ECLI:NL:GHDHA:2015:118

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
22-002507-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake zware mishandeling met blijvend letsel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd [aangever]. Dit letsel bestond uit het slaan met een boksbeugel, waardoor twee voortanden met wortel uit de mond van het slachtoffer zijn geslagen en een voortand is afgebroken. Het slachtoffer had al een gedeeltelijk kunstgebit, dat door het incident moest worden uitgebreid. Ondanks medische behandeling ondervond het slachtoffer nog dagelijks pijn aan zijn gebit en tandvlees.

Het hof oordeelde dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had opgelopen, gelet op de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. De verdediging betoogde dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel, maar het hof volgde dit standpunt niet. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het primair ten laste gelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en moest een schadevergoeding van € 9.716,51 betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de overige vorderingen niet ontvankelijk waren en bij de burgerlijke rechter moesten worden ingediend.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002507-14
Parketnummers: 09-842080-14 en 09-925405-11 (TUL-algemene voorwaarden)
Datum uitspraak: 20 januari 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2014 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 januari 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij alsmede op de vordering tot tenuitvoerlegging als omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 16 maart 2014 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: twee voortanden met wortel geheel uit de mond en/of een gedeelte van een voortand afgebroken), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meerdere malen, althans eenmaal, met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, tegen de mond, in ieder geval in/tegen het gezicht, te slaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 maart 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever] meerdere malen, althans eenmaal, met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, tegen de mond, in ieder geval in/tegen het gezicht, te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 16 maart 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [aangever]), meerdere malen, althans eenmaal, met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, tegen de mond, in ieder geval in/tegen het gezicht, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot nader onderzoek door een deskundige
De raadsman heeft, voor het geval het hof van oordeel mocht zijn dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is en de verdachte daarvoor strafbaar kan worden geacht, een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het benoemen van een deskundige en de zaak daartoe aan te houden teneinde door deze deskundige te kunnen laten vaststellen hoe de situatie van het gebit was vóór het incident, wat de schade was tijdens het incident en of de voorgestelde gebitsrenovatie in volle omvang noodzakelijk is ten gevolge van het door zijn cliënt toegebrachte letsel.
Het hof overweegt dat het benoemen van een deskundige teneinde bovengenoemde vragen te beantwoorden, niet noodzakelijk is in het belang van het onderzoek , nu beantwoording van deze vragen niet van belang is voor enige in de strafzaak van de verdachte uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks16 maart 2014 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: twee voortanden met wortel geheel uit de mond en
/ofeen gedeelte van een voortand afgebroken), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
meerdere malen, althans eenmaal,met een boksbeugel
, althans een hard voorwerp,tegen de mond
, in ieder geval in/tegen het gezicht,te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Het standpunt van de verdediging inzake zwaar lichamelijk letsel
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep
- evenals in eerste aanleg - betoogd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu het letsel in feite neerkomt op twee tanden die zijn teruggeplaatst en een stukje tand dat is afgebroken. Hij heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1998 (gepubliceerd onder NJ 1999, 151) en de in die publicatie genoemde jurisprudentie, te weten: Hoge Raad 8 januari 1917, W10066. De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Het oordeel van het hof
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft bepaald dat deze opsomming niet limitatief is, maar dat artikel 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als omstandigheden die daartoe van betekenis kunnen zijn, gelden de (te verwachten) aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
In de onderhavige zaak blijkt uit de medische verklaring d.d. 17 maart 2014 dat bij het slachtoffer twee voortanden met wortel en al geheel uit de mond zijn geslagen en één voortand is afgebroken. Het gedeeltelijke kunstgebit dat het slachtoffer al droeg voor andere tanden diende te worden uitgebreid. De elementen konden niet meer worden teruggeplaatst en zijn verloren. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt voorts dat het slachtoffer een nieuwe gebitsprothese heeft gekregen en nog onder behandeling is bij de tandarts. Ondanks de medicatie die door de tandarts is voorgeschreven heeft het slachtoffer – zo blijkt onder meer uit zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep - nog dagelijks pijn aan zijn gebit en tandvlees.
Het hof is – gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel - van oordeel dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het gebit van de partner van zijn halfzus door hem met een boksbeugel tegen de mond te slaan waardoor er meerdere tanden verloren zijn gegaan. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer heeft mishandeld in diens eigen huis, terwijl hem door hen gedurende een paar dagen onderdak was geboden omdat de verdachte geen onderkomen had. De verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare (gewelds)feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 14.096,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft deze vordering in hoger beroep integraal gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat materiële schade is geleden ten bedrage van € 109,66,- ter zake de spoedtandarts, € 299,05,- ter zake de prothese en € 57,80,- ter zake medicijnen. De vordering betreffende de implantaten en kronen ad € 11.879,62 leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen bewezen is verklaard - voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,-. Deze schade is naar het oordeel van het hof een rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij betreffende materiële schade zal derhalve tot een bedrag van € 7.966,51 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is eveneens van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen bewezen is verklaard - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Of en in hoeverre de gestelde materiële schade voor het overige als een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde valt aan te merken, is op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Behandeling van de vordering levert in zoverre dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op, reden waarom de benadeelde partij voor het overige in de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk zal worden verklaard, waarbij zal worden bepaald dat deze vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 9.716,51, vermeerderd met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Vordering tenuitvoerlegging
Op 22 april 2012 heeft de officier van justitie een vordering na voorwaardelijke veroordeling ingediend, voorzien van parketnummer 09/925405-11, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 11 november 2011, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, en inhoudende de vordering dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, op grond van niet naleving van de algemene voorwaarde.
In eerste aanleg is de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging inzake overtreding van de algemene voorwaarde, nu de rechtbank Den Haag reeds bij beslissing van 6 juni 2014 de tenuitvoerlegging heeft gelast van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 november 2011 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden.
Om de hierboven vermelde reden verklaart het hof – evenals de rechtbank in eerste aanleg en overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman - de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging inzake overtreding van de algemene voorwaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.716,51 (negenduizend zevenhonderdzestien euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 7.966,51 (zevenduizend negenhonderdzesenzestig euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening,en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], een bedrag te betalen van
€ 9.716,51 (negenduizend zevenhonderdzestien euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 7.966,51 (zevenduizend negenhonderdzesenzestig euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
83 (drieëntachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 09-925405-11.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. A.A. Schuering en mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, in bijzijn van de griffier mr. K. Bruil.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 januari 2015.
Mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst is buiten staat dit arrest te ondertekenen.