[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
1 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 22 april 2013 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met oplegger), daarmede rijdende over de weg(en), de kruising van de Laan Copes van Cattenburgh met de Bankastraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen, in die zin dat hij, verdachte:
- niet, althans onvoldoende in zijn spiegels heeft gekeken en/of onvoldoende aandacht voor een of meerdere overige verkeersdeelnemers (waaronder [slachtoffer], die op de parallel gelegen fietsstrook fietste) heeft gehad nadat het verkeerslicht op de kruising van de Laan Copes van Cattenburch met de Bankastraat voor hem op groen sprong en/of
- ( vervolgens) voornoemde kruising is opgereden, waarbij hij in een vloeiende beweging en/of zonder (voldoende) snelheid te minderen en/of (daardoor) zonder zich (voldoende) gelegenheid te verschaffen om zich te vergewissen of de kruising/rijbaan/het te kruisen weggedeelte vrij was, een stuurbeweging naar links heeft gemaakt en/of (vervolgens) zijn motorrijtuig naar rechts heeft gestuurd om de Bankastraat in te rijden en/of
- ( vervolgens) een fietser, [slachtoffer], die op het fietspad/de fietsstrook parallel aan de rijbaan op de Laan Copes van Cattenburgh fietste en/of die waarneembaar was in de spiegels en/of in de dodehoekcamera van verdachtes motorrijtuig en/of die rechtdoor fietste, geen voorrang heeft verleend en/of (vervolgens) met deze fietser in botsing is gekomen, waardoor de fietser, [slachtoffer], werd gedood;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 april 2013 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg(en), de kruising van de Laan Copes van Cattenburgh met de Bankastraat, als volgt heeft gehandeld, in die zin dat hij, verdachte:
- niet, althans onvoldoende in zijn spiegels heeft gekeken en/of onvoldoende aandacht voor een of meerdere overige verkeersdeelnemers (waaronder [slachtoffer], die op de parallel gelegen fietsstrook fietste) heeft gehad nadat het verkeerslicht op de kruising van de Laan Copes van Cattenburch met de Bankastraat voor hem op groen sprong en/of
- ( vervolgens) voornoemde kruising is opgereden, waarbij hij in een vloeiende beweging en/of zonder (voldoende) snelheid te minderen en/of (daardoor) zonder zich (voldoende) gelegenheid te verschaffen om zich te vergewissen of de kruising/rijbaan/het te kruisen weggedeelte vrij was, een stuurbeweging naar links heeft gemaakt en/of (vervolgens) zijn motorrijtuig naar rechts heeft gestuurd om de Bankastraat in te rijden en/of
- ( vervolgens) een fietser, [slachtoffer], die op het fietspad/de fietsstrook parallel aan de rijbaan op de Laan Copes van Cattenburgh fietste en/of die waarneembaar was in de spiegels en/of in de dodehoekcamera van verdachtes motorrijtuig en/of die rechtdoor fietste, geen voorrang heeft verleend en/of (vervolgens) met deze fietser in botsing is gekomen,
waardoor de fietser, [slachtoffer], werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet in alle opzichten verenigt.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde oordeelt het hof als volgt.
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' – aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid - aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het hof stelt vast dat de verdachte, rijdend op de Laan Copes van Cattenburgh in de richting van de Burgemeester Patijnlaan in Den Haag, op de kruising met de Bankastraat rechts af wilde slaan. Daartoe heeft de verdachte, die op de voor het verkeer in zijn richting bestemde en ter plaatse in twee rijstroken verdeelde rijbaan op de rechter rijstrook stond opgesteld met voor zich enkele voertuigen, nadat de verkeerslichten op groen sprongen eerst, teneinde genoeg ruimte te maken om de bocht naar rechts te kunnen nemen, een stuurmanoeuvre naar links gemaakt en is vervolgens naar rechts afgeslagen. Tijdens deze stuurmanoeuvres heeft de verdachte zijn spiegels niet optimaal kunnen gebruiken. De verdachte heeft het latere slachtoffer, dat rechts van hem fietste op het parallelle fietspad, ook groen licht had en recht door reed, als gevolg hiervan niet kunnen zien. Doordat de verdachte geen voorrang verleende is er tussen de door hem bestuurde vrachtwagen en deze fietsster een aanrijding ontstaan.
Deze gedragingen leveren naar het oordeel van het hof verwijtbare onvoorzichtigheid op, maar niet in de aanmerkelijke mate die is vereist voor de ten laste gelegde schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 22 april 2013 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de kruising van de Laan Copes van Cattenburgh met de Bankastraat, als volgt heeft gehandeld, in die zin dat hij, verdachte:
- onvoldoende in zijn spiegels heeft gekeken en onvoldoende aandacht voor een verkeersdeelnemer [slachtoffer], die op de parallel gelegen fietsstrook fietste) heeft gehad nadat het verkeerslicht op de kruising van de Laan Copes van Cattenburch met de Bankastraat voor hem op groen sprong en
- vervolgens voornoemde kruising is opgereden, zonder zich voldoende gelegenheid te verschaffen om zich te vergewissen of het te kruisen weggedeelte vrij was, een stuurbeweging naar links heeft gemaakt en (vervolgens) zijn motorrijtuig naar rechts heeft gestuurd om de Bankastraat in te rijden en/of
-
(vervolgens
)een fietser, [slachtoffer], die op het de fietsstrook parallel aan de rijbaan op de Laan Copes van Cattenburgh en die rechtdoor fietste, geen voorrang heeft verleend en vervolgens met deze fietser in botsing is gekomen,
waardoor de fietser, [slachtoffer], werd gedood, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het subsidiair bewezen verklaarde levert op: