Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft geoordeeld:
9. [ Belanghebbende] komt in beroep tegen – althans zo begrijpt de rechtbank – het uitblijven van de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2004. De dagtekening van dit beroep is 20 maart 2012. [Belanghebbende] heeft eerder, te weten op 21 april 2008 beroep ingesteld tegen die aanslag. Dat beroep is door de rechtbank op 24 februari 2009 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die uitspraak zijn door [belanghebbende] niet binnen de beroepstermijn rechtsmiddelen aangewend.
10. Uit het beroepschrift van 20 maart 2012 kan de rechtbank niet afleiden dat [belanghebbende] daarmee tevens heeft bedoeld verzet te doen tegen de uitspraak van de rechtbank van 24 februari 2009.
11. Nu [belanghebbende] niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken (artikel 8:55 Awb in verbinding met artikel 6:7 Awb) tegen voormelde uitspraak van de rechtbank in verzet is gekomen, is daarmee de aanslag IB/PVV 2004 onherroepelijk geworden. Derhalve stond aan [belanghebbende] tegen die aanslag geen rechtsmiddel meer open.
12. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep tegen de aanslag IB/PVV voor 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
13. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt krachtens artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Daarbij bepaalt artikel 3:41, eerste lid, van de Awb dat de bekendmaking van een uitspraak op bezwaar geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden (HR 5 maart 2004, nr. 39 245, BNB 2004/200).
14. De bewijslast van de feiten waarop het aanvangstijdstip van de beroepstermijn is gebaseerd rust op [de Inspecteur]. [De Inspecteur] heeft gesteld dat de adresbestanden van de Belastingdienst zijn gekoppeld aan de gemeentelijke basisadministratie en dat de aanslagen daarom zijn verstuurd naar de adressen die ten tijde van het opleggen van de aanslagen in de gemeentelijke basisadministratie waren vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is [de Inspecteur] erin geslaagd aannemelijk te maken dat de uitspraken op bezwaar op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals blijkt uit de afschriften van de uitspraken, deze zijn verzonden naar het adres dat [belanghebbende] in zijn bezwaarschriften had vermeld en dat steeds overeenkwam met [belanghebbendes] adres zoals opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie.
15. In dit verband acht de rechtbank de stelling van [belanghebbende] dat hij op zijn bezwaarschriften in het geheel geen reactie heeft ontvangen, niet geloofwaardig. Nu [belanghebbende] de adressering van de brieven afkomstig van [de Inspecteur], niet heeft betwist, acht de rechtbank niet aannemelijk dat [belanghebbende] geen van de door [de Inspecteur] verzonden aanslagen en uitspraken op bezwaar noch de brieven waarin [de Inspecteur] [belanghebbende] vraagt om nadere gegevens en bescheiden, heeft ontvangen.
16. Uit het voorgaande volgt dat de termijn van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2005 aanving op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, dat is op 10 oktober 2009. De beroepstermijn eindigde derhalve op 20 november 2009. De rechtbank heeft het beroepschrift eerst op 20 maart 2012 ontvangen, waardoor de beroepstermijn met meer dan twee jaar is overschreden. Gelet op hetgeen in 15 is overwogen acht de rechtbank geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Derhalve heeft de rechtbank het beroep van [belanghebbende] tegen de aanslag IB/PVV 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
17. De termijn van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2007 ving aan op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, dat is op 8 augustus 2009. De beroepstermijn eindigde derhalve op 18 september 2009. De rechtbank heeft het beroepschrift eerst op 20 maart 2012 ontvangen, hetgeen meer is dan twee jaar buiten de wettelijke beroepstermijn. Gelet op hetgeen in 15 is overwogen acht de rechtbank geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Derhalve heeft de rechtbank het beroep van [belanghebbende] tegen de aanslag IB/PVV 2007 eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
18. De rechtbank stelt vast dat op de uitspraak op bezwaar die [de Inspecteur] heeft verzonden, geen huisnummer is vermeld. Gelet daarop is [de Inspecteur] er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze is bekendgemaakt. Nu de beroepstermijn niet is aangevangen, kan niet worden gesteld dat het beroepschrift buiten de termijn is ontvangen. Het beroep is mitsdien ontvankelijk.
19. Vaststaat dat [belanghebbende] niet tijdig aangifte heeft gedaan, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Awr. Derhalve geldt ingevolge artikel 27e, eerste lid, aanhef, onderdeel a, en slot, van de Awr de omkering en verzwaring van de bewijslast. Het is dan aan [belanghebbende] om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aantonen, dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Daarin slaagt [belanghebbende] niet. [Belanghebbende] heeft in bezwaar en beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die strekken tot vermindering van de aanslag. Nu uit de onderbouwing van de aanslag blijkt dat [de Inspecteur] deze heeft gebaseerd op de gegevens afkomstig van [belanghebbende], is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een redelijke schatting van het inkomen van [belanghebbende] en ziet de rechtbank geen aanleiding om de aanslag te verminderen.
20. Nu [belanghebbende], ook na daartoe te zijn aangemaand, geen aangifte heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] de verzuimboete terecht heeft opgelegd. Gelet op het feit dat [belanghebbende] ook over de jaren 2001 tot en met 2005 niet tijdig aangifte heeft gedaan, acht de rechtbank de opgelegde verzuimboete passend en geboden.
21. In artikel 7:1 van de Awb is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, tegen dat besluit eerst bezwaar dient te maken bij het bestuursorgaan alvorens beroep in te stellen. [De Inspecteur] heeft gesteld dat [belanghebbende] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009. Hiertegen heeft [belanghebbende] niets aangevoerd. Onder die omstandigheid dienen de beroepschriften tegen deze aanslagen als bezwaarschriften te worden aangemerkt.
22. Nu de als bezwaarschriften aangemerkte beroepschriften buiten de bezwaartermijn bedoeld in artikel 6:7 Awb zijn ingediend, zal de rechtbank om redenen van proceseconomie zelf in deze zaken voorzien. [Belanghebbende] heeft voor de termijnoverschrijding geen reden aangedragen anders dan dat hij de aanslagen niet zou hebben ontvangen. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank onder 15 heeft overwogen, acht de rechtbank die stelling van [belanghebbende] niet geloofwaardig. De aanslagen zijn blijkens de adressering gezonden aan de adressen waar [belanghebbende] stond ingeschreven in de GBA. Nu niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, heeft de rechtbank de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 niet-ontvankelijk verklaard."