In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten en giften door belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2010. Belanghebbende, die een WAO/AAW-uitkering en een pensioen ontvangt, had in zijn aangifte uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften opgegeven, maar deze werden door de Inspecteur niet in aanmerking genomen. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde uitgaven.
In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld. Belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van de opgevoerde uitgaven, terwijl de Inspecteur dit ontkende. Het Hof oordeelde dat het aan belanghebbende was om aannemelijk te maken dat hij de uitgaven daadwerkelijk had gedaan en dat hij niet in zijn bewijslast was geslaagd. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van betalingsbewijzen voor aftrekbare uitgaven en dat het risico van het ontbreken van deze bewijzen voor rekening van de belanghebbende komt. De beslissing van het Hof houdt in dat de aanslag inkomstenbelasting van belanghebbende correct was vastgesteld door de Inspecteur, zonder rekening te houden met de door belanghebbende opgevoerde zorgkosten en giften.