1.11.De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 februari 2014 de vorderingen van Haaglanden toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
2. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog afwijzen van de vorderingen van Haaglanden, met een proceskostenveroordeling van Haaglanden in beide instanties.
3. De grief richt zich tegen de toewijzing van de vordering tot betaling van het bedrag van € 27.162,59. Hoewel [appellant] in hoger beroep ook vordert dat het vonnis wordt vernietigd met betrekking tot het bedrag van € 6.182,86 ter zake van de proceskostenveroordeling in het arrest van dit hof van 14 april 2009, is een daarop gerichte grief niet geformuleerd.
4. [appellant] stelt dat hij niet
“fiscaal gehouden”was de door Haaglanden over de schadevergoeding en de wettelijke rente aan de fiscus afgedragen loonheffing aan haar
“terug te betalen”. Uit de door hem overgelegde brief van 9 januari 2013 van de Belastingdienst blijkt immers dat voor hem over 2009 een fiscaal inkomen is bepaald op een bedrag zonder ontslagvergoeding. Haaglanden dient de afgedragen loonheffing zelf aan de fiscus terug te vragen, althans te verrekenen met de door haar verschuldigde bedragen aan loonheffing. [appellant] had bij brief van 21 juli 2009 Haaglanden uitdrukkelijk gevraagd niet het netto equivalent van de schadevergoeding uit te betalen, maar Haaglanden heeft dat toch gedaan. De sommatie van zijn toenmalige advocaat is gezien deze brief niet relevant, aldus nog steeds [appellant].
5. Het hof overweegt als volgt.
6. Niet langer in geschil is dat Haaglanden de loonheffing over de bruto schadevergoeding en rentevergoeding, in totaal een bedrag van € 27.162,59, aan de fiscus heeft afgedragen.
7. Dit bedrag betreft de inkomstenbelasting die [appellant] was verschuldigd over de bruto schadevergoeding en de rentevergoeding, die hem bij arrest van dit hof van 14 april 2009 waren toegekend. Haaglanden heeft als inhoudingsplichtige (art. 6 Wet op de Loonbelasting 1964) de loonheffing – als voorheffing op de door [appellant] verschuldigde inkomstenbelasting - ingehouden op de aan [appellant] toegekende bedragen, en afgedragen aan de fiscus. Door deze afdracht heeft Haaglanden voor/ten behoeve van [appellant] aan de fiscus betaald.
8. Deze betalingen, zowel die aan [appellant] zelf als die aan de fiscus, vinden hun rechtsgrond in de veroordelingen in het arrest van dit hof van 14 april 2009. Die rechtsgrond is komen te ontvallen door de vernietiging van genoemd arrest bij arrest van de Hoge Raad van 3 september 2010. Deze betalingen zijn daarom onverschuldigd gedaan in de zin van art. 6:203 lid 2 BW (HR 19 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2854). [appellant] is gehouden deze bedragen aan Haaglanden terug te betalen. 9. Voor zover [appellant] stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om deze bedragen terug te betalen (art. 6: 2 lid 2 BW), is dat onvoldoende onderbouwd. Uit de door [appellant] overgelegde brief van de Belastingdienst is niet af te leiden dat Haaglanden de door haar afgedragen bedragen kan terugvragen en/of verrekenen, hetgeen zij gemotiveerd heeft betwist. Of Haaglanden de brief van [appellant] van 21 juli 2009 waarin wordt gevraagd om de schadevergoeding niet netto uit te betalen, heeft ontvangen, kan in het midden blijven. Immers, de gemachtigde van [appellant] heeft als gezegd nadien, bij faxbrief van 19 augustus 1989 Haaglanden gesommeerd per omgaande de schadevergoeding op zijn derdenrekening te betalen, welke betaling vervolgens ook heeft plaatsgevonden. Dat daartegen is geprotesteerd door/namens [appellant], of dat er pogingen zijn gedaan het bedrag destijds aan Haaglanden terug te betalen, is gesteld noch gebleken.
10. Uit het voorgaande volgt dat de grief faalt.
11. Het hof gaat voorbij aan het aanbod van [appellant] om te bewijzen dat Haaglanden tegen zijn uitdrukkelijke wens in de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag netto heeft betaald, nu dit voor zover het ziet op de al dan niet ontvangst van de brief van 21 juli 2009 niet ter zake dienend is, en voor het overige onvoldoende concreet. Dat laatste geldt ook voor het in algemene termen gestelde bewijsaanbod.
12. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals gevorderd.