ECLI:NL:GHDHA:2015:1417

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-002777-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapenimitaties en een vlindermes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen en een vlindermes. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een replica van een machinepistool, merk Heckler & Koch model MP5-A5, en een replica van een pistool, merk Heckler & Koch model USP, voorhanden had. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij deze voorwerpen niet in zijn bezit had, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij deze wapens wel degelijk voorhanden had.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn psychische problemen, oordeelde het hof dat een onvoorwaardelijke werkstraf van 30 uren passend was. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht.

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij de replica van het machinepistool daadwerkelijk voorhanden had. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de wetgeving omtrent wapens en de noodzaak om op te treden tegen het bezit van dergelijke voorwerpen, die voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002777-14
Parketnummer: 10-057787-13
Datum uitspraak: 18 februari 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 februari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 22 februari 2013 te Gorinchem alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een:
- een nabootsing van een machinepistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een machinepistool merk Heckler & Koch model MP5-A5 en/of
- een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool merk Heckler & Koch model USP en/of
- een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool merk Beretta model 92F
voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 22 februari 2013 te Gorinchem alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes en/of een valmes voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van “een nabootsing van een machinepistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een machinepistool merk Heckler & Koch model MP5-A5”, omdat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet de beschikking over dit voorwerp had.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nr. PL1820 2013017511-7 hebben de opsporingsambtenaren
– nadat zij een machtiging tot binnentreden in de woning ter doorzoeking op de Wet Wapens en Munitie hadden verkregen – de kamer van de verdachte doorzocht en daarbij verschillende wapens aantroffen. Vervolgens heeft de vader van de verdachte, [naam], op de bovenste verdieping van de woning een koffer aan de opsporingsambtenaren aangewezen, die een op een MP-5 gelijkend wapen bleek te bevatten. Voorts blijkt uit het proces-verbaal verhoor van de vader van de verdachte, dat de verdachte de MP-5 replica van zijn ouders zou krijgen, als hij niet zou gaan roken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de MP-5 replica van hem was, maar dat hij het pas zou krijgen als hij zou stoppen met roken en dat het voorwerp door zijn vader op een voor de verdachte onbekende plaats in huis was verstopt.
Op grond van het vorenstaande acht het hof derhalve niet bewezen dat de verdachte dit voorwerp voorhanden heeft gehad, zodat de verdachte – overeenkomstig het standpunt van de verdediging - van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Het door de raadsman aangevoerde verweer dat de verdachte eveneens van het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van “een valmes” dient te worden vrijgesproken, nu dit wapen ten tijde van het ten laste gelegde defect was en daarom niet voldoet aan de in de Wet Wapens en Munitie gegeven omschrijving, wordt door het hof verworpen. Immers, een defect behoeft er op zichzelf niet aan in de weg te staan dat het voorwerp kan worden aangemerkt als een voorwerp dat voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op
of omstreeks22 februari 2013 te Gorinchem
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (een)wapen
(s
)als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk
een:
-
een nabootsing van een machinepistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een machinepistool merk Heckler & Koch model MP5-A5 en/of
- een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool merk Heckler & Koch model USP en
/of
- een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool merk Beretta model 92F
voorhanden heeft gehad;
2. hij op
of omstreeks22 februari 2013 te Gorinchem
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (een)wapen
(s
)als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes en
/ofeen valmes voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van
120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen en een vlindermes voorhanden gehad en daarmee wapens die voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Tegen het bezit van dergelijke voorwerpen dient streng te worden opgetreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte tweemaal onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waar onder eenmaal ter zake van het dragen van een wapen, na het begaan van de onderhavige feiten.
Hiertegenover heeft het hof in matigende zin rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten, met het feit dat de verdachte een aantal wapens op jeugdige leeftijd heeft verworven en met het feit dat de verdachte leed aan een depressieve stoornis, waarvoor hij ook opgenomen is geweest.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. Chr.A. Baardman en mr. A.H. de Wild, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 februari 2015.
mr. A.H. de Wild is buiten staat dit arrest te ondertekenen.