ECLI:NL:GHDHA:2015:1081

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
200.158.686/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. van Kempen
  • M. Warnaar
  • C. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarigen met ernstige verstoorde verhoudingen tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin is bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de vader toekomt. De moeder is van mening dat er geen klemmende redenen zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en de beschikking te bekrachtigen. Het hof overweegt dat de verhoudingen tussen de ouders ernstig verstoord zijn en dat er geen gemeenschappelijke grondslag aanwezig is voor de uitoefening van gezamenlijk gezag. Dit blijkt uit het feit dat de ouders al enige tijd niet met elkaar kunnen overleggen en dat er situaties zijn geweest waarin de vader de rechtbank heeft moeten inschakelen voor het verkrijgen van een paspoort voor de oudste minderjarige. Het hof is van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat de hulpverlening onverstoord doorloopt en dat er rust komt in de situatie van de minderjarigen. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en compenseert de kosten van het geding in beide instanties, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 april 2015
Zaaknummer : 200.158.686/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-3364
Zaaknummer rechtbank : C/09/465343
[De moeder],
te dezer zake woonplaats kiezende te Amsterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R. Pothast te Amsterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J.M.T. van Maarle te Zoetermeer.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
thans de Stichting Jeugdbescherming west Regio Zuid-Holland Noord te [plaats],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 30 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 juli 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 24 december 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 14 november 2014 een brief van 13 november 2014 met bijlage;
van de zijde van de vader:
- op 26 februari 2015 brief van 25 februari 2015 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 9 maart 2015, ingekomen bij het hof op 10 maart 2015, aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 11 maart 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [naam gemachtigde] namens de gecertificeerde instelling.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking d.d. 24 juli 2013 van de rechtbank Amsterdam, bepaald dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over de minderjarigen:
  • [de minderjarige sub 1], geboren[in] 2010 te [geboorteplaats], en
  • [de minderjarige sub 2], geboren [in] 2011 te [geboorteplaats],
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen). De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het gezag over de minderjarigen weer aan beide partijen zal toekomen, dus gezamenlijk zal worden uitgeoefend. Voorts verzoekt de moeder de vader te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
3. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel haar beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank waarin is bepaald dat voortaan alleen aan de vader het gezag over de minderjarigen zal toekomen en voert daartoe het volgende aan. Op basis van onjuiste informatie is een verkeerd beeld van de moeder ontstaan waarin de rechtbank teveel is meegegaan. De moeder betwist de stelling van de vader dat zij [naam] (de dochter uit een eerdere relatie van de moeder) zou hebben mishandeld. De moeder erkent wel dat zich meningsverschillen hebben voorgedaan. Het is juist de vader van [naam] geweest die de moeder heeft mishandeld en de moeder heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie. De politie is destijds niet gealarmeerd op initiatief van de vader van [naam], zoals in het inleidend verzoekschrift wordt beweerd. Ook de stelling dat [naam] na de uithuisplaatsing geen contact meer met de moeder heeft gehad is onjuist. De stelling dat de moeder de vader met een mes zou hebben bedreigd berust evenmin op de waarheid. De moeder heeft uitsluitend een mes gepakt uit zelfverdediging maar van het dreigen met een mes is geen sprake geweest. Voorts betwist de moeder dat zij een alcoholprobleem heeft dan wel heeft gehad en dat sprake zou zijn van borderline problematiek.
De moeder meent voorts dat er geen sprake is van klemmende redenen om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Eind 2012 heeft de moeder haar broer verloren en voelde de moeder zich in de steek gelaten door de vader, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in een uithuisplaatsing van de minderjarigen in januari 2013. Tot die periode had de moeder alleen het gezag over de minderjarigen en heeft zij alleen voor de minderjarigen gezorgd. De telkens onjuiste weergave van feiten en met name het herhaaldelijk spreken over borderline problematiek en afhankelijkheid van alcohol heeft bij de moeder geleid tot een vertrouwensbreuk met de gecertificeerde instelling. De moeder is door de gecertificeerde instelling niet op de hoogte gesteld dat de vader met de minderjarigen op vakantie was naar [naam land]. Dit heeft geleid tot een klachtenprocedure tegen de gezinsvoogd en een medewerker van [naam instelling]. De klachtenprocedure is inmiddels tot een einde gekomen zodat de omgang weer op gang kan komen. Er heeft een lange tijd geen omgang plaatsgevonden tot groot verdriet van de moeder. Er is wel met enige regelmaat telefonisch contact geweest tussen de moeder en de minderjarigen. Binnen een periode van circa anderhalf jaar zijn de minderjarigen uit huis geplaatst, hebben zij het hoofdverblijf bij de vader gekregen en is de moeder het gezag over haar kinderen kwijt geraakt. De moeder is daar gefrustreerd en teleurgesteld over.
De moeder kan zich niet vinden in de overweging van de rechtbank dat de verhoudingen ernstig zijn verstoord en dat er onvoldoende vertrouwen is dat daarin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Zodra de omgang weer loopt en de moeder de minderjarigen weer met enige regelmaat ziet, kan er worden toegewerkt naar verbetering in de communicatie tussen de ouders die een vruchtbare samenwerking mogelijk maakt. Ter terechtzitting van het hof heeft de moeder gesteld dat haar vertrouwen in de vader tot onder het nulpunt is gedaald. Erkend is dat de moeder zich op bepaalde punten rationeel gezien niet verstandig heeft opgesteld maar daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de moeder heeft gehandeld vanuit emotie.
Ter terechtzitting van het hof heeft de moeder benadrukt dat een aantal onjuistheden de rode draad vormen in het dossier. De moeder betwist de onjuiste informatie (mishandeling van haar dochter uit een vorige relatie, alcoholproblematiek, borderline, bedreigingen jegens onder meer de vader, ontslag van de vader door haar toedoen) en zij meent dat er geen klemmende redenen zijn voor een wijziging van het gezag.
5. De vader kan zich niet vinden in het beroep van de moeder en meent dat er genoeg redenen zijn om het eenhoofdig gezag in stand te laten. Naar de mening van de vader heeft de moeder altijd haar eigen manier van interpreteren. De vader handhaaft zijn stelling dat hij door de moeder met een mes is bedreigd. De vader wenst de contacten met de moeder tot een minimum te beperken. In alle voorgaande beschikkingen komt naar voren dat de moeder niet in staat is in het belang van de kinderen te handelen en haar eigen belang voorop stelt . Bovendien schuwt zij niet om de vader regelmatig te bedreigen.
De moeder ziet niet in dat alles wat zij is kwijtgeraakt is veroorzaakt door haar eigen handelen en het structureel tegenwerken van iedere instantie. Moeder is in het verleden weken niet bereikbaar geweest. Behoudens door mee te werken aan begeleide omgang wil de vader geen contact meer met de moeder. De moeder heeft haar gezag in het verleden slechts gebruikt om de vader tegen te werken en de vader vreest daarvoor wederom indien de moeder weer mede met het gezag wordt belast. De vader acht contact tussen de moeder en de minderjarigen van groot belang en wat de vader betreft is het aan de gezinsvoogd om daar invulling aan te geven.
Ter terechtzitting van het hof heeft de vader gesteld dat de moeder de afgelopen jaren veel tijd en energie heeft gestoken in het dwarsbomen van hem. Volgens hem is de begeleide omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen door de gecertificeerde instelling gestaakt omdat de moeder diverse keren niet kwam opdagen, zulks tot grote teleurstelling van de minderjarigen. Nadat de gecertificeerde instelling de zaak had overgedragen aan [naam instelling] werd de omgangsregeling wederom snel gestaakt omdat de moeder een klacht had ingediend en zij niet de moeite wilde nemen om de klacht te bespreken. Vorig jaar zomer heeft de vader vervangende toestemming aan de rechtbank moeten vragen voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van de oudste minderjarige. Mede vanwege het gedrag van de moeder is de vader bij zijn vorige werkgever ontslagen. Volgens de vader zijn er met de moeder geen goede afspraken te maken en is zij slechts bereikbaar als zij dat zelf wil. Anders dan in het kader van (begeleide) omgang wenst de vader geen contact meer met de moeder, aangezien er thans rust is en de vader het belang van de minderjarigen voorop stelt. De minderjarigen zijn doorverwezen naar [instelling 2] en deze instelling acht omgang tussen de moeder en de minderjarigen niet in het belang van de minderjarigen omdat de omgang de afgelopen twee jaar onvoorspelbaar is verlopen en de moeder telkens een onvoorspelbare factor is gebleken. [instelling 2] heeft zorgen geuit over het gedrag van de oudste minderjarige en heeft aangegeven dat dergelijk gedrag past bij een kind dat op jonge leeftijd is verwaarloosd. Ook de school heeft zorgen geuit over de oudste minderjarige. De vader stelt dat de gecertificeerde instelling zich genoodzaakt heeft gezien een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling in te dienen voor het geval de moeder onverhoopt weer mede met het gezag over de minderjarigen wordt belast. De gecertificeerde instelling voorziet volgens de vader dan problemen waardoor ingrijpen nodig zal zijn. Naar de mening van de vader zijn er genoeg klemmende redenen om het eenhoofdig gezag in stand te laten en derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6. De gecertificeerde instelling heeft ter terechtzitting medegedeeld dat intern reeds was besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, die tot 26 maart 2015 liep, af te gaan sluiten. Dit als gevolg van het feit dat er bij de gecertificeerde instelling vertrouwen is in de wijze waarop de vader zijn gezag uitoefent en samenwerkt met instanties. In verband met de onderhavige procedure heeft de gecertificeerde instelling echter toch een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen ingediend voor de duur van drie maanden, omdat de gecertificeerde instelling het niet in het belang van de minderjarigen acht indien de moeder weer (mede) met het gezag over de minderjarigen wordt belast. De gecertificeerde instelling voert daartoe aan dat diverse hulpverleningstrajecten onvoldoende tot stand zijn gekomen omdat de moeder geen medewerking wilde verlenen. Indien de moeder weer (mede) met het gezag wordt belast voorziet de gecertificeerde instelling onrust terwijl het juist in het belang van de minderjarigen is dat de hulpverlening onverstoord doorloopt. De gecertificeerde instelling ondersteunt derhalve de beslissing van de rechtbank om de vader alleen met het gezag over de minderjarigen te belasten.
7. Het hof overweegt als volgt. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet met elkaar overleg plegen kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
8. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof is er geen gemeenschappelijke grondslag aanwezig voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de verhoudingen tussen de ouders ernstig zijn verstoord, zij al enige tijd in het geheel geen overleg met elkaar kunnen plegen en zich reeds een situatie heeft voorgedaan waarbij de vader de rechtbank heeft moeten inschakelen voor het verkrijgen van een paspoort voor de oudste minderjarige. Gelet op de hevige strijd die tussen de ouders wordt gevoerd acht het hof de ouders niet in staat aan het gezamenlijk gezag een invulling te geven die niet belastend zal zijn voor de minderjarigen. Bovendien verwacht het hof niet dat hierin binnen afzienbare tijd verandering zal komen, te meer nu zulks onder begeleiding van de gecertificeerde instelling evenmin mogelijk is gebleken. Het hof deelt de mening van de gecertificeerde instelling dat het in het belang van de minderjarigen is dat de thans ingezette hulpverlening onverstoord door loopt en dat er rust komt in de situatie van de minderjarigen. Het hof acht het in het belang van de minderjarigen dat er weer contact tussen de moeder en de minderjarigen tot stand komt en het hof gaat er van uit dat de gezinsvoogd daar wellicht een rol in kan spelen, aannemende dat de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling inmiddels verleend zal zijn. Bovendien heeft de vader medegedeeld in te zien dat er weer omgang tussen de moeder en de minderjarigen moet komen, desnoods met behulp van derden. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders indien zij weer gezamenlijk het gezag uitoefenen. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet verantwoord het gezamenlijk gezag van de ouders te herstellen en is het van oordeel dat het belang van de minderjarigen met zich brengt dat het gezag over hen aan de vader alleen dient toe te komen. Het hof weegt daarbij mee dat de gecertificeerde instelling vertrouwen heeft in de wijze waarop de vader het gezag uitoefent, waarbij hij er blijk van heeft gegeven open te staan voor hulpverlening. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
9. Het hof ziet geen reden, zoals door de moeder is verzocht, om de vader te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in beide instanties compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Warnaar en Burgerhart, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2015.