ECLI:NL:GHDHA:2015:1412

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-002966-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met zwaar lichamelijk letsel door gebruik van een bierglas

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag na een incident op 27 juni 2010 in Zoetermeer, waarbij hij onder invloed van alcohol het slachtoffer met een bierglas in de hals en het gezicht heeft geslagen. Het slachtoffer heeft blijvende littekens opgelopen door deze aanval. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van zes maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit binnen de proeftijd van twee jaar.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de poging tot doodslag gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in het dossier zijn vervat, evenals de verklaringen van getuigen. Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat de verdachte met veiligheidsglas had geslagen, en heeft geoordeeld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. De strafmotivering houdt rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. Daarnaast heeft het hof een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.283,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002966-11
Parketnummer: 09-925458-10
Datum uitspraak: 1 juni 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juni 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 13 februari 2012, 6 juni 2013, 7 november 2013 en 18 mei 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2010 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [persoon 1]] van het leven te beroven, opzettelijk die [persoon 1]] met een bierglas in zijn hals (nabij een slagader) en/of zijn gezicht, althans zijn hoofd, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen-verklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2010 te Zoetermeer aan een persoon genaamd [persoon 1]], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een of meer snijwond(en) in de hals en/of het gezicht van die [persoon 1]]), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een bierglas in zijn hals en/of zijn gezicht, althans zijn hoofd, te slaan;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2010 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [persoon 1]], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een bierglas in de hals en/of het gezicht, althans het hoofd, van die [persoon 1]] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks27 juni 2010 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [persoon 1]] van het leven te beroven, opzettelijk die [persoon 1]] met een bierglas in zijn hals
(nabij een slagader
)en
/ofzijn gezicht,
althans zijn hoofd,heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep –overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota- op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat de verdachte het slachtoffer met een glas van zogenaamd veiligheidsglas geslagen heeft. Anders dan gewoon glas, aldus de raadsman, dat bij breken versplintert en lange scherven oplevert, verbrokkelt veiligheidsglas in kleine stukjes die minder gevaarzettend zijn. Er zou dan ook geen aanmerkelijke kans zijn op een diepe, levensbedreigende snijwond als gevolg van de (enkele) handeling van verdachte en derhalve bij verdachte ook geen (al dan niet voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer aanwezig zijn.
Het hof verwerpt dit verweer van de raadsman en overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terecht-zitting in hoger beroep gaat het hof ervan uit dat de verdachte het slachtoffer met een bierglas in de hals en in het gezicht heeft geslagen. Het hof heeft daarbij gelet op de verklaringen van [A], de toenmalige manager van [uitgaansgelegenheid], en de verklaringen van de getuigen [B] en [C]. Ten overvloede overweegt het hof dat de verdachte blijkens zijn eigen verklaring dronken was en zich van het gebeuren niets meer kan herinneren, en het derhalve onaannemelijk is dat de vraag met wat voor soort glas hij sloeg bij de beslissing om het slachtoffer met een bierglas in de hals te slaan ook maar enige rol van betekenis heeft gespeeld.
Algemene ervaringsregels leren dat het met een bierglas slaan in de hals de aanmerkelijke kans oplevert dat het slachtoffer hierdoor komt te overlijden. Een dergelijke handeling brengt immers de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans met zich dat door het breken van het glas een van de daar gelegen vitale halsslagaders wordt doorgesneden waardoor bij het slachtoffer zodanig letsel ontstaat dat deze hierdoor komt te overlijden. Door zijn handelen heeft verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard. Mede gelet op de plaats en de aard van het letsel in de hals van het slachtoffer acht het hof dan ook bewezen dat de verdachte, door het slachtoffer met een bierglas in de hals te slaan, heeft gehandeld met het voor poging tot doodslag vereiste (voorwaardelijk) opzet.
Op grond hiervan acht het hof dan ook bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van éénentwintig maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft onder invloed van alcohol in de hals en het gezicht van het slachtoffer geslagen.
Het slachtoffer heeft hierdoor blijvende littekens in zijn hals opgelopen. Slechts door een gelukkig toeval, waaronder het snelle en adequate optreden van omstanders, is een en ander voor het slachtoffer niet met veel ernstiger of zelfs fatale gevolgen geëindigd.
De omstandigheid dat de verdachte het feit heeft gepleegd in een discotheek, te midden van andere bezoekers, heeft tot gevolg dat in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid kunnen worden aangewakkerd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat, gelet op de ouderdom van het feit, een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [persoon 1]]
In het onderhavige strafproces heeft [persoon 1]] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.083,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.283,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade van € 83,- is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het bedrag van € 1.200,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1]]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.283,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1]].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [persoon 1]]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 1]] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.283,00 (duizend tweehonderddrieëntachtig euro) bestaande uit
€ 83,00 (drieëntachtig euro) materiële schade en
€ 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [persoon 1]], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.283,00 (duizend tweehonderddrieëntachtig euro) bestaande uit € 83,00 (drieëntachtig euro) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom,
R.J. de Bruijn en Th.P.L. Bot,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 juni 2015.