In deze zaak gaat het om een geschil over de vastgestelde waarde van een woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de woning, is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de waarde van de woning op € 211.000 had vastgesteld. De belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de woning een waarde van € 169.000 heeft. De Heffingsambtenaar van de gemeente Goeree-Overflakkee verdedigt de vastgestelde waarde van € 211.000, gebaseerd op een taxatierapport van een registermakelaar-taxateur. De rechtbank heeft de waarde van de woning in eerste aanleg bevestigd, maar de belanghebbende is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 14 april 2015 zijn beide partijen verschenen. De belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd dat zijn voorgestelde waarde onderbouwt, terwijl de Heffingsambtenaar zijn waarde verdedigt met vergelijkingsobjecten. Het Hof heeft vastgesteld dat de Heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof concludeert dat de waarde van de woning op de waardepeildatum, 1 januari 2012, in goede justitie op € 185.000 moet worden vastgesteld.
Daarnaast is er een geschil over de proceskostenvergoeding. Het Hof heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende moet worden veroordeeld, vastgesteld op € 2.404, en dat de betaalde griffierechten aan de belanghebbende moeten worden vergoed. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar zijn vernietigd, en de waarde van de woning is verlaagd tot € 185.000, met een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.