Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
- [G] produceerde in de onderhavige periode (van circa 1998-2006) zogenoemde persoonlijke parkeermeters (verder: de PPM's of apparaten).
- [I] was op grond van een overeenkomst met [G] de distributeur van deze producten in Nederland.
- de Dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam (verder: Stadstoezicht) was afnemer van [I] van deze producten.
- i) apparaten die voor commerciële prijzen (€ 76,-) tussen [G]/[I] en vervolgens tussen [I]/Stadstoezicht werden verhandeld (verder: S2-gewoon);
- ii) apparaten die tegen inlevering door Stadstoezicht van oude apparaten van het merk PIAFF door [I] aan Stadstoezicht werden geleverd, feitelijk voor Hfl. 10,-, en waarvoor [I] door [G] gratis van apparaten werd voorzien (verder: S2-inruil).
17.543
14.839
16.894
16.894
16.894
- [G] heeft 140.000 smartcards aan [I] verkocht.
- [G] en [I] zijn daarvoor een prijs van $ 10,50 overeengekomen.
- Partijen gingen er van uit dat [I] de smartcards zou doorverkopen aan Stadstoezicht voor Hfl. 25,- (destijds $ 12,50), en de marge voor [I] (dus) $ 2,- zou bedragen.
- [G] kocht op haar beurt de kaarten in Israël in voor gemiddeld maximaal $ 1,46 per kaart, waardoor haar marge $ 9,04 per smartcards bedroeg. Voor 140.00 smartcards ging het om een marge van $ 1.265.600,-.
- [I] heeft bij [G] een order voor 70.000 (van de 140.000) smartcards geplaatst. Die order heeft [I] teruggebracht tot 5.000 stuks.
- De resterende 65.000 smartcards wilde [I] niet van [G] maar van een andere onderneming - genaamd [Y] - afnemen. [I] kon de kaarten bij die ander, voor $ 2,79 afnemen, welke prijs onder meer inclusief printen van de kaarten was. Zij wilde dat haar inkoop bij [Y] in juridische, althans economische zin als inkoop door [G] werd aangemerkt en derhalve de door haar "voorgeschoten" inkoopprijs ad $ 2,79 per smartcards in mindering op de aan [G] te betalen prijs van $ 10,50 werd gebracht. De oorspronkelijk beoogde marge voor [I] veranderde daardoor niet, maar de marge voor [G] liep daarmee terug met ($ 2,79 - $ 1,46 =) $ 1,33 per smartcards (dat is voor 140.000 stuks
- [I] heeft daadwerkelijk 45.000 smartcards bij [Y] gekocht. Dit was voor [G] een voldongen feit. Mede daarom heeft zij - onder protest - voor deze kaarten de door ([I] verlangde) handelwijze geaccepteerd (memorie van grieven sub 73), zij het onder de voorwaarde dat [I] haar inkoopprijs bij [Y] - die volgens [I] $ 2,79 zou zijn - jegens [G] zou aantonen (memorie van grieven sub 76).
- Over het restant van de order van 70.000 (70.000 - 5.0000 - 45.000 =) 20.000 ([G] rept van 25.000) hebben partijen overleg gevoerd. [G] heeft ook met betrekking tot die smartcards de handelwijze van [I] noodgedwongen moeten accepteren, zij het op basis van de veronderstelling dat haar werkelijke inkoopkosten conform haar opgave waren (memorie van grieven sub 79).
- [I] heeft de door [G] gewraakte handelwijze ook voor de volgende partij van 70.000 smartcards toegepast.
- [G] betwist dat de inkoopkosten van [I] bij een derde $ 2,79 zijn geweest. Zij meent dat die kosten lager waren. Zij heeft reden om aan te nemen dat [I] de kaarten voor $ 1,25 per stuk inkocht; [G] kon zelf de kaarten voor $ 1,00 kopen (memorie van grieven sub 82).