ECLI:NL:GHDHA:2015:1024

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
22-003186-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake bedreiging en mishandeling met psychische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2014. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd in het PPC in de PI Haaglanden, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling. Het hof heeft de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte ter beschikking zou worden gesteld met verpleging van overheidswege. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, vermoedelijk schizofrenie, en dat hij ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, maar het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaard. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat er geen termen voor aanwezig zijn gezien de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Het hof heeft de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd, omdat de verdachte langdurige behandeling nodig heeft en niet eerder in een psychiatrische kliniek is opgenomen. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003186-14
Parketnummers: 09-818501-13 en 09-607978-11 (TUL)
Datum uitspraak: 28 april 2015
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2014 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres],
thans gedetineerd in het PPC in de PI Haaglanden, locatie Scheveningen, te ‘s-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 april 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging, en is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis onder parketnummer 09-607978-11, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 05 juni 2013 te Alphen aan den Rijn [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [aangever] een zaag en/of mes getoond en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zaag je kop eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 05 juni 2013 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( zijn hand met daarin) een zaag richting de borst van die, in zijn – verdachte’s – nabijheid bevindende, [aangever] heeft bewogen en/of
- met een zaag heeft geprikt en/of heeft gestoken in de borst van die [aangever],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 juni 2013 te Alphen aan den Rijn opzettelijk een persoon (te weten [aangever]), met een zaag, althans met een scherp voorwerp in de borst heeft gesneden/geprikt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat het aan de verdachte onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard, dat het bewezen verklaarde als voortgezette handeling zal worden gekwalificeerd, dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met het bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd en dat bepaald zal worden dat de duur van deze maatregel niet in tijd beperkt zal zijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot zware mishandeling, dient uit de bewijsmiddelen te volgen dat het opzet – minst genomen in voorwaardelijke zin - van de verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof is met de verdediging van oordeel dat daartoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Uit verdachtes prikbeweging met de zaag in de borst van de aangever kan dit niet zonder meer worden afgeleid, nu niet is komen vast te staan dat dit met kracht is gebeurd.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks05 juni 2013 te Alphen aan den Rijn [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [aangever] een zaag
en/of mesgetoond en
/of (daarbij)deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zaag je kop eraf"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op
of omstreeks05 juni 2013 te Alphen aan den Rijn opzettelijk een persoon (te weten [aangever])
,met een zaag
, althans met een scherp voorwerpin de borst heeft
gesneden/geprikt, waardoor deze letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsmotivering
Het hof acht op grond van de verklaring van de aangever en het proces-verbaal van bevindingen waarin door de verbalisant het letsel wordt geconstateerd, bewezen dat de verdachte de aangever met een handzaag in zijn borst heeft geprikt. De verklaring van de verdachte dat de aangever zelf in de handzaag is gelopen acht het hof niet aannemelijk.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem onder 2 subsidiair ten laste
gelegde feit heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Voor de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het rapport inzake het psychologisch onderzoek d.d. 16 september 2013, opgesteld door de psycholoog R.A.R. Bullens en het rapport inzake het psychiatrisch onderzoek d.d. 19 september 2013, opgesteld door de psychiater G.H.E. van Hoecke. Zij hebben beiden geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van een psychotische stoornis, mogelijk c.q. vermoedelijk schizofrenie, en dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, nu hij ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde in een psychotische toestand en zijn handelingen volledig gemotiveerd werden door zijn waansysteem.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 28 maart 2014, opgesteld door de psycholoog I. Schilperoord en de psychiater G.B. van de Kraats, alsmede van de beantwoording van aanvullende vragen door voornoemde psycholoog en psychiater d.d. 4 juni 2014. Zij hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan schizofrenie van het ongedifferentieerde type, en dat hij tenminste verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht nu de schizofrenie ten minste enige invloed heeft gehad op het ten laste gelegde.
Het hof zal de conclusie van Bullens en Van Hoecke omtrent de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte overnemen en tot de zijne maken. Bullens en Van Hoecke hebben, na kennisneming van het rapport van het Pieter Baan Centrum, de verdachte opnieuw onderzocht en aanvullende rapporten uitgebracht. Van Hoecke stelt in haar aanvullend rapport d.d. 12 juni 2014 dat zij bij haar eerdere conclusie van volledige ontoerekeningsvatbaarheid blijft, omdat de verdachte, zowel in de eerste als in de tweede onderzoeksronde, alleen waanachtige informatie als motivatie voor zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde heeft geboden. Van belang is voorts dat de conclusie van Van de Kraats en Schilperoord de mogelijkheid van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte niet uitsluit.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens en dat de onder invloed van die stoornis gepleegde feiten hem dan ook niet kunnen worden toegerekend.
De verdachte is derhalve ter zake van het bewezen verklaarde niet strafbaar en zal dus van alle rechtsvervolging worden ontslagen.
Motivering van de op te leggen maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. De verdediging heeft – kort en zakelijk weergegeven - bepleit dat met een lichtere maatregel kan worden volstaan, te weten de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer [aangever] mishandeld door hem met een zaag in de borst te prikken. Hij heeft het slachtoffer hierbij bedreigd door te zeggen: “Ik zaag je kop eraf.” De verdachte heeft het slachtoffer aldus nodeloos pijn en letsel bezorgd en vrees aangejaagd.
Het hof heeft gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 maart 2015.
Bullens en Van Hoecke hebben geadviseerd om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, omdat de verdachte naar hun mening voor zijn stoornis langdurige behandeling in een gedwongen kader nodig heeft. Zij achten in dat verband van belang dat de stoornis chronisch is, dat de verdachte geen ziektebesef of ziekte-inzicht heeft, dat hij weerstand heeft tegen behandeling en medicatie en dat zijn intellectuele capaciteiten beperkt zijn. Bullens en Van Hoecke vrezen dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van te korte duur zal zijn, aangezien de verdachte naar hun mening ten minste enige jaren nodig zal hebben om te kunnen profiteren van een behandeling.
Van de Kraats en Schilperoord hebben geadviseerd om de verdachte te laten behandelen in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, aangezien opname in een forensisch psychiatrische kliniek nog niet eerder geprobeerd is. Zij achten in dat verband van belang dat de verdachte tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum responsief is gebleken voor psychiatrische behandeling, enig ziektebesef heeft laten zien, contactgroei heeft vertoond, en binnen een gedwongen klinisch kader - in praktische zin - therapietrouw is gebleken. Een deel van het recidiverisico dat oorzakelijk gelegen is in de geestesstoornis van de verdachte kan door middel van (farmaco)therapeutische behandeling significant worden gereduceerd. In hun brief van 4 juni 2014 concluderen deze deskundigen dat niet gebleken is van een patroon van impulsief-agressief gedrag, voortvloeiend vanuit de stoornis van de verdachte.
Van de Kraats heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 juni 2014 verklaard dat hij de visie van Bullens en Van Hoecke, dat opname in een psychiatrische inrichting voor de duur van een jaar te kort zou zijn, niet deelt, omdat na afloop van dat jaar de strafrechtelijke maatregel gevolgd kan worden door een civielrechtelijke maatregel in het kader van de Wet BOPZ. Voorts heeft hij verklaard dat de verdachte naar zijn mening beter past in een forensisch psychiatrische kliniek dan in een tbs-kliniek.
Het hof is met Van de Kraats en de verdediging van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar een passende en geboden maatregel is. Het hof heeft zich hierbij mede laten leiden door de omstandigheid dat de verdachte gedurende een periode van zeven weken in het Pieter Baan Centrum is onderzocht en geobserveerd en aldaar enige vooruitgang en behandelbaarheid heeft laten zien. Voorts acht het hof van belang dat uit het maatregelrapport van GGZ Palier d.d. 13 juni 2014 blijkt dat de verdachte zich op de structuurafdeling van het PPC in Scheveningen positief ontwikkelt. De verdachte krijgt medicijnen voorgeschreven, is psychisch stabiel, er worden geen psychotische fenomenen waargenomen en hij heeft meer contact met personeel en medebewoners. Ook komt naar voren dat de verdachte adequaat om kan gaan met de spanning die de rechtsgang met zich meebrengt.
Van belang is voorts dat terbeschikkingstelling met verpleging een ultimum remedium is. De verdachte is niet eerder langdurig in een psychiatrische kliniek opgenomen geweest, en moet, blijkens het voorgaande, behandelbaar worden geacht. Derhalve is geen sprake van een situatie waarin een terbeschikkingstelling met dwangverpleging de enige overgebleven mogelijkheid is. Voorts is het hof van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet alleen beter aansluit bij de persoon van de verdachte dan de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, maar eveneens beter aansluit bij de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Het hof is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst voor de duur van één jaar.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 10 januari 2012 onder parketnummer 09-607978-11 is de verdachte voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van die straf.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, nu hier, gelet op de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte, geen termen voor aanwezig zijn.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van
1 (één) jaar.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Den Haag van 27 augustus 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te 's-Gravenhage van 10 januari 2012, parketnummer 09-607978-11, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. J.M. van de Poll, in bijzijn van de griffier mr. F.P. van Straelen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 april 2015.