ECLI:NL:GHDHA:2015:1415

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-002029-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door het gooien van een steen door de ruit van een voordeur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling door een steen door de ruit van de voordeur van de woning van [persoon 1] en [persoon 2] te gooien, waarbij [persoon 1] werd geraakt. De feiten vonden plaats op 25 februari 2013 te Zoetermeer. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, maar veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren voor het eerste feit. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan de slachtoffers door de steen te gooien, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling. De straf is bepaald op een taakstraf van tachtig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 3] behandeld. De vordering van [persoon 1] tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [persoon 3] is afgewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1].

Uitspraak

Rolnummer: 22-002029-14
Parketnummer: 09-213953-13
Datum uitspraak: 17 februari 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 april 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [dag] 1957,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 februari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en is een schadevergoedings-maatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 25 februari 2013 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) persoon(en) genaamd [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een steen naar die, zich op dat moment op korte afstand van hem verdachte, achter de ruit van een voordeur bevindende [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks25 februari 2013 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
(een) persoon(en) genaamd[persoon 1] en
/of[persoon 2] en
/of[persoon 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een steen naar die, zich op dat moment op korte afstand van hem verdachte, achter de ruit van een voordeur bevindende [persoon 1] en
/of[persoon 2] en
/of[persoon 3] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof acht de opzet op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen nu de verdachte, vlak nadat de voordeur van de woning van [persoon 1] en [persoon 2] was gesloten, een steen door de ruit van die voordeur heeft gegooid, achter welke deur zich voornoemde personen en [persoon 3] bevonden en waarmee de verdachte rekening had moeten houden. Door aldus te handelen heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat voornoemde personen hierdoor zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een steen door de ruit van de voordeur van de woning van [persoon 1] en [persoon 2] te gooien, achter welke deur voornoemde personen alsmede aangever [persoon 3] zich bevonden.
De verdachte heeft door aldus te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van met name het slachtoffer [persoon 1], die door de steen werd geraakt.
Uit de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde rapportages omtrent de persoon van de verdachte, blijkt onder meer dat de verdachte lijdt aan woedeaanvallen en dat sprake is van alcoholmisbruik. Gelet op het feit dat deze rapportages twee en een half jaar geleden zijn opgemaakt, heeft deze informatie geen rol gespeeld bij de oplegging van de straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding

1.Vordering van de benadeelde partij [persoon 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadever-goeding van geleden materiële en immateriële schade.
Deze bedraagt € 774,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gedeeltelijk toegewezen bedrag van € 499,-.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade zal derhalve worden toegewezen tot het bedrag van € 199,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 499,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1].

2.Vordering van de benadeelde partij [persoon 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadever-goeding. Deze bedraagt € 929,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij niet aangetoond dat de gestelde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Het hof is voorts van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij immateriële schade is geleden ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden afgewezen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 499,00 (vierhonderdnegenennegentig euro) bestaande uit € 199,00 (honderdnegenennegentig euro) materiële schade en
€ 300,00 (driehonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [persoon 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 499,00 (vierhonderdnegenennegentig euro) bestaande uit € 199,00 (honderdnegenennegentig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] tot schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door mr. R.F. de Knoop, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. H.W. Samson-Geerlings,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 februari 2015.
Mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.