ECLI:NL:GHDHA:2015:1181

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
200.163.725/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen in het kader van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen en de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De moeder was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin zij ontheven werd van het gezag. De moeder voerde aan dat zij een positieve ontwikkeling doormaakte en dat de huidige situatie niet zo ernstig was dat ontheffing van het gezag gerechtvaardigd was. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling stelden echter dat de moeder nog niet in staat was om de zorg voor de kinderen adequaat te vervullen, gezien de belaste voorgeschiedenis van de kinderen en de zorgen over de opvoedingssituatie.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de minderjarigen, die al geruime tijd onder toezicht stonden en uit huis geplaatst waren, niet het risico mochten lopen opnieuw in een onveilige situatie terecht te komen. De moeder had weliswaar stappen gezet in haar ontwikkeling, maar het hof concludeerde dat de situatie nog te pril was om het gezag terug te geven. De belangen van de minderjarigen, die een stabiele en veilige omgeving nodig hadden, prevaleerden boven de wensen van de moeder.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de ontheffing van het gezag over de minderjarigen werd gehandhaafd. Het hof benadrukte dat de positieve ontwikkeling van de moeder van groot belang is voor haar relatie met de kinderen, maar dat terugplaatsing op dit moment niet haalbaar was. De beslissing werd genomen met het oog op de lange termijn belangen van de minderjarigen, die een veilige en stabiele opvoeding nodig hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 mei 2015
Zaaknummer : 200.163.725/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-6179
Zaaknummer rechtbank : C/09/471510
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.S.A.H. Croes te Bodegraven,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
de hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
thans: de Stichting Jeugdbescherming West te Gouda,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 29 januari 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 oktober 2014 van de rechtbank Den Haag.
De raad heeft op 10 maart 2015 een verweerschrift ingediend.
Voorts zijn bij het hof van de zijde van de moeder bij het hof ingekomen:
  • op 1 april 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
  • op 2 april 2015 een V-formulier van 30 maart 2014 met bijlagen.
De zaak is op 8 april 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [A] namens de raad;
  • mevrouw [B] en de heer [C] namens de gecertificeerde instelling.
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de hierna te noemen minderjarigen. De gecertificeerde instelling is benoemd tot voogdes over de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
De moeder en [de vader] (verder: de vader) zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren [in] 1999 te [geboorteplaats],
  • [minderjarige 2], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats], en
  • [minderjarige 3], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats],
hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
Sinds 16 juli 2012 staan de minderjarigen onder toezicht van de gecertificeerde instelling en sinds 14 augustus 2012 zijn zij uit huis geplaatst op grond van een verleende machtiging tot uithuisplaatsing.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad strekkende tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen alsnog af te wijzen en de ontheffing van het gezag niet te verlenen, althans in goede justitie een beslissing te nemen.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder voert het volgende aan. Ontheffing van het gezag is een uiterste maatregel, waarmee zeer voorzichtig en terughoudend moet worden omgegaan. Het is een zeer ingrijpende en verstrekkende maatregel in het gezinsleven. Dit heeft gevolgen voor de ouders en de minderjarigen. De ontheffing staat op gespannen voet met het recht op een gezinsleven. De huidige situatie is niet dermate ernstig dat de reeds getroffen kinder-beschermingsmaatregelen, waaronder de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, onvoldoende zijn. Het voelt voor de moeder alsof de familierechtelijke betrekkingen tussen haar en de minderjarigen worden doorbroken. Dit is voor de moeder emotioneel zeer zwaar en ingrijpend. Zij en de minderjarigen hebben een goede band. Het is belangrijk dat er een redelijk perspectief blijft op een (gefaseerde) terugplaatsing van de minderjarigen bij de moeder. De situatie van de moeder is in positieve zin veranderd. De door de raad aangevoerde zorgen over de opvoedomgeving zijn niet meer aanwezig. De moeder acht zich voldoende geschikt en machtig de plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Een veilig, stabiel en duidelijk opvoedingsklimaat kan de moeder de minderjarigen bieden. Inmiddels zijn de moeder en de vader gescheiden. De moeder werd beïnvloed door de vader. Zijn storende invloed is er niet meer. Ook van huiselijk geweld en burenruzies is geen sprake meer. De huishouding heeft de moeder beter op orde. Zij kan zorgen voor de persoonlijke verzorging van de minderjarigen. Hulp wordt door haar aanvaard. Dit biedt perspectief op terugplaatsing, zeker op enige termijn. Recent heeft de moeder vervangende huisvestiging gevonden. De moeder biedt openheid van zaken rondom haar financiële situatie. Zij heeft een uitkering van de gemeente. De inmiddels ontbonden gemeenschap van goederen omvat diverse schulden, maar de moeder wil dit met de vader regelen. Mochten de schuldeisers de moeder aanspreken, dan zal er in het uiterste geval beslag worden gelegd op haar uitkering. Zij zal dan alsnog over een zodanig bestaansminimum beschikken dat zij in het nodige levensonderhoud kan voorzien. De samenwerking tussen de moeder en de in gang gezette hulpverlening is verbeterd. De afspraken met de gecertificeerde instelling worden nagekomen. De getroffen kinderbeschermingsmaatregelen zijn voldoende om een eventuele dreiging van artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek (BW) af te wenden. Deze maatregelen c.q. middelen hebben niet gefaald. De minderjarigen groeien niet zodanig op dat hun belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd. Het belang van de minderjarigen verzet zich tegen de ontheffing. Zij ontwikkelen zich goed, maar hebben ook behoefte aan hun moeder. De moeder bestrijdt dat zij zich wisselend uitlaat over een eventuele terugplaatsing van de minderjarigen. De moeder acht het van belang dat een mogelijke terugkeer van de minderjarigen een mogelijkheid blijft. Ook voor de minderjarigen is de ontheffing, gevoelsmatig, zeer ingrijpend en emotioneel.
5. De raad verweert zich daartegen als volgt. De moeder is zeer betrokken bij de minderjarigen. De omstandigheid dat het haar niet lukt om de minderjarigen de opvoeding te bieden die zij nodig hebben ligt niet in onwil, maar in onkunde. De voormalige gezinsvoogd heeft bij de raad te kennen gegeven dat de huidige situatie onvoldoende stabiel is voor de minderjarigen. Het is juist dat de moeder een eigen woning heeft, maar dat is nog pril. Het is onduidelijk of het de moeder gaat lukken om haar huishouding op orde te brengen. Zij is op zoek naar een baan, er zijn nog financiële problemen en de moeder heeft een nieuwe vriend. Het is nog onduidelijk welke rol hij zal gaan spelen in het leven van de moeder en de minderjarigen. Er is geen contact meer tussen de ouders. De raad is van mening dat de moeder inderdaad stappen heeft gezet, maar dat er nog veel onduidelijkheid is. De raad wijst er op dat de ongeschiktheid of onmacht van een ouder niet specifiek in een ouder zelf hoeft te liggen. Dit kan ook in de minderjarigen zelf gelegen zijn. Een ontheffing van het gezag hoeft niet te betekenen dat de moeder geen goede moeder zou zijn. Kindfactoren kunnen met zich brengen dat de moeder ongeschikt is om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. In dit verband is van belang dat bij deze minderjarigen sprake is van persoonlijke problematiek. De minderjarigen hebben te kampen met een zeer belast verleden van huiselijk geweld, jarenlange verwaarlozing (zoals het opgroeien in een vervuild huis), financiële problemen en pesterijen. [minderjarige 1] is daarnaast nog gediagnosticeerd met ADHD en alle drie de minderjarigen laten kenmerken zien van verwaarlozing. Zij hebben vrijwel geen eigen mening en zijn daardoor beïnvloedbaar. Met bestek konden zij niet eten. Ook basale omgangsvormen waren hen niet bekend. [minderjarige 2] loog daarnaast veel en vertelde veel fantasieverhalen. Zij had grote moeite met persoonlijke hygiëne. [minderjarige 3] vertoonde veel boosheid, wat hij niet goed kon uiten. De minderjarigen hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wachten nog op een gezinshuis of pleeggezin. Zij wonen al te lang op de leefgroep en het is wenselijk dat er snel iets voor hen gevonden wordt. Voor [minderjarige 3] is wel een pleeggezin gevonden. Hij woont bij de ouders van een vriendje van school. In de visie van de raad zijn er ook ouderfactoren die tot de bedoelde ongeschiktheid leiden. Zo heeft de moeder een lange tijd niet haar volledige medewerking verleend aan de hulpverlening. Zij toonde geen inzicht in de stappen die zij had ondernomen en het lukte haar niet om te voldoen aan de gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing. Daarnaast heeft de moeder een half jaar gelogen over haar relatie met de vader. Daarmee heeft zij de minderjarigen belast. Het tijdsverloop is van groot belang. Al sinds 2006 zijn er grote zorgen om dit gezin en de minderjarigen zijn al eerder in vrijwillig kader uithuisgeplaatst. In de afgelopen acht jaar is er veel hulpverlening ingezet. Soms leek er sprake te zijn van verbetering, maar uiteindelijk ging het toch weer mis, zoals de huurachterstanden, de problemen rondom het huishouden en het huiselijk geweld. De minderjarigen wonen nu al ruim twee jaar niet meer thuis. Ouders hebben de mogelijkheid gekregen om te werken aan een thuisplaatsing, mits zij zouden voldoen aan de voorwaarden. Dat is hen niet gelukt. Het contact tussen de minderjarigen en de moeder verloopt goed. Soms is de moeder onbetrouwbaar in het nakomen van haar afspraken. Zij wil de afspraken dan verplaatsen of belt op het laatste moment af. Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is belastend voor de minderjarigen. Dit brengt spanning en onduidelijkheid teweeg voor de minderjarigen. Voor de minderjarigen geldt, gezien hun persoonlijke problematiek en hun belaste verleden, dat elke verandering stress veroorzaakt. Dit is bij [minderjarige 1] te merken aan haar gedrag. Zij is dan brutaal, prikkelbaar en kortaf. Een ontheffing zorgt voor een einde aan de onduidelijkheid. Het belang van de minderjarigen bij voortzetting van hun huidige situatie prevaleert. De moeder gaat voorbij aan de omstandigheid dat de ontheffing mede bedoeld is om de minderjarigen duidelijk te maken waar hun toekomstperspectief ligt. Er wordt niet meer gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling en op korte termijn is er geen mogelijkheid op terugplaatsing bij de moeder. De moeder zal altijd moeder blijven. Zij zal een andere invulling aan haar ouderrol dienen te geven dan binnen een reguliere opvoedingssituatie. De raad benadrukt dat het positief is dat het contact momenteel onbegeleid is en goed verloopt. Dit moet gecontinueerd worden.
6. Ook de gecertificeerde instelling heeft ter zitting verweer gevoerd. Kort samengevat heeft de gecertificeerde instelling betoogd dat de moeder meerdere kansen heeft gehad, maar die niet waar heeft kunnen maken. De positieve ontwikkeling van de moeder is nog zeer pril.
7. Het wettelijk kader zoals dit gold tot 1 januari 2015 is nog van toepassing, nu het inleidend verzoekschrift van de raad is ingediend voor die datum. Het hof overweegt dat op grond van artikel 1:266 BW (oud) een ouder van het gezag over één of meer van zijn kinderen kan worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Een ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268 lid 2 BW (oud) voordoet. Nu de moeder niet instemt met een ontheffing van het gezag, ligt ter toetsing aan het hof de vraag voor of er gegronde vrees bestaat dat, na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden, deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarigen af te wenden.
8. Het hof beantwoordt die vraag - evenals de rechtbank - bevestigend. Het hof neemt daarbij de gronden waarop de rechtbank heeft beslist en geoordeeld over en maakt deze tot de zijne. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. De minderjarigen hebben een belaste voorgeschiedenis en er is sprake van kindeigen problematiek. Voor hun uithuisplaatsing was sprake van een zeer zorgelijke situatie; de minderjarigen hadden geen basale opvoeding gehad en waren verwaarloosd. Zo waren de minderjarigen niet bekend met omgangsvormen, konden zij niet met bestek eten, droegen zij kapotte kleding en waren zij niet in staat hun eigen hygiëne (wassen, douchen) ter hand te nemen. De moeder maakt op dit moment een positieve ontwikkeling door, die nog pril is. De relatie met de vader is beëindigd en de samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling is verbeterd. Dit neemt evenwel niet weg dat de minderjarigen niet het risico mogen lopen dat zij opnieuw blootgesteld worden aan een onveilige situatie. In het verleden heeft de moeder ook meerdere keren een positieve ontwikkeling laten zien, maar die is uiteindelijk nooit voortgezet. Daarenboven geldt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing tot doel hebben dat wordt gewerkt aan terugkeer bij de moeder. Gezien de lange duur van de uithuisplaatsing, is het van belang dat de minderjarigen weten waar hun perspectief ligt. Op dit moment ligt dit niet bij de moeder. Terugplaatsing is thans niet haalbaar. Er is nog beperkt contact tussen de minderjarigen en de moeder. Hun opvoeding vergt, gezien hun belaste voorgeschiedenis, specifieke opvoedingsvereisten. Voor [minderjarige 3] ligt het perspectief bij zijn huidige pleegouders. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt dit of in een gezinshuis of in een pleeggezin. Het hof verwacht van de gecertificeerde instelling dat er op zeer korte termijn duidelijkheid komt voor hen.
9. Het hof wenst te benadrukken dat de positieve ontwikkeling van de moeder van groot belang is voor haar verhouding en het contact met de minderjarigen en – ook in de situatie dat de moeder geen gezag heeft – een positieve bijdrage vormt aan hun ontwikkeling.
10. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Warnaar en Kok, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2015.