ECLI:NL:GHDHA:2015:1418

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-004492-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop veroorzaakt door vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, was betrokken bij een verkeersongeval op 22 april 2013 te 's-Gravenhage, waarbij een fietsster om het leven kwam. Tijdens het rechts afslaan maakte de verdachte een stuurmanoeuvre naar links, waardoor hij onvoldoende zicht had in zijn spiegels en de fietsster, die op het fietspad reed, niet opmerkte. De fietsster kreeg geen voorrang en werd door de vrachtwagen overreden, wat leidde tot haar overlijden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, waardoor hij van het primair ten laste gelegde werd vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard, en de verdachte werd veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn openheid over het voorval en het feit dat hij nooit eerder met justitie in aanraking was gekomen. De straf werd lager vastgesteld dan door de advocaat-generaal was gevorderd, en het hof legde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004492-14
Parketnummer: 09-797271-14
Datum uitspraak: 13 mei 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
1 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 22 april 2013 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met oplegger), daarmede rijdende over de weg(en), de kruising van de Laan Copes van Cattenburgh met de Bankastraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen, in die zin dat hij, verdachte:
- niet, althans onvoldoende in zijn spiegels heeft gekeken en/of onvoldoende aandacht voor een of meerdere overige verkeersdeelnemers (waaronder [slachtoffer], die op de parallel gelegen fietsstrook fietste) heeft gehad nadat het verkeerslicht op de kruising van de Laan Copes van Cattenburch met de Bankastraat voor hem op groen sprong en/of
- ( vervolgens) voornoemde kruising is opgereden, waarbij hij in een vloeiende beweging en/of zonder (voldoende) snelheid te minderen en/of (daardoor) zonder zich (voldoende) gelegenheid te verschaffen om zich te vergewissen of de kruising/rijbaan/het te kruisen weggedeelte vrij was, een stuurbeweging naar links heeft gemaakt en/of (vervolgens) zijn motorrijtuig naar rechts heeft gestuurd om de Bankastraat in te rijden en/of
- ( vervolgens) een fietser, [slachtoffer], die op het fietspad/de fietsstrook parallel aan de rijbaan op de Laan Copes van Cattenburgh fietste en/of die waarneembaar was in de spiegels en/of in de dodehoekcamera van verdachtes motorrijtuig en/of die rechtdoor fietste, geen voorrang heeft verleend en/of (vervolgens) met deze fietser in botsing is gekomen, waardoor de fietser, [slachtoffer], werd gedood;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 april 2013 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg(en), de kruising van de Laan Copes van Cattenburgh met de Bankastraat, als volgt heeft gehandeld, in die zin dat hij, verdachte:
- niet, althans onvoldoende in zijn spiegels heeft gekeken en/of onvoldoende aandacht voor een of meerdere overige verkeersdeelnemers (waaronder [slachtoffer], die op de parallel gelegen fietsstrook fietste) heeft gehad nadat het verkeerslicht op de kruising van de Laan Copes van Cattenburch met de Bankastraat voor hem op groen sprong en/of
- ( vervolgens) voornoemde kruising is opgereden, waarbij hij in een vloeiende beweging en/of zonder (voldoende) snelheid te minderen en/of (daardoor) zonder zich (voldoende) gelegenheid te verschaffen om zich te vergewissen of de kruising/rijbaan/het te kruisen weggedeelte vrij was, een stuurbeweging naar links heeft gemaakt en/of (vervolgens) zijn motorrijtuig naar rechts heeft gestuurd om de Bankastraat in te rijden en/of
- ( vervolgens) een fietser, [slachtoffer], die op het fietspad/de fietsstrook parallel aan de rijbaan op de Laan Copes van Cattenburgh fietste en/of die waarneembaar was in de spiegels en/of in de dodehoekcamera van verdachtes motorrijtuig en/of die rechtdoor fietste, geen voorrang heeft verleend en/of (vervolgens) met deze fietser in botsing is gekomen,
waardoor de fietser, [slachtoffer], werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet in alle opzichten verenigt.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde oordeelt het hof als volgt.
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' – aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid - aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het hof stelt vast dat de verdachte, rijdend op de Laan Copes van Cattenburgh in de richting van de Burgemeester Patijnlaan in Den Haag, op de kruising met de Bankastraat rechts af wilde slaan. Daartoe heeft de verdachte, die op de voor het verkeer in zijn richting bestemde en ter plaatse in twee rijstroken verdeelde rijbaan op de rechter rijstrook stond opgesteld met voor zich enkele voertuigen, nadat de verkeerslichten op groen sprongen eerst, teneinde genoeg ruimte te maken om de bocht naar rechts te kunnen nemen, een stuurmanoeuvre naar links gemaakt en is vervolgens naar rechts afgeslagen. Tijdens deze stuurmanoeuvres heeft de verdachte zijn spiegels niet optimaal kunnen gebruiken. De verdachte heeft het latere slachtoffer, dat rechts van hem fietste op het parallelle fietspad, ook groen licht had en recht door reed, als gevolg hiervan niet kunnen zien. Doordat de verdachte geen voorrang verleende is er tussen de door hem bestuurde vrachtwagen en deze fietsster een aanrijding ontstaan.
Deze gedragingen leveren naar het oordeel van het hof verwijtbare onvoorzichtigheid op, maar niet in de aanmerkelijke mate die is vereist voor de ten laste gelegde schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 22 april 2013 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de kruising van de Laan Copes van Cattenburgh met de Bankastraat, als volgt heeft gehandeld, in die zin dat hij, verdachte:
- onvoldoende in zijn spiegels heeft gekeken en onvoldoende aandacht voor een verkeersdeelnemer [slachtoffer], die op de parallel gelegen fietsstrook fietste) heeft gehad nadat het verkeerslicht op de kruising van de Laan Copes van Cattenburch met de Bankastraat voor hem op groen sprong en
- vervolgens voornoemde kruising is opgereden, zonder zich voldoende gelegenheid te verschaffen om zich te vergewissen of het te kruisen weggedeelte vrij was, een stuurbeweging naar links heeft gemaakt en (vervolgens) zijn motorrijtuig naar rechts heeft gestuurd om de Bankastraat in te rijden en/of
-
(vervolgens
)een fietser, [slachtoffer], die op het de fietsstrook parallel aan de rijbaan op de Laan Copes van Cattenburgh en die rechtdoor fietste, geen voorrang heeft verleend en vervolgens met deze fietser in botsing is gekomen,
waardoor de fietser, [slachtoffer], werd gedood, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, werkzaam als vrachtwagenchauffeur, heeft met een vrachtwagencombinatie een verkeersongeval met dodelijke afloop veroorzaakt. Bij het rechts afslaan heeft hij eerst een stuurmanoeuvre naar links gemaakt, waardoor hij onvoldoende zicht had in zijn spiegels. Dit leidde ertoe dat hij een zich op het fietspad bevindende fietsster niet heeft gezien en haar geen voorrang heeft verleend. Door de aanrijding die volgde is de fietsster ten val gekomen, vervolgens door de vrachtwagen overreden en ter plekke overleden. Het valt de verdachte aan te rekenen dat hij geen voorrang heeft verleend aan de fietsster.
In het voordeel van de verdachte spreekt dat hij volledig openheid van zaken heeft gegeven en inzicht heeft getoond in het verwijtbare van zijn handelen. Voorts dat de verdachte het gebeurde zeer betreurt en dat hij na het ongeval contact heeft opgenomen met de nabestaanden van het slachtoffer. Het hof houdt eveneens rekening met de ingrijpende gevolgen die dit verkeersongeval met dodelijk gevolg reeds voor de verdachte heeft gehad en thans nog heeft, alsmede met het feit dat de verdachte, die naar eigen zeggen al dertig jaar als vrachtwagenchauffeur werkzaam is, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 april 2015, afgezien van een transactie in het verre verleden, nimmer met justitie of politie in aanraking is geweest.
Gelet hierop en met name nu het hof, net als de rechtbank en anders dan door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd, van het primair tenlastegelegde zal vrijspreken, zal het hof een andere en lagere straf opleggen dan is gevorderd. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur kan worden volstaan en dat deze straf een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;
ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde:
ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. R.M. Bouritius en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. E. van Doren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 mei 2015.
mr. Van den Honert is buiten staat dit arrest te ondertekenen.