Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Europese Octrooi Organisatie,
1.Het verloop van het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
Service Regulations for Permanent Employees” (hierna: de
Service Regulations). Hierin is onder meer het volgende bepaald. Een personeelslid van EPO dat het niet eens is met een jegens hem genomen besluit kan daartegen opkomen door middel van een interne beroepsprocedure. Deze interne beroepsprocedure houdt in dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt bij de president van EPO. Indien de president het bezwaar niet honoreert wordt de zaak voorgelegd aan het
Internal Appeals Committee(hierna: IAC), welke commissie advies uitbrengt aan de president. De president beslist vervolgens naar aanleiding van dit advies of alsnog aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen. Tegen deze beslissing van de president staat beroep open bij het ILOAT, op grond van artikel 13 van het Verdrag dat als volgt luidt:
to the extent that the Organisation shall have expressly waived such immunity in a particular case;
in the case of a civil action brought by a third party for damage resulting from an accident caused by a motor vehicle belonging to, or operated on behalf of, the Organisation, or in respect of a motor traffic offence involving such a vehicle;
in respect of the enforcement of an arbitration award made under Article 23.
Service Regulationsis te beschouwen en zo ja, of de invaliditeit is veroorzaakt door arbeidsomstandigheden, één en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag;
Beer and Regan v. Germany (28934/95)en
Waite and Kennedy v. Germany (26083/94)van 18 februari 1999 beslist dat het verlenen van immuniteit aan een internationale organisatie een legitiem doel dient. Bij de beoordeling of voldaan is aan het proportionaliteitsvereiste hecht het EHRM groot belang aan de vraag of aan een partij als [appellante] “reasonable alternative means to protect effectively their rights under the Convention” ten dienste staan. Het hof leidt uit de uitspraken van het EHRM in de twee genoemde zaken, alsmede uit zijn uitspraken in de zaken
A.L. v. Italie (41387/98)van 11 mei 2000 en
Bosphorus v. Ireland (45036/98)van 30 juni 2005 af, dat het daarbij niet gaat om de vraag of de alternatieve rechtsgang dezelfde bescherming biedt als art. 6 EVRM, maar of deze een bescherming verschaft die daarmee vergelijkbaar (“comparable”) is. Doorslaggevend is of de beperking in de toegang tot de nationale rechter “the essence of their “right to a court”” (“la substance même du droit”) aantast, of dat de bescherming van de door het EVRM gewaarborgde rechten “manifestly deficient” is.
Mothers of Srebrenica/Netherlands(nr. 65542/12) , waarin de immuniteit van de VN aan de orde was, kan niet worden gezien als een (voor de onderhavige zaak relevante) afwijking van de in
Waite & Kennedyen
Beer & Reganneergelegde regel. EPO, die tot taak heeft het verlenen van Europese octrooien, kan ook niet worden beschouwd als een organisatie die vergelijkbaar is met de VN, handelend door middel van de Veiligheidsraad uit hoofde van zijn bevoegdheden onder hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Ten slotte blijkt uit het arrest van het EHRM van 6 januari 2015 inzake
Klausecker/Germany (No. 415/07)dat de in
Waite & Kennedyen
Beer & Reganuitgezette lijn geenszins achterhaald is.
fast-track procedure” voor rechtsvragen (artikel 7bis) en kan de President van ILOAT in bepaalde gevallen een voorlopige voorziening treffen (artikel 15):