ECLI:NL:GHDHA:2015:1402

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
22-003990-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake winkeldiefstal en ongewenst vreemdelingschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Suriname, was eerder veroordeeld voor winkeldiefstal en had zich schuldig gemaakt aan het niet verlaten van Nederland, terwijl hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte had op 18 mei 2014 in Rotterdam twee repen chocolade gestolen uit een winkel, met een waarde van 2,78 euro. Daarnaast verbleef hij als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 116 dagen, waarbij het eerdere vonnis van de rechtbank werd vernietigd. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn langdurige verblijf in Nederland en eerdere veroordelingen, in aanmerking moesten worden genomen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit zijn status als ongewenst vreemdeling en dat hij het Nederlandse vreemdelingenbeleid had doorkruist. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak om de openbare orde te handhaven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003990-14
Parketnummer: 10-691115-14
Datum uitspraak: 30 maart 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Suriname) op [dag] 1954,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
16 maart 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 116 dagen met aftrek van voorarrest, waarbij het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2014 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit een (winkel)pand (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen 2 repen chocolade (waarde: 2,78 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij opof omstreeks18 mei 2014 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/ uiteen (winkel)pand (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen 2 repen chocolade (waarde: 2,78 euro),in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij opof omstreeks18 mei 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wistof ernstige reden had te vermoedendat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift,tot ongewenst vreemdeling was verklaardof terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman onder meer betoogd dat de verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken, nu van de zijde van de overheid niet is gehandeld overeenkomstig de door de Terugkeerrichtlijn gestelde eisen.
Het hof gaat uit van de navolgende feiten.
Op 27 september 2006 is de beschikking ongewenstverklaring aan verdachte uitgereikt. Er zijn door verdachte geen procedures tegen deze beschikking gevoerd. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij al 37 jaar in Nederland is en dat hij weet dat hij ongewenst vreemdeling is. Verdachte zegt geen familie buiten Nederland te hebben.
Verdachte heeft in vreemdelingenbewaring verbleven van
13 juli 2007 tot 6 september 2007, 20 juni 2008 tot 23 juni 2009, 8 april 2010 tot 28 januari 2011 en 20 mei 2011 tot 21 december 2011. Hij is aangezegd Nederland te verlaten op 5 januari 2007, 6 september 2007, 23 juni 2009, 3 juli 2009 en 18 januari 2011.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij twee keer Nederland verlaten heeft en voor het overige sinds 27 september 2006 altijd in Nederland verbleven heeft. Desgevraagd heeft hij aangegeven dat hij de eerste keer vanuit Nederland onderweg was naar de ambassade van Brits Guyana in Brussel toen hij in België werd aangehouden en teruggestuurd naar Nederland. Ten aanzien van de tweede keer heeft hij verklaard enige weken in Frankrijk verbleven te hebben, waarna hij is teruggekeerd naar Nederland. Wanneer, in welk jaar, dit heeft plaatsgevonden, kon verdachte desgevraagd niet aangeven. Hij had in ieder geval geen vast verblijfadres in Frankrijk en een en ander was niet gedocumenteerd.
Het proces-verbaal nr PL1700-2014208164-12 houdt onder meer in, dat op of omstreeks 20 juni 2008 door Interpol onderzoeken zijn uitgevoerd in Duitsland, België, Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië, Suriname, Frans Guyana en Guyana. Voornoemde onderzoeken waren alle, behoudens in Suriname, negatief. In Suriname is het dactyloscopisch signalement van de vreemdeling Benjamin aangetroffen in het bestand onder de naam Steven Benjamin, geboren op 8 januari 1959 in het district Nickerie in Suriname. Het dactyloscopisch signalement van de verdachte is op 3 oktober 2001 door het Korps Politie Suriname afgenomen in verband met een diefstal. Tijdens de vreemdelingenbewaring is door de Dienst Terugkeer en Vertrek getracht om bij de autoriteiten van Suriname een laissez-passer aan te vragen. Op 18 januari 2011 is er echter een negatief bericht gekomen. Aangezien verdachte in 2011 ook had aangegeven dat hij uit Guyana afkomstig zou zijn, is er tevens contact geweest met de autoriteiten van dit land. Omdat de verdachte te weinig informatie verstrekt en niet kan aantonen uit Guyana te komen, kunnen de autoriteiten van Guyana ook geen gedegen onderzoek verrichten. Op 30 januari 2013 is een laissez passer aanvraagprocedure opgestart bij de autoriteiten van Guyana. Op 30 mei 2013 is de verdachte in persoon gepresenteerd bij de Guyaanse autoriteiten. De vreemdeling Benjamin kwam daar echter niet voor in de registers. De ambassade van Guyana kan alleen een laissez passer afgeven als de desbetreffende vreemdeling zijn laissez passer aanvraag wil ondertekenen en dus meewerkt aan zijn terugkeer.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte geen EU-onderdaan is en geen verblijfstitel heeft voor een andere EU-lidstaat. De ongewenstverklaring heeft meer dan vijf jaar voor zijn aanhouding plaatsgevonden. Verdachte heeft weliswaar op enige momenten Nederland kort verlaten, maar dit was in ieder geval korter dan vijf jaar geleden en het is geen vertrek in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Wegens vermogenscriminaliteit is hij in 2013 twee keer en in 2014 drie keer veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof staat het bepaalde in de Terugkeerrichtlijn – gelet op het vorenstaande - niet in de weg aan een veroordeling van de verdachte. Voor het overige komt uit het dossier naar het oordeel van het hof naar voren dat van de zijde van de overheid voldoende is gedaan om bij te dragen aan een vertrek van de verdachte.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Daardoor heeft hij voor de betrokkenen overlast veroorzaakt. Tevens wist de verdachte dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard, maar heeft hij niet de redelijkerwijs van hem te verlangen inspanningen verricht om Nederland te verlaten. Hij heeft daarmee het Nederlandse vreemdelingenbeleid in aanmerkelijke mate doorkruist en het belang dat door het bevoegd gezag genomen beslissingen worden nageleefd - en daarmee het belang van de openbare orde - geschonden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Naar het oordeel van het hof ligt – gelet op het vorenstaande - oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) in beginsel in de rede. Gezien de bij monde van de raadsman gedane mededeling dat momenteel in een nieuwe strafzaak (Rechtbank Rotterdam) tegen de verdachte opnieuw rapportages worden opgemaakt die zien op een mogelijke oplegging van de ISD-maatregel, acht het hof thans oplegging van deze maatregel op grond van een minder recent reclasseringsadvies d.d. 25 juni 2014, niet wenselijk.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 197 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezendat de verdachte het
onder 1 en 2ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
116 (honderdzestien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. Th.W.H.E. Schmitz en mr. H.A. van Brummen, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 maart 2015.
Mr. H.A. van Brummen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.