door de rechtbank en het hof Amsterdam in het ongelijk gesteld, maar het hof Den Haag had in 2009 een schadevergoeding van € 51.400,00 bruto toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Haaglanden heeft op 11 mei 2009 de proceskosten aan [appellant] betaald en op 1 september 2009 een bedrag van € 37.000,00 op de derdenrekening van de gemachtigde van [appellant] gestort, wat het netto equivalent van de schadevergoeding en rentevergoeding was. Haaglanden heeft vervolgens de loonheffing over deze bedragen, totaal € 27.162,59, aan de fiscus afgedragen.

In het hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het vonnis van de kantonrechter, waarin Haaglanden werd veroordeeld tot betaling van de afgedragen loonheffing. [appellant] stelt dat hij niet fiscaal gehouden is om deze loonheffing terug te betalen aan Haaglanden, omdat de Belastingdienst voor hem een fiscaal inkomen heeft vastgesteld zonder de ontslagvergoeding. Het hof overweegt dat Haaglanden als inhoudingsplichtige de loonheffing heeft ingehouden en afgedragen aan de fiscus, en dat deze betalingen onverschuldigd zijn gedaan na de vernietiging van het eerdere arrest door de Hoge Raad. Het hof concludeert dat [appellant] gehouden is deze bedragen aan Haaglanden terug te betalen. De grief van [appellant] faalt, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.375/01
Rolnummer rechtbank : 2083446 RL EXPL 13-15471

arrest van 30 juni 2015

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen

Stichting Hoger Beroepsonderwijs Haaglanden en Rijnstreek,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Haaglanden,
advocaat: mr.dr. J.H. van Gelderen te Den Haag.

Het geding

Bij tussenarrest van 8 juli 2014 is een comparitie van partijen gelast die op 9 oktober 2014 heeft plaatsgevonden. Van de comparitie van partijen is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief aangevoerd die door Haaglanden bij memorie van antwoord is bestreden. Vervolgens heeft Haaglanden arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1.
[appellant] is in dienst geweest van Haaglanden.
1.2.
Bij vonnis van 23 juni 2005 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage de door [appellant] tegen Haaglanden ingestelde vordering tot betaling van schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
1.3.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van 14 april 2009 van dit hof is genoemd vonnis vernietigd en is Haaglanden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 51.400,-- bruto ter zake van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten voor een bedrag van € 6.182,86.
1.4.
Het bedrag van € 6.182,86 ter zake van de proceskosten heeft Haaglanden op 11 mei 2009 aan [appellant] betaald.
1.5.
Bij faxbrief van 19 augustus 1989 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] Haaglanden gesommeerd per omgaande het in r.o. 1.3 genoemde bedrag van € 51.400,-- bruto op zijn derdenrekening te betalen.
1.6.
Op 1 september 2009 heeft Haaglanden op de derdenrekening van bedoelde gemachtigde een bedrag betaald van € 37.000,--, zijnde het netto equivalent van: (i) het bruto bedrag van € 51.400,-- en (ii) de daarover verschuldigde bruto rentevergoeding ad € 13.272,84.
1.7.
Ultimo 2009 heeft Haaglanden de loonheffing over de bruto schadevergoeding en rentevergoeding, in totaal een bedrag van € 27.162,59, aan de fiscus afgedragen.
1.8.
Bij arrest van 3 september 2010 heeft de Hoge Raad genoemd arrest van dit hof van
14 april 2009 vernietigd en de zaak verwezen naar het hof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.
1.9.
Bij arrest van 27 december 2011 heeft hof Amsterdam de vordering van [appellant] tot betaling van een schadevergoeding afgewezen, met compensatie van alle tot dat moment gemaakte proceskosten. Het door [appellant] hiertegen ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 15 maart 2013 verworpen.
1.10.
In eerste aanleg heeft Haaglanden van [appellant] betaling gevorderd van een bedrag van € 33.291,45 aan hoofdsom (de proceskostenveroordeling van € 6.182,86 en de afgedragen loonheffing van € 27.162,59), vermeerderd met wettelijke rente, met een proceskostenveroordeling.
1.11.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 februari 2014 de vorderingen van Haaglanden toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
2. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog afwijzen van de vorderingen van Haaglanden, met een proceskostenveroordeling van Haaglanden in beide instanties.
3. De grief richt zich tegen de toewijzing van de vordering tot betaling van het bedrag van € 27.162,59. Hoewel [appellant] in hoger beroep ook vordert dat het vonnis wordt vernietigd met betrekking tot het bedrag van € 6.182,86 ter zake van de proceskostenveroordeling in het arrest van dit hof van 14 april 2009, is een daarop gerichte grief niet geformuleerd.
4. [appellant] stelt dat hij niet
“fiscaal gehouden”was de door Haaglanden over de schadevergoeding en de wettelijke rente aan de fiscus afgedragen loonheffing aan haar
“terug te betalen”. Uit de door hem overgelegde brief van 9 januari 2013 van de Belastingdienst blijkt immers dat voor hem over 2009 een fiscaal inkomen is bepaald op een bedrag zonder ontslagvergoeding. Haaglanden dient de afgedragen loonheffing zelf aan de fiscus terug te vragen, althans te verrekenen met de door haar verschuldigde bedragen aan loonheffing. [appellant] had bij brief van 21 juli 2009 Haaglanden uitdrukkelijk gevraagd niet het netto equivalent van de schadevergoeding uit te betalen, maar Haaglanden heeft dat toch gedaan. De sommatie van zijn toenmalige advocaat is gezien deze brief niet relevant, aldus nog steeds [appellant].
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Niet langer in geschil is dat Haaglanden de loonheffing over de bruto schadevergoeding en rentevergoeding, in totaal een bedrag van € 27.162,59, aan de fiscus heeft afgedragen.
7. Dit bedrag betreft de inkomstenbelasting die [appellant] was verschuldigd over de bruto schadevergoeding en de rentevergoeding, die hem bij arrest van dit hof van 14 april 2009 waren toegekend. Haaglanden heeft als inhoudingsplichtige (art. 6 Wet op de Loonbelasting 1964) de loonheffing – als voorheffing op de door [appellant] verschuldigde inkomstenbelasting - ingehouden op de aan [appellant] toegekende bedragen, en afgedragen aan de fiscus. Door deze afdracht heeft Haaglanden voor/ten behoeve van [appellant] aan de fiscus betaald.
8. Deze betalingen, zowel die aan [appellant] zelf als die aan de fiscus, vinden hun rechtsgrond in de veroordelingen in het arrest van dit hof van 14 april 2009. Die rechtsgrond is komen te ontvallen door de vernietiging van genoemd arrest bij arrest van de Hoge Raad van 3 september 2010. Deze betalingen zijn daarom onverschuldigd gedaan in de zin van art. 6:203 lid 2 BW (HR 19 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2854). [appellant] is gehouden deze bedragen aan Haaglanden terug te betalen.
9. Voor zover [appellant] stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om deze bedragen terug te betalen (art. 6: 2 lid 2 BW), is dat onvoldoende onderbouwd. Uit de door [appellant] overgelegde brief van de Belastingdienst is niet af te leiden dat Haaglanden de door haar afgedragen bedragen kan terugvragen en/of verrekenen, hetgeen zij gemotiveerd heeft betwist. Of Haaglanden de brief van [appellant] van 21 juli 2009 waarin wordt gevraagd om de schadevergoeding niet netto uit te betalen, heeft ontvangen, kan in het midden blijven. Immers, de gemachtigde van [appellant] heeft als gezegd nadien, bij faxbrief van 19 augustus 1989 Haaglanden gesommeerd per omgaande de schadevergoeding op zijn derdenrekening te betalen, welke betaling vervolgens ook heeft plaatsgevonden. Dat daartegen is geprotesteerd door/namens [appellant], of dat er pogingen zijn gedaan het bedrag destijds aan Haaglanden terug te betalen, is gesteld noch gebleken.
10. Uit het voorgaande volgt dat de grief faalt.
11. Het hof gaat voorbij aan het aanbod van [appellant] om te bewijzen dat Haaglanden tegen zijn uitdrukkelijke wens in de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag netto heeft betaald, nu dit voor zover het ziet op de al dan niet ontvangst van de brief van 21 juli 2009 niet ter zake dienend is, en voor het overige onvoldoende concreet. Dat laatste geldt ook voor het in algemene termen gestelde bewijsaanbod.
12. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag team kanton, locatie Den Haag van 24 februari 2014;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Haaglanden tot op heden begroot op € 1.920,-- aan griffierecht en € 2.316,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M.C.M. van Dijk en F.R. Salomons en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.