BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: de partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te vernietigen de bestreden beschikking;
te bepalen – met wijziging van het echtscheidingsconvenant van 24 november 2009 en de beschikking van 23 december 2009 – de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw:
o met ingang van 1 april 2012 tot 1 september 2012 op € 2.253,06 per maand;
o met ingang van 1 september 2012 tot 1 januari 2013 op € 1.824,06 per maand;
o met ingang van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 op € 1.740,- per maand;
o met ingang van 1 januari 2014 op een bedrag zoals het hof vermeent te behoren, na gebruikmaking van de loonstroken over 2014 van de vrouw;
te bepalen dat de vrouw ieder jaar in de maand januari haar jaaropgave van het voorafgaande jaar aan de man dient te overleggen.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde beroep tegen de bestreden beschikking, dan wel de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te houden.
4. De man voert het volgende aan. Het in het echtscheidingsconvenant vermelde bedrag aan inkomsten aan de zijde van de vrouw is een bruto bedrag en niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, een netto bedrag. Dit ligt niet voor de hand en is niet passend, aldus de man. Voor de berekening maakt dit veel verschil. Voorts betoogt de man dat per 1 januari 2013 niet de gebruikelijke wijze van herberekening van de partneralimentatie is gevolgd door de rechtbank. De man betoogt dat indien de partneralimentatie op enig moment wordt herzien vanwege extra inkomsten van de vrouw bij een volgende bepaling van de partneralimentatie van dit nieuwe – lagere - bedrag dient te worden uitgegaan. Verder stelt de man zich op het standpunt dat ten onrechte geen gegevens van de vrouw zijn overgelegd over het jaar 2014.
5. De vrouw verweert zich daartegen als volgt. Tijdens de echtscheidingsprocedure heeft de bemiddelaar een draagkrachtberekening opgesteld en is de behoefte van de vrouw berekend - op basis van 60% van het inkomen van de man – op € 3.226,20 per maand. De man had maar draagkracht voor een bedrag van € 2.562,-, zodat er een bijdrage van € 2.500,- is vastgesteld. De vrouw kon daarbij een bedrag van € 500,- per maand bijverdienen. Volgens de vrouw is dit (bedoeld als) een netto bedrag, Zij acht dit redelijk gezien de verhouding € 500,- netto tot de behoefte minus de draagkracht. In het echtscheidingsconvenant is expliciet het woord “bruto” opgenomen als bijdrage in haar levensonderhoud, waardoor de vrouw meent dat het bedrag van € 500,- (niet als bruto maar) als netto inkomsten moet worden aangemerkt. Voorts kan de vrouw zich niet vinden in de berekenmethode van de man. De basis blijft ook in het door de man genoemde geval € 2.500,- bruto per maand. Wel meent de vrouw dat het bedrag aan bijverdiensten van € 500,- nog geïndexeerd had moeten worden. Met betrekking tot het verzoek tot het overleggen van de inkomensgegevens per 1 januari 2014 stelt de vrouw zich op het standpunt dat dit verzoek niet in eerste aanleg is ingediend. Voorts ontbreekt volgens haar iedere juridische grondslag om te bepalen dat zij ieder jaar in de maand januari haar jaaropgave over het voorafgaande jaar aan de man dient over te leggen. Als zij haar financiële stukken moet laten zien, dan moet de man dit ook, aldus de vrouw.
6. Ter beoordeling ligt aan het hof vooreerst de vraag voor hoe artikel 1.4. van het echtscheidingsconvenant moet worden uitgelegd. Daarin zijn partijen overeengekomen:
“Partijen spreken af dat de vrouw zich alle moeite zal getroosten om een baan te vinden. Indien zij deze baan vindt, is het haar toegestaan € 500,- aan inkomsten te genieten zonder dat dit leidt tot aanpassing van het bedrag aan partneralimentatie.”
7. In dat verband stelt het hof voorop dat bij de uitleg van deze overeenkomst niet kan worden volstaan met een taalkundige benadering, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. (HR 13 maart 1981, LJN AG4158, NJ 1981, 635 (Haviltex)).
8. Het hof overweegt tegen die achtergrond als volgt. In voormeld artikel 1 van het echtscheidingsconvenant hebben partijen uitdrukkelijk een bruto alimentatie opgenomen. In de overige bepalingen, waaronder genoemd artikel 1.4 dat rept van toegestane verdiensten van € 500,-, ontbreekt de toevoeging “bruto”. De rechtbank leidt daaruit af dat partijen netto hebben bedoeld. Het hof is op dat punt een ander oordeel toegedaan. Niet in geschil is dat de bepaling is opgenomen als stimulans voor de vrouw om in haar eigen inkomen te (gaan) voorzien. De advocaat van de man is betrokken geweest bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en heeft uitvoerig betoogd dat partijen de bedoeling hebben gehad om ook in het kader van artikel 1.4 uit te gaan van een bruto bedrag. Die uitleg komt het hof aannemelijk voor, aangezien het voor de hand had gelegen om in geval sprake zou zijn geweest van een netto bedrag van € 500,-, dit vervolgens gebruteerd in het echtscheidingsconvenant te vermelden. Het is anders immers ondoenlijk steeds een bruto-netto berekening op de verdiensten los te laten teneinde te berekenen of, en zo ja, met hoeveel de (bruto) alimentatie van de man verminderd wordt met het bedrag dan de vrouw meer verdient dan bedoeld in artikel 1.4.
9. De vrouw verwijst in dit kader nog naar de draagkrachtberekening van 2009, overgelegd als productie 4 bij het verweerschrift zoals ingediend bij de rechtbank. Zij stelt dat de bemiddelaar die berekening destijds heeft opgesteld en op basis daarvan de behoefte van de vrouw heeft berekend op 60% van het inkomen van de man. De man heeft dit ter zitting gemotiveerd weersproken, stellende dat in die berekening enkel de draagkracht van de man is berekend en dat niets zegt over de (hoogte van de) behoefte van de vrouw. Het hof volgt de man in dit betoog. Er is immers inderdaad sprake van een draagkrachtberekening en geen behoefteberekening. Bovendien is de vrouw in de door haar gehanteerde berekening van de behoefte conform de “hofnorm” vergeten op het netto gezinsinkomen eerst de kosten van de kinderen in mindering te brengen.
10. Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van het echtscheidingsconvenant aan de hand van genoemd criterium meebrengt dat overeengekomen is dat het de vrouw is toegestaan een bedrag van € 500,- bruto per maand te genieten. Dit brengt mee dat deze grief van de man slaagt en het hof de alimentatiebedragen voor de in geschil zijnde periode(n) opnieuw zal vaststellen.
11. Artikel 1.1 van het echtscheidingsconvenant luidt: “Partijen komen overeen dat de man per 1 oktober 2009 maandelijks bij vooruitbetaling voor de 1ste van de maand aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 2.500,- bruto, als bijdrage in haar levensonderhoud. Op grond van artikel 1.2 van voormeld echtscheidingsconvenant is die alimentatie met ingang van 1 januari 2010 onderworpen aan de wettelijke indexering. Niet ter discussie staat dat het bedrag aan partneralimentatie van € 2.500,- geïndexeerd naar 2012 € 2.614,06 per maand bedraagt.
Periode 1 april 2012 tot 1 september 2012
12. Niet ter discussie staat voorts dat de vrouw van 1 april 2012 tot 1 september 2012 € 861,- bruto per maand inclusief vakantietoeslag heeft ontvangen aan inkomsten. De door de man te betalen partneralimentatie bedroeg in die periode dan ook € 2.614,06 minus (€ 861,- minus € 500,-) is (afgerond) € 2.253,- per maand.
Periode van 1 september 2012 tot 1 januari 2013
13. Niet ter discussie staat dat de vrouw van 1 september 2012 tot 1 januari 2013 € 1.290,- bruto per maand inclusief vakantietoeslag heeft ontvangen aan inkomsten. Derhalve bedroeg de door de man te betalen partneralimentatie van 1 september 2012 tot 1 januari 2013 € 2.614,- minus (€ 1.290,- minus € 500,-) is (afgerond) € 1.824,- per maand.
Vanaf 1 januari 2013 tot 1 januari 2014
14. De rechtbank heeft onbestreden vastgesteld dat het bedrag aan partneralimentatie van € 2.500,- geïndexeerd naar 2013 € 2.658,50 per maand bedraagt. Anders dan de man stelt, moet conform het echtscheidingsconvenant het bedrag van € 2.500,- geïndexeerd worden naar 2013 en niet het (laatstelijk door de man te betalen) bedrag van € 1.824,-. In het systeem van het convenant is het bedrag van € 2.500,- immers (ook) de (resterende) behoefte en die is en blijft - geïndexeerd - uitgangspunt van de berekening van de door de man te betalen alimentatie na aftrek van de verdiensten. Aangezien niet expliciet in het convenant is opgenomen dat de verdiensten tot een bedrag ad € 500,- per maand geïndexeerd moeten worden, zal het hof dit – gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - ook niet doen. Voorts staat niet ter discussie dat de vrouw vanaf 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 € 1.374,- bruto per maand aan inkomsten heeft ontvangen. Derhalve bedroeg de door de man te betalen partneralimentatie van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 € 2.658,50 minus (€ 1.374,- minus € 500,-) is (afgerond) € 1.785,- per maand.
15. Het bedrag aan partneralimentatie van € 2.500,- bedraagt geïndexeerd naar 2014 € 2.682,43 per maand. Ter zitting heeft de vrouw haar salarisspecificatie van november 2014 overgelegd. Daaruit blijkt dat zij een bruto maandsalaris heeft van € 1.200,-. Voorts volgt daaruit dat zij die maand een overwerkvergoeding van € 254,25 per maand heeft ontvangen en een bedrag aan eindejaarsuitkering heeft opgebouwd van € 81,05. Het totaalbedrag dat de vrouw heeft opgebouwd aan eindejaarsuitkering bedraagt € 877,63 in november 2014. Aangezien de vrouw heeft nagelaten haar salarisspecificatie van december 2014 over te leggen en ook pas eerst ter zitting enig financieel stuk heeft overgelegd met betrekking tot 2014, heeft het hof het bruto jaarinkomen van de vrouw begroot. Rekening houdend met een eindejaarsuitkering van € 958,68 en een vakantietoeslag van 8% begroot het hof het bruto jaarinkomen van de vrouw in 2014 op € 19.882,-, ofwel afgerond € 1.657,- per maand. Derhalve bedroeg de door de man te betalen partneralimentatie van 1 januari 2014 € 2.682,43 minus (€ 1.657,- minus € 500,-) is (afgerond) € 1.525,- per maand.
16. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw ieder jaar in de maand januari haar jaaropgave van het voorafgaande jaar aan de man moet overleggen, voor toewijzing vatbaar is. Immers, uit de wet volgt dat de vrouw aanspraak maakt op partneralimentatie indien zij behoeftig is. Zij is dan ook gehouden haar behoeftigheid aan te tonen, zeker in de onderhavige situatie waarin in dat kader een korting is afgesproken, de vrouw jaarlijks een wisselend/stijgend inkomen ontvangt, in 2012 bewust haar inkomen voor de man heeft verzwegen en ook over het jaar 2014 tot op de zitting in hoger beroep heeft nagelaten enig inzicht in haar inkomen heeft te geven en naar thans blijkt dat zij in 2014 aanzienlijk meer heeft verdiend dan in 2013 zonder dit aan de man en (op voorhand aan het hof) te melden.
17. De vrouw heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij niet in staat is om het door de man teveel betaalde aan hem terug te betalen, aangezien zij geen financiële reserves meer heeft. Nu de vrouw die stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen, bijvoorbeeld door het overleggen van de aangiften Inkomstenbelasting over de afgelopen jaren, gaat het hof mede gezien hetgeen blijkt uit het convenant omtrent de verdeling ervan uit dat de vrouw tot terugbetaling in staat is. Bovendien had zij daarmee rekening moeten houden, nu zij wist, althans kon weten, dat zij meer inkomen had dan het in het convenant genoemde bedrag van € 500,- per maand. Het komt het hof voor dat het in dat kader eventueel wenselijk is dat partijen in onderling overleg treden teneinde te bezien of, en in hoeverre, de man het door hem teveel betaalde kan verrekenen met de toekomstige alimentatiebedragen.
18. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
19. Het hof zal als volgt beslissen.