5.2.De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij zij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 3.12 van de Wet IB 2001 behoren voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden - daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen - niet tot de winst voor zover die waardeverandering is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf en niet is ontstaan in uitoefening van het bedrijf.
10. Eiseres stelt dat het risico van de waardeverandering van de WEVAB pas op 5 juni 2007 bij het aangaan van de aanvullende overeenkomst op de koper is overgegaan, aangezien de op 7 september 2006 gesloten overeenkomst louter een door eiseres verleende koopoptie betreft welke is uitgeoefend op 5 juni 2007. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Uit de duidelijke bewoordingen van de overeenkomst blijkt dat eiseres en koper een koopovereenkomst zijn aangegaan, zijnde een verbintenis voor de (ver)koop van de grond en de opstallen, en dat deze verbintenis onder bepaalde voorwaarden kan worden ontbonden. De omstandigheid dat de in de overeenkomst opgenomen voorwaarden voor ontbinding ruim zijn geformuleerd doet daaraan niet af. De omstandigheid dat de eerste twee aanbetalingen niet zullen worden terugbetaald in geval koper een beroep doet op artikel 17, tweede lid, van de overeenkomst, maakt evenmin dat sprake is van een optie tot koop van de grond en opstallen. Daar komt bij dat in de akte van levering van 5 maart 2007 door partijen ook aan de overeenkomst van 7 september 2006 wordt gerefereerd als zijnde een koopovereenkomst onder ontbindende voorwaarden.
11. Gegeven het oordeel onder 10 zijn de grond en de opstallen op 7 september 2006 door eiseres voor een bedrag van € 6.908.525 aan koper verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank dient voor de toepassing van de landbouwvrijstelling te worden uitgegaan van de WEVAB op dat moment. Later opgetreden veranderingen van de WEVAB gaan eiseres niet meer aan tenzij zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen tot levering van de grond en de vaststelling en de betaling van de koopsom feitelijk zijn voortgevloeid uit een nieuwe koopovereenkomst. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
12 . In de akte van levering wordt onder 'koop' verwezen naar de overeenkomst en wordt vermeld dat de levering betreft de uitvoering van die overeenkomst. In de aanvullende overeenkomst van 5 juni 2007, waarin zowel naar de overeenkomst als de akte van levering wordt verwezen, zijn onder meer nadere afspraken gemaakt over de feitelijke leveringsdatum, die twee jaar wordt opgeschoven en waarbij tevens de laatste betalingstermijn tot die datum wordt opgeschort. Uit de aanvullende overeenkomst valt niet op te maken dat partijen de intentie hadden de bestaande overeenkomst te ontbinden; eerder lijkt sprake van het tegendeel nu is overeengekomen dat koper afziet van de mogelijkheid tot ontbinding van de overeenkomst. Ook bepaalt de aanvullende overeenkomst dat deze een onverbrekelijk geheel vormt met de overeenkomst. De rechtbank overweegt verder dat de aanvullende overeenkomst zodanig is geredigeerd dat zij zonder de overeenkomst niet kan bestaan. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanvullende overeenkomst niet heeft geleid tot aanpassing van de overeengekomen koopsom, hetgeen voor de hand had gelegen als eiseres en koper een nieuwe koopovereenkomst beoogden aan te gaan waarbij als uitgangspunt had te gelden dat eiseres de waardeveranderingen van de WEVAB nog zouden aangaan. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat geen nieuwe koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat na het aangaan van de overeenkomst geen veranderingen van de WEVAB van de grond aan eiseres ten goede (kunnen) zijn gekomen.
13. De veranderingen van de waarde van de WEVAB zouden eiseres slechts dan nog aangaan na 7 september 2006 in het geval de overeenkomst is aangegaan onder opschortende voorwaarden, zoals eiseres subsidiair onder verwijzing naar artikel 17 van de overeenkomst betoogt. In dat geval immers krijgt de overeenkomst pas werking na vervulling van die opschortende voorwaarden. Naar het oordeel van do rechtbank is er in het onderhavige geval echter geen sprake van dergelijke voorwaarden. Gelet op de duidelijke tekst van artikel 17 is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ontbindende voorwaarden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het aangaan van de aanvullende overeenkomst evenmin gezien worden als een gebeurtenis waarmee de verbintenis, in dit geval de overeenkomst, pas is aangevangen. Ook zonder die aanvullende overeenkomst zou de verkoop zijn doorgaan, tenzij koper zich zou beroepen op de ontbindende voorwaarden als vermeld in artikel 17 van de overeenkomst.
14. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij de berekening van de landbouwvrijstelling terecht is uitgegaan van de WEVAB ten tijde van het aangaan van de overeenkomst op 7 september 2006 ad € 82 per m², nu vanaf dat moment de waardeveranderingen eiseres niet langer aangaan. De aanslag is derhalve naar het juiste bedrag vastgesteld.
15. Gelet op wat hierv66r is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
Beoordeling van het hoger beroep