ECLI:NL:GHDHA:2015:1265

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
001802-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met getuigenverzoeken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 januari 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. De verdachte, geboren in Marokko en gedetineerd in Haarlem, had een verzoek tot wraking ingediend tegen de voorzitter van de kamer, mr. N.A. Schimmel, en de raadsheren mr. P.C. Römer en mr. J.M. Bruins. De wrakingsgrond was dat de verdediging onvoldoende gelegenheid had gekregen om te reageren op het standpunt van de advocaat-generaal met betrekking tot getuigenverzoeken. De verdediging stelde dat deze beslissing in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wat leidde tot een objectieve vrees voor partijdigheid van het hof.

De wrakingskamer oordeelde dat de voorzitter de leiding had over het onderzoek en dat de beslissing om geen tweede termijn te geven aan de verdediging een beslissing was die aan de voorzitter toekwam. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in het wrakingsverzoek tegen de raadsheren Römer en Bruins, omdat de beslissing van de voorzitter niet als partijdig kon worden aangemerkt. Het hof vond geen uitzonderlijke omstandigheden die de vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking van de voorzitter af en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de andere raadsheren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001802-14
Parketnummer hoofdzaak : 23-001793-14
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[verzoeker],

geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Haarlem PIA te Haarlem
verzoeker,
raadsman: mr. E.J. van Gils, advocaat te Amsterdam.

Het geding

In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd parketnummer heeft op 16 oktober 2014 bij het gerechtshof Amsterdam een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, alwaar mr. N.A. Schimmel, voorzitter, mr. P.C. Römer en mr. J.M. Bruins zitting hadden.
Bij mondeling verzoek heeft de raadsman namens verzoeker op voornoemde zitting een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en raadsheren gedaan.
Bij beslissing van 30 oktober 2014 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit gerechtshof.
3. De voorzitter en de raadsheren hebben in een schriftelijke reactie meegedeeld niet in de wraking te berusten. Mr. Römer heeft daarbij aangetekend dat hij reeds niet in de wraking berust omdat uit het proces-verbaal van de zitting van 16 oktober 2014 blijkt dat hij geen deel heeft gehad aan de gebeurtenis die de raadsman heeft gebracht tot het indienen van het wrakingsverzoek.
De voorzitter heeft aangegeven dat hij op het verzoek tot wraking wenst te worden gehoord.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 19 december 2014 in raadkamer behandeld, waar de raadsman van verzoeker is gehoord. Tevens is gehoord genoemde voorzitter.
Mr. van Gils heeft een pleitnotitie overgelegd.
De advocaat-generaal, mr. R.J.P Lambrichts, heeft zijn standpunt uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 oktober 2014 en de pleitnotitie van de raadsman voorgedragen ter terechtzitting van de wrakingskamer, is door de raadsman namens de verzoeker de volgende grond naar voren gebracht - zakelijk weergegeven -:
De beslissing van het hof om de verdediging niet in de gelegenheid te stellen te reageren op het standpunt van de advocaat-generaal ten aanzien van de getuigenverzoeken van de verdediging, leidt ertoe dat de verdediging onvoldoende ruimte heeft gekregen om het verzoek tot het horen van getuigen behoorlijk toe te lichten. Deze beslissing is - vanwege de redenen genoemd in punt 11 van de door de raadsman overgelegde pleitnotitie - dermate onbegrijpelijk en zo zeer in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat de objectieve vrees bestaat dat het hof vooringenomen is, althans dat een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde schijn van partijdigheid is veroorzaakt.
6. Mr. Schimmel heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat de raadsman van de verdachte geen tweede termijn heeft gekregen om zijn verzoeken toe te lichten, niet een omstandigheid oplevert waardoor de vrees zou kunnen ontstaan dat er geen sprake is van onpartijdigheid.
Mr. Römer en mr. Bruins hebben geen inhoudelijk standpunt ten aanzien van het verzoek tot wraking ingenomen.
7. Advocaat-generaal mr. Lambrichts heeft zich - overeenkomstig het op schrift gestelde standpunt van zijn ambtgenoot mr. F.M. van Lenthe, advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 oktober 2014 - op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen, omdat het feit dat de raadsman niet in de gelegenheid is gesteld door het hof om op hetgeen door de advocaat-generaal ter zitting naar voren werd gebracht te reageren, nog niet maakt dat er om die reden sprake zou zijn van een (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid bij mrs. Schimmel, Römer en/of Bruins.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 oktober 2014 richt het wrakingsverzoek zich tegen de voorzitter en de beide raadsheren. Naar aanleiding van de door de raadsman in raadkamer voorgedragen pleitnotitie, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het verzoek zo niet uitsluitend dan toch met name betrekking heeft op de voorzitter die ter terechtzitting van 16 oktober 2014 de orde bewaarde, heeft de raadsman desgevraagd door de voorzitter meegedeeld dat het verzoek tevens betrekking heeft op de raadsheren. Daartoe heeft de raadsman aangegeven dat het stilzwijgen van beide raadsheren kennelijk de instemming met de genomen beslissing inhoudt.
9. De wrakingskamer overweegt hieromtrent als volgt. De voorzitter heeft de leiding van het onderzoek op de terechtzitting en bepaalt ter terechtzitting de regie. Een beslissing als de onderhavige, inhoudende dat aan de verdediging niet een tweede termijn wordt gegund om te reageren op het standpunt van de advocaat-generaal ten aanzien van getuigenverzoeken van de verdediging, dient naar het oordeel van de wrakingskamer te worden aangemerkt als een beslissing die kennelijk is genomen met het oog op de leiding van het onderzoek op de terechtzitting in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafvordering en is daarmee een beslissing die (alleen) aan de voorzitter toekomt.
10. Het vorenstaande betekent dat verzoeker niet-ontvankelijk is in het wrakingverzoek ten aanzien van mr. Römer en mr. Bruins.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

11. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden
vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een
zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een
vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is.
12. Naar het oordeel van de wrakingskamer valt niet in te zien dat door de beslissing van de voorzitter om aan de raadsman geen tweede termijn te geven mede om te kunnen reageren op het standpunt van de advocaat-generaal ten aanzien van getuigenverzoeken, sprake is van een zodanig uitzonderlijke omstandigheid dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de voorzitter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Uit de omstandigheid dat het hof na de toelichting op de getuigenverzoeken door de raadsman en na kennis te hebben genomen van het standpunt van de advocaat-generaal dienaangaande opstond en de zittingszaal verliet, kan worden afgeleid dat het hof zich kennelijk voldoende voorgelicht achtte. Nu aan zowel het Openbaar Ministerie als aan de verdediging één termijn is verleend is ook daarin geen onevenwichtigheid gelegen, die een (vrees voor) vooringenomenheid zou kunnen inhouden.
13. Ook overigens zijn er naar het oordeel van de wrakingskamer geen feiten en omstandigheden gebleken die een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin opleveren.
14. Gelet op het bovenstaande dient op het verzoek tot wraking te worden beslist als hieronder weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. P.C. Römer en mr. J.M. Bruins;
  • wijst het verzoek tot wraking ten aanzien van mr. N.A. Schimmel af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker, de raadsman van verzoeker, genoemde voorzitter en raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is op 8 januari 2015 gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, J.M. van de Poll en J. Sanders, in aanwezigheid van de griffier mr. S.N. Keuning.