ECLI:NL:GHDHA:2015:1534

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
BK-14-01426
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aftrek van specifieke zorgkosten en giften in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten en giften door belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2010. Belanghebbende, die een WAO/AAW-uitkering en een pensioen ontvangt, had in zijn aangifte uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften opgegeven, maar deze werden door de Inspecteur niet in aanmerking genomen. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde uitgaven.

In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld. Belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van de opgevoerde uitgaven, terwijl de Inspecteur dit ontkende. Het Hof oordeelde dat het aan belanghebbende was om aannemelijk te maken dat hij de uitgaven daadwerkelijk had gedaan en dat hij niet in zijn bewijslast was geslaagd. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van betalingsbewijzen voor aftrekbare uitgaven en dat het risico van het ontbreken van deze bewijzen voor rekening van de belanghebbende komt. De beslissing van het Hof houdt in dat de aanslag inkomstenbelasting van belanghebbende correct was vastgesteld door de Inspecteur, zonder rekening te houden met de door belanghebbende opgevoerde zorgkosten en giften.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/01426

Uitspraak van 28 april 2015

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 augustus 2014, nummer SGR 14/3674, betreffende na te vermelden aanslag en beschikking.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.768. Tegelijkertijd is bij beschikking € 601 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Met dagtekening 6 februari 2014 is de aanslag ambtshalve verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.135. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 april 2014 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 maart 2015, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1973. Zijn echtgenote, mevrouw [Y] is [in] 2010 overleden. Tot het huishouden van belanghebbende en zijn echtgenote behoren drie kinderen. Belanghebbende geniet onder andere een WAO/AAW-uitkering, een pensioen van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw en, sinds het overlijden van zijn echtgenote, een ANW-uitkering. Belanghebbendes echtgenote heeft geen inkomsten genoten. Op 13 december 2010 is belanghebbende verhuisd naar het adres [A] te [Z]. Bij de verhuizing is belanghebbende veel zaken, waaronder zijn administratie, kwijtgeraakt.
3.2.
Op 28 februari 2011 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar, 2010. In zijn aangifte heeft belanghebbende de volgende uitgaven voor specifieke zorgkosten vermeld:
Kosten voor medicijnen € 105
Uitgaven voor woningaanpassingen € 1.200
Uitgaven voor vervoer € 458
Uitgaven voor kleding en beddengoed € 200
Genees- en heelkundige hulp € 300
Reiskosten ziekenbezoek
€ 200
Totaal van de uitgaven € 2.463
3.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een gewone gift ten bedrage van € 350 aan de stichting [B] vermeld, alsmede een niet nader gespecificeerde periodieke gift van € 498.
3.4.
Belanghebbendes verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt € 23.135, zodat de drempel voor aftrek van specifieke zorgkosten € 381 bedraagt, en de drempel voor aftrek giften € 231 bedraagt.
3.5.
Bij brief van 8 augustus 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een brief gezonden, geadresseerd aan voormeld adres, en gevraagd bewijsstukken ter zake van de in de aangifte opgenomen specifieke zorgkosten en giften te overleggen. Dit verzoek is op 9 oktober 2013 herhaald. Beide verzoeken zijn onbeantwoord gebleven.
3.6.
Nadien heeft de Inspecteur het inkomen vastgesteld zonder rekening te houden met de in de aangifte opgenomen uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften.
4.2.
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend.
4.3.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.
4.4.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag rekening houdend met de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente. Belanghebbende concludeert tevens, bij gegrondverklaring van het hoger beroep, tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van bezwaar, beroep en hoger beroep.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep van belang - het volgende overwogen:
"1. [Belanghebbende] heeft voor het jaar 2010 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.806. In de aangifte heeft [belanghebbende] de volgende aftrekposten opgenomen:
- specifieke zorgkosten € 3.692 (na toepassing van de verhoging en de drempel)
- giften € 677 (na toepassing van de drempel)
Voorts heeft [belanghebbende] in de aangifte dividendbelasting vermeld van € 1.898 en te conserveren inkomen van € 8.000 en heeft hij aangegeven dat hij in aanmerking komt voor de jonggehandicaptenkorting.
2. Met dagtekening 20 mei 2011 is aan [belanghebbende] een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 opgelegd met een teruggaaf van € 5.821 (inclusief € 57 heffingsrente).
3. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag voor 2010 heeft [de Inspecteur] de volgende correcties aangebracht:
- geen terugbetaling aan pensioen € 4.633
- bijtelling Wwb-uitkering € 3.960
- en aftrek specifieke zorgkosten € 3.692
- geen aftrek giften € 677
Voorts heeft [de Inspecteur] de jonggehandicaptenkorting niet verleend, is de dividendbelasting niet verrekend en is het te conserveren inkomen buiten beschouwing gelaten. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is, rekening houdend met de evengenoemde correcties, vastgesteld op € 27.768.
4. Met dagtekening 6 februari 2014 is de aanslag ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.135, omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met een terugbetaling van € 4.633 aan het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw.
5. Tussen partijen is in geschil of [belanghebbende] recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten en giften.
6. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet; tekst 2010) worden als specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor – kort samengevat – genees- en heelkundige hulp, vervoer, farmaceutische hulpmiddelen, andere hulpmiddelen, extra gezinszorg, extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet, extra kleding en beddengoed, alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven en reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker voor aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.18, eerste lid, sub e, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven voor specifieke kosten niet aangemerkt de uitgaven die ten laste komen van een verplicht eigen risico of een overeengekomen vrijwillig eigen risico als bedoeld in artikel 1, onderdelen g en h (…), van de Zorgverzekeringswet. Deze uitgaven komen voor aftrek in aanmerking voor zover zij meer bedragen dan het voor [belanghebbende] geldende drempelbedrag van artikel 6.20 van de Wet (1,65% van € 23.135 = € 381).
7. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet worden als aftrekbare giften aangemerkt periodieke giften en andere giften. Periodieke giften als bedoeld in artikel 6.34 van de Wet zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, aan instellingen of verenigingen. Andere giften als bedoeld in artikel 6.32 van de Wet zijn giften aan instellingen. Giften aan instellingen worden op de voet van artikel 6.39 van de Wet in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijk bescheiden kunnen worden gestaafd en voor zover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan.
8. Het is aan [belanghebbende] om aannemelijk te maken dat hij tot de door hem gestelde bedragen uitgaven heeft gedaan voor specifieke zorgkosten en giften als vorenbedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] daarin niet geslaagd. [Belanghebbende] heeft voor de door hem gestelde uitgaven geen betalingsbewijzen overgelegd. Voor wat betreft de specifieke zorgkosten heeft [belanghebbende] voorts geen inzicht gegeven in hoeverre de door hem gestelde kosten onder het eigen risico vallen. [De Inspecteur] heeft de door [belanghebbende] geclaimde bedragen aan specifieke zorgkosten en giften derhalve terecht niet in aftrek toegelaten.
9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het aan belanghebbende is aannemelijk te maken dat hij tot de door hem gestelde bedragen uitgaven heeft gedaan voor specifieke zorgkosten en giften, en dat belanghebbende voor de door hem gestelde uitgaven niet de vereiste betalingsbewijzen heeft overgelegd.
7.2.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat voor wat betreft de specifieke zorgkosten belanghebbende geen inzicht heeft gegeven in hoeverre de door hem gestelde uitgaven onder het eigen risico vallen.
7.3.
De rechtbank heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. In de oordelen van de rechtbank ligt besloten dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de ingevolge de wet gestelde voorwaarden voor aftrek van specifieke zorgkosten en giften is voldaan. Aangezien belanghebbende in hoger beroep evenmin enig bewijs heeft aangedragen, sluit het Hof zich bij het oordeel van de rechtbank aan. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen aftrek ter zake is toegestaan.
7.4.
Het risico van zoekraken van de vereiste betalingsbewijzen ter zake van uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften komt voor rekening en risico van belanghebbende. Aangezien belanghebbende ten tijde van het doen van aangifte kennelijk al niet meer beschikte over de, naar hij heeft gesteld ten tijde van de verhuizing zoekgeraakte, betalingsbewijzen, verwijt hij de Inspecteur volstrekt ten onrechte dat deze eerder had moeten vragen naar de vereiste bescheiden.
7.5.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 28 april 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.