ECLI:NL:GHDHA:2015:1280

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
200.163.090-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van kostenbijdrage door niet-leden aan Vereniging van Eigenaars op basis van ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van de Vereniging van Eigenaars Stelleplas (hierna: VVE) tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De VVE vorderde een bijdrage in de kosten van gemeenschappelijke voorzieningen van recreatieterrein van een niet-lid, [geïntimeerde]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de VVE geen recht had op deze bijdrage, omdat [geïntimeerde] geen lid was en er geen verplichting bestond om lid te worden. De VVE stelde dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd verrijkt werd door gebruik te maken van de voorzieningen zonder bij te dragen aan de kosten.

Tijdens de comparitie op 27 mei 2015 werd een Second Opinion-procedure aangevraagd, waarbij beide partijen instemden met de voorwaarden van het Second Opinion Reglement. Het hof bevestigde de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en oordeelde dat de VVE niet kon eisen dat [geïntimeerde] bijdroeg aan de kosten, omdat hij geen lid was. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] weliswaar gebruik maakte van de voorzieningen, maar dat dit niet automatisch leidde tot een verplichting om bij te dragen aan de kosten, tenzij er sprake was van ongerechtvaardigde verrijking.

Het hof concludeerde dat de VVE niet kon bewijzen dat de schade die zij leed niet al was gedekt door de betalingen van [geïntimeerde]. Daarom werd de vordering van de VVE afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De VVE werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.163.090/01
Zaaknummer rechtbank : 2954581 / 14-2203

arrest van 9 juni 2015 (bij vervroeging)

inzake

Vereniging van Eigenaars Stelleplas,

gevestigd te Heinkenszand, gemeente Borssele,
appellante,
hierna te noemen: VVE,
advocaat: mr. A.J.A. Dielissen te Wouw,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Saija te Middelburg.

Het geding

Verwezen wordt naar het tussenarrest van 24 maart 2015 waarin een comparitie na aanbrengen is bevolen. Ter comparitie, die heeft plaatsvonden op 27 mei 2015, is namens beide partijen toelating tot de Second Opinion-procedure verzocht. Daartoe hebben de behandelend advocaten ieder een SO-formulier als bedoeld in de artikel 3.2 van het Second Opinion Reglement (SOR) ingevuld en ondertekend. Voornoemd verzoek is toegestaan, waarna een datum voor arrest is bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep volgens de Second Opinion-procedure

1. Met de namens hen verrichte invulling en ondertekening van de SO-formulieren hebben partijen ingestemd met het SOR en worden zij geacht de conclusies als bedoeld in artikel 347 lid 1 Rv te hebben genomen (zie ook de artikelen 3.3 en 3.4 SOR). Zoals volgt uit artikel 3.3 SOR, luidt de enige grief van VVE dat de rechtbank Den Haag (team kanton Leiden/Gouda, locatie Leiden) – hierna ook: de rechtbank – in het vonnis van 29 oktober 2014 niet heeft beslist overeenkomstig hetgeen VVE in eerste aanleg heeft gevorderd.
2. Het hof heeft kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg en gaat uit van de door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten.
3. Voor toewijzing van de door VVE gevorderde verklaring voor recht dat [geïntimeerde] dient bij te dragen in de exploitatie-, onderhouds- en beheerskosten van de algemene en/of recreatieve voorzieningen van Stelleplas, tot het beloop zoals voor ieder jaar door de ALV van Stelleplas wordt vastgesteld, bestaat geen grond. Nu [geïntimeerde] geen lid is van VVE en er voor hem ook geen verplichting bestaat of bestond om van VVE lid te worden, kan VVE hem niet eenzijdig verplichten om jaarlijks op gelijke voet met haar leden bij te dragen in de genoemde zojuist bedoelde kosten. Daaraan doet niet af dat Recreatie-Exploitatiemaatschappij Heinkenszand B.V. (REMH) ter gelegenheid van de verkoop aan [geïntimeerde] van het thans aan hem toebehorende perceel heeft bedongen dat [geïntimeerde] aan haar jaarlijks servicekosten zal voldoen in verband met het gebruik van het terrein bestemd voor gemeenschappelijke voorzieningen en de gemeenschappelijke voorzieningen zelf, nu gesteld noch gebleken is dat dit recht van REMH is overgegaan op VVE.
4. Doordat [geïntimeerde] gebruik kan maken van de gemeenschappelijke basisvoorzieningen op Stelleplas, wordt hij ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van VVE, die voor het beheer en het onderhoud van deze voorzieningen zorgdraagt. Op [geïntimeerde] rust daarom de verplichting om, voor zover dit redelijk is, de schade te vergoeden die VVE daardoor lijdt (artikel 6:212 lid 1 BW). [geïntimeerde] heeft zich daartoe ook bereid verklaard en betaalt hiervoor jaarlijks een bedrag, dat echter – in elk geval voor de jaren 2013 en 2014 – lager is dan de door VVE verlangde bedragen.
5. Het oordeel van het hof over de rechtsverhouding tussen partijen komt dus overeen met dat van de rechtbank. Het hof onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overige in de inleidende dagvaarding opgenomen grondslagen voor de vordering van Stelleplas. Van een gemeenschap is geen sprake aangezien iedere afzonderlijke eigenaar van een kavel uitsluitend daarvan eigenaar is en VVE eigenaar is van de delen van het park die ten dienste staan aan die kavels. Van enig gemeenschappelijk eigendom is geen sprake. Voor een analoge toepassing van de regeling ten aanzien van appartementsrechten bestaat in die situatie geen ruimte, ook omdat een dergelijke analoge toepassing zou meebrengen dat [geïntimeerde] tegen zijn wil en zonder wettelijke of contractuele grondslag gebonden zou zijn aan besluiten van een vereniging waarvan hij geen lid is of behoeft te zijn. De vordering van VVE kan in die omstandigheden ook niet worden gebaseerd op uitsluitend de redelijkheid en billijkheid, terwijl van zaakwaarneming, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen sprake is.
6. Het bovenstaande betekent dat de gevraagde verklaring voor recht niet toewijsbaar is. De geldvordering is uitsluitend toewijsbaar indien moet worden aangenomen dat de door VVE geleden schade niet reeds is gedekt door de door [geïntimeerde] reeds betaalde bedragen en voor zover vergoeding van die schade redelijk is. Het hof neemt dienaangaande de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Derhalve zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Dit behoeft, gezien artikel 4.2 SOR, geen nadere motivering. Onder deze omstandigheden komt het hof niet toe aan de door VVE in haar appeldagvaarding ingestelde terugbetalingsvordering.
7. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal VVE worden veroordeeld in de daarop gevallen kosten, die ingevolge artikel 4.4 SOR beperkt zijn tot het door [geïntimeerde] betaalde griffiegeld van € 311,- en, nu een comparitie heeft plaatsgevonden, één punt volgens het toepasselijke liquidatietarief (€ 894,-)

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton Leiden/Gouda, locatie Leiden van 29 oktober 2014;
- veroordeelt VVE in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van
[geïntimeerde] tot op heden begroot op € 311,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, J.J. van der Helm en F.R. Salomons en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.