ECLI:NL:GHDHA:2015:1016

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
200.140.436-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kinderopvangtoeslag door belastingdienst; onrechtmatige daad of onrechtvaardige verrijking?

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de terugvordering van kinderopvangtoeslag door de belastingdienst. Appellante, die in de periode van 2007 tot en met 2012 kinderopvangtoeslag ontving, heeft deze bedragen teruggevorderd. De belastingdienst heeft een deel van de uitgekeerde bedragen teruggevorderd, wat leidde tot een rechtszaak. Appellante stelt dat de geïntimeerden, waaronder een gastouderbemiddelingsbureau en een gastouder, onrechtmatig hebben gehandeld of ongerechtvaardigd zijn verrijkt door de kinderopvangtoeslag op haar naam aan te vragen zonder haar medeweten.

Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de rechtbank in het eerdere vonnis zijn vastgesteld, niet zijn betwist. Appellante heeft in eerste aanleg gevorderd dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld en heeft schadevergoeding geëist. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, omdat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de terugvordering door de belastingdienst het gevolg was van de door haar gestelde gang van zaken.

In hoger beroep heeft appellante vier grieven ingediend, die in wezen neerkomen op de stelling dat de geïntimeerden onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Het hof heeft de grieven gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat appellante haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De geïntimeerden hebben betwist dat zij zonder instemming van appellante kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld en dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.

Het hof heeft de vorderingen van appellante afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en appellante is niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen eerdere tussenvonnissen. Het arrest is uitgesproken op 14 april 2015 door de rechters A.D. Kiers-Becking, T.G. Lautenbach en D. Visser.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.140.436/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/424280/HA ZA 12-914

arrest van 14 april 2015

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. L. Boon te Eindhoven,
tegen

1. [geïntimeerde sub 1],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde sub 1,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1],
advocaat: mr. N. Claassen te Rotterdam,
en

2. [geïntimeerde sub 2],

wonende te [woonplaats], […],
geïntimeerde sub 2,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 2],
niet verschenen.

Het geding

1. Voor het procesverloop tot 4 maart 2014 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 4 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast, die op 14 april 2014 heeft plaatsgevonden. Bij memorie van grieven heeft [appellante] vier grieven opgeworpen. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1] de grieven bestreden. Vervolgens heeft op 15 januari 2015 pleidooi plaatsgevonden en hebben de advocaten van partijen hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Vervolgens is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. De door de rechtbank in overwegingen 2.1 en 2.2 van het bestreden eindvonnis van 31 juli 2013 vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
3.1
De belastingdienst heeft in de jaren 2007 tot en met 2012 ten gunste van [appellante] kinderopvangtoeslag uitgekeerd.
3.2.
De belastingdienst heeft (een deel van) de uitgekeerde bedragen teruggevorderd.
3.3.
[appellante] heeft haar financiële administratie, waaronder haar bankpassen en een kopie van haar paspoort, aan [naam] – hierna: [X] – afgegeven. [X] heeft ten behoeve van [appellante] een DigiD aangevraagd. [geïntimeerde sub 2] is de dochter van [X].
3.4.
Bij e-mail van 14 juni 2013 heeft de belastingdienst aan een kantoorgenoot van de advocaat van [geïntimeerde sub 1] geschreven:
“In antwoord op uw verzoek, kan ik bevestigen dat alle beschikken en aanslagen, afkomstig van de belastingdienst, zijn verstuurd naar [adres].”
[appellante] woont op genoemd adres.
3.5.
[appellante] heeft, kort samengevat, in eerste aanleg gevorderd,
primair: een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens [appellante] hebben gehandeld dan wel dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van de geleden schade nader op te maken bij staat, veroordeling tot betaling van een voorschot van € 95.215,00, de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en nakosten,
subsidiair:
ten aanzien van [geïntimeerde sub 1]:
een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld dan wel dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, veroordeling tot vergoeding van de geleden schade nader op te maken bij staat, veroordeling tot betaling van een voorschot van
€ 74.437,00, de buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten,
ten aanzien van [geïntimeerde sub 2]:
een verklaring voor recht dat [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld dan wel dat er sprake is van onrechtvaardigde verrijking, veroordeling tot vergoeding van de geleden schade nader op te maken bij staat, veroordeling tot betaling van een voorschot van
€ 20.778,00, de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en nakosten.
3.6.
Bij vonnis van 31 juli 2013 heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft aan haar beslissing ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft onderbouwd dat de reden voor de terugvordering door de belastingdienst gelegen is in de door [appellante] gestelde gang van zaken. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] door haar financiële administratie volledig uit handen te geven en daarop geen enkele controle uit te voeren het risico heeft genomen dat [X] op haar naam kinderopvangtoeslag kon aanvragen.
4.1.
In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven opgeworpen, die er in de kern op neer komen dat gedaagden onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld dan wel ongerechtvaardigd ten koste van haar zijn verrijkt doordat de belastingdienst de ten gunste van haar en op haar naam aangevraagde kinderopvangtoeslagen op de bankrekeningen van [geïntimeerde sub 1] (in de periode 2007 -2009) en [geïntimeerde sub 2] (in de periode 2011en 2012) heeft overgemaakt. Er is volgens [appellante] sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid ingevolge artikel 6:166 BW juncto artikel 6:102 BW omdat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in groepsverband hebben samengewerkt. [appellante] stelt dat zij nimmer kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, dat er geen gastouderopvang van haar kinderen heeft plaatsgevonden (afgezien van enkele maanden kinderopvang bij Parelbosch te Eindhoven in 2010/2011), dat [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 2] daarvan op de hoogte was/waren en actief heeft/hebben bijgedragen aan de omstandigheid dat buiten haar medeweten op haar naam kinderopvangtoeslag is aangevraagd en verkregen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Ten aanzien van [geïntimeerde sub 1]
4.2.
heeft gemotiveerd betwist dat in de periode 2007 tot en met 2009 zonder instemming van [appellante] kinderopvangtoeslag is aangevraagd en dat hij, zo die toestemming al ontbrak, daarvan op de hoogte was. Hij heeft daartoe gesteld dat zijn gastouderbureau […] in de desbetreffende periode slechts bemiddelde bij het tot stand brengen van kinderopvang en de kinderopvang begeleidde, maar niet zelf de opvang verzorgde. Dat werd gedaan door de gastouder, in dit geval [geïntimeerde sub 2]. Ter onderbouwing van zijn betwisting van de stelling van [appellante] dat zij niet heeft ingestemd met het aanvragen van de kindertopvangtoeslag en dat hij daarvan op de hoogte was, heeft [geïntimeerde sub 1] twee schriftelijke bemiddelingsovereenkomsten voor kinderopvang d.d. 25 juni 2007 (voor drie kinderen van [appellante]) en d.d. 6 januari 2008 (voor vier kinderen van [appellante]), ondertekend door [geïntimeerde sub 1] als vertegenwoordiger van […] en door [appellante], althans voorzien van een handtekening die voor de handtekening van [appellante] moet doorgaan, in het geding gebracht. Volgens deze overeenkomsten treedt [geïntimeerde sub 2] als gastouder op en is de vraagouder aan bemiddelings- en begeleidingskosten een bedrag van € 1,25 per opvanguur verschuldigd. Verder heeft […] een jaaropgave kinderopvang 2007 en 2008 verstrekt, met daarop vermeld het aantal opvanguren, de kinderopvangtoeslag en de eigen bijdrage van de ouders. Op deze opgaven staan de namen en adressen van vraagouder [appellante] en gastouder [geïntimeerde sub 2] genoemd. [geïntimeerde sub 1] heeft verder gesteld i) dat hij de overeenkomsten eerst zelf heeft ondertekend, deze daarna per post naar het huisadres van de vraagouder heeft gestuurd en dat vervolgens de overeenkomst ondertekend retour is gekomen en ii) dat hij uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst: hij heeft bemiddeld tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 2], bemiddelingskosten in rekening gebracht en [geïntimeerde sub 2] als gastouder de uren kinderopvang uitbetaald. [geïntimeerde sub 1] heeft ter onderbouwing van deze stelling facturen voor de opvangkosten van de gastouder op naam van [appellante] overgelegd alsmede bankafschriften waaruit deze betalingen blijken. [appellante] heeft deze stellingen niet dan wel onvoldoende betwist. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellante] haar stellingen dat zij niet heeft ingestemd met het aanvragen van kinderopvangtoeslag en dat [geïntimeerde sub 1] daarvan op de hoogte was onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft overigens ook geen concreet bewijs van deze stelling aangeboden. Voorts heeft [geïntimeerde sub 1] gemotiveerd bestreden dat hij bij de aanvragen van kinderopvangtoeslag op naam van [appellante] ná 2009 betrokken is geweest. Hij heeft in dat kader aangevoerd dat uit het overzicht van [appellante], zoals opgenomen in de dagvaarding in eerste aanleg, blijkt dat in 2009 en 2010 (onder andere) kinderopvangtoeslagbedragen door de belastingdienst zijn uitbetaald op rekeningnummer 4125711. Bij Memorie van Antwoord (randnummer 52) en ten tijde van het gehouden pleidooi heeft hij onbetwist gesteld dat dit een bankrekening van [appellante] betreft. Ook hier heeft [appellante] haar stellingen niet concreet onderbouwd, zodat het hof in zoverre aan de stellingen van [appellante] als onvoldoende onderbouwd voorbij gaat. [appellante] heeft overigens ook op dit punt geen bewijs aangeboden.
4.3.
[appellante] heeft wel concreet bewijs aangeboden van haar stelling dat er geen kinderopvang heeft plaatsgevonden en ter onderbouwing daarvan een aantal verklaringen overgelegd. Het hof passeert dit bewijsaanbod van [appellante] als niet terzake doende omdat ook, als juist zou zijn dat geen kinderopvang heeft plaatsgevonden, dit nog niet meebrengt dat met medeweten van [geïntimeerde sub 1] zonder instemming van [appellante] kinderopvangtoeslag is aangevraagd. Het stond [appellante] vrij om het recht op kinderopvang dat zij op grond van de overeenkomst had, onbenut te laten, terwijl overigens het scenario niet ondenkbaar is dat [appellante] bereid was mee te werken aan het aanvragen van kinderopvangtoeslag, terwijl zij daar geen gebruik van wenste te maken, teneinde door de belastingdienst (ten onrechte) terzake uitkeringen te laten doen. Overigens zien de door [appellante] in het geding gebrachte getuigenverklaringen, waarin staat dat [appellante] zelf voor haar kinderen zorgde of haar ex-man, moeder of oudste dochter, op de periode 2010 – 2013, terwijl de kinderopvangperiode bij […] zag op de periode 2007 – 2009.
4.4.
[appellante] heeft [geïntimeerde sub 1] verder nog verweten dat hij geen huisbezoek heeft afgelegd en dat hij de handtekening onder de overeenkomsten niet op echtheid heeft gecontroleerd. Ook indien deze verwijten terecht zouden zijn ([geïntimeerde sub 1] heeft gesteld dat er wel een huisbezoek heeft plaatsgevonden door een van zijn medewerkers) dan betekent dat nog niet dat [geïntimeerde sub 1] actief en bewust eraan heeft bijgedragen dat buiten medeweten van [appellante] op haar naam kinderopvangtoeslag is aangevraagd en dat hij aldus onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [appellante] heeft verder geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou blijken dat [geïntimeerde sub 1] een valse overeenkomst heeft opgesteld met het doel de kinderopvangtoeslag te kunnen incasseren of dat hij met [X] en/of [geïntimeerde sub 2] heeft samengespannen. Nu niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld kan er ook geen sprake zijn van groepsaansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW.
4.5.
[appellante] heeft nog betoogd dat [geïntimeerde sub 1] ongerechtvaardigde verrijkt is omdat hij de kinderopvangtoeslagen op zijn rekening ontving. Dit betoog faalt gelet op de onbetwiste stellingen van [geïntimeerde sub 1] dat je destijds kon kiezen op welk rekeningnummer de toeslagen werden uitbetaald, dat hij de kinderopvangtoeslag heeft uitbetaald aan [geïntimeerde sub 2] en dat hij alleen de bemiddelingskosten incasseerde. Van ongerechtvaardigde verrijking is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van [geïntimeerde sub 2]
4.6.
is in hoger beroep niet verschenen. In dit hoger beroep dient haar verweer in eerste aanleg opnieuw te worden beoordeeld.
4.7.
[appellante] heeft als grondslag van haar vordering aangevoerd dat [geïntimeerde sub 2], net als [geïntimeerde sub 1], jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. [appellante] heeft [geïntimeerde sub 2] in dat kader verweten dat [geïntimeerde sub 2] buiten haar medeweten om kinderopvangtoeslag op haar naam heeft aangevraagd althans daaraan heeft meegewerkt, terwijl er geen kinderopvang noch bemiddeling voor kinderopvang heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot de periode 2007 – 2009 heeft [geïntimeerde sub 2] betwist dat zij kinderopvangtoeslag op naam van [appellante] heeft aangevraagd of anderszins bij de aanvraag daarvan betrokken is geweest. Het hof is van oordeel dat, gelet op deze betwisting, het op de weg van [appellante] had gelegen een nadere onderbouwing te geven van haar stelling dat [geïntimeerde sub 2] de kinderopvangtoeslag buiten haar medeweten op haar naam heeft aangevraagd of daarbij betrokken was en aldus onrechtmatig jegens haar handelde. Nu zij dat heeft nagelaten gaat het hof aan deze stelling, onder verwijzing naar het hiervoor onder 4.2 en 4.3 overwogene, als onvoldoende onderbouwd voorbij. Wat betreft de aanvragen van de kinderopvangtoeslag gedurende de periode 2010 – eerste helft 2011 overweegt het hof dat [geïntimeerde sub 2] heeft betwist in die periode bij een aanvraag van kinderopvangtoeslag en ook overigens bij eventuele kinderopvang betrokken te zijn geweest. Bij gebreke van een nadere onderbouwing gaat het hof voorbij aan de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde sub 2] zich in genoemde periode schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen. Met betrekking tot de periode juli 2011 en 2012 heeft [geïntimeerde sub 2] ten verwere aangevoerd dat zij zelf een gastouderbureau had ([…]) en dat via haar bemiddeling Nazier vanaf die periode als gastouder voor de kinderen van [appellante] zorgde. Zij heeft ter adstructie overzichten “gastouder opvangkosten” overgelegd. Op deze overzichten, die gericht zijn aan [appellante], is onder meer vermeld: vraagouder [appellante], gastouder Nazier, de namen van (drie) kinderen van [appellante], het aantal opvanguren en de eigen bijdrage van de vraagouder met het verzoek dit over te maken aan […]. Verder blijkt uit een bankafschrift van […] van 3 november 2011 dat Nazier een bedrag van € 2.046,00 terzake van kinderopvang voor de kinderen [appellante] uitbetaald heeft gekregen, dat [appellante] de eigen bijdrage kinderopvang voor de periode augustus t/m november 2011 onder vermelding van “eigen bijdrage kinderopvang S. Nazier” aan […] heeft overgemaakt en dat […] deze eigen bijdragen heeft doorgestort naar Nazier. Gelet op deze, met bescheiden onderbouwde, betwisting mocht van [appellante] worden verwacht worden dat zij nader had onderbouwd dat buiten haar medeweten kinderopvangtoeslag op haar naam is aangevraagd en [geïntimeerde sub 2] daarvan op de hoogte was. Nu zij dat heeft nagelaten heeft [appellante] niet aan haar stelplicht voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Nu er geen sprake is van onrechtmatige daad ontvalt ook de grondslag aan groepsaansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW.
Wat betreft de stelling dat [geïntimeerde sub 2] zich ongerechtvaardigd jegens haar heeft verrijkt verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.5. is overwogen ten aanzien van [geïntimeerde sub 1]: voor [geïntimeerde sub 2] geldt voor de periode 2011 – 2012 mutatis mutandis hetzelfde. Voor wat betreft de periode 2007 – 2009 overweegt het hof dat [geïntimeerde sub 2] heeft betwist dat zij ten koste van [appellante] ongerechtvaardigd is verrijkt. Zij heeft daartoe gesteld, en ze heeft deze stelling met bescheiden onderbouwd, dat aan de aan haar gedane betalingen een overeenkomst van kinderopvang ten grondslag lag. [appellante], die zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat [geïntimeerde sub 2] ongerechtvaardigd is verrijkt, had nader moeten onderbouwen dat er – anders dan [geïntimeerde sub 2] betoogt – geen rechtshandelingen aan de door [geïntimeerde sub 2] ontvangen betalingen ten grondslag lagen. Haar stellingen dat de handtekeningen onder de schriftelijke contracten vals waren en dat er feitelijk geen kinderopvang heeft plaatsgevonden zijn in dit verband onvoldoende, omdat dit nog niet betekent dat er geen rechtshandelingen tot stand zijn gekomen op grond waarvan de betalingen aan [geïntimeerde sub 2] hebben plaatsgevonden. Het hof gaat dan ook aan de stelling van [appellante], dat de verrijking ongerechtvaardigd was, als onvoldoende onderbouwd voorbij. Voor wat betreft de periode 2010 – eerste helft 2011 geldt dat van de gestelde betrokkenheid van [geïntimeerde sub 2] niet dan wel onvoldoende is gebleken, terwijl niet gesteld of gebleken is dat in die periode enige betaling aan [geïntimeerde sub 2] is gedaan.
4.8.
Tot slot overweegt het hof in beide zaken ten overvloede dat er bij het hof twijfels zijn gerezen met betrekking tot de geloofwaardigheid van de stelling van [appellante] dat op haar naam, buiten haar medeweten om, kinderopvangtoeslag is aangevraagd omdat: i) uit een verzoek opgaaf rekeningnummer van de belastingdienst voor uitbetaling kinderenopvangtoeslag 2009 (volgens een voorschotbeschikking 2009 gaat het daarbij om een maandelijks bedrag van € 3.667,48) het bankrekeningnummer van [appellante] staat ingevuld, ii) vast staat dat [appellante] haar kinderen in de periode 2010/2011 naar kinderopvang Parelbosch heeft gebracht, hetgeen niet correspondeert met de door haar in het geding gebrachte getuigenverklaringen die juist beweren dat zij in die periode zelf voor haar kinderen zorgde dan wel haar ex-echtgenoot of oudste dochter, iii) in de periode dat [appellante] haar kinderen naar Parelbosch bracht zij zelf de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Zij verzorgde toen kennelijk wel haar eigen administratie (en kon wel over haar bankrekening beschikken) en dus niet slechts [X], en iv) ook op de bankrekening van [appellante] betalingen terzake van kinderopvangtoeslag door de belastingdienst zijn gedaan (vide rechtsoverweging 4.2). Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat [appellante] wel op de hoogte was van het aanvragen van de kinderopvangtoeslag en dat [X] en/of [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 1] en [appellante] hebben samengespannen om via bemiddeling van […] en later via het bemiddelingsbureau van [geïntimeerde sub 2] ([…]) kinderopvangtoeslag aan te vragen, terwijl er in werkelijkheid geen kinderopvang werd genoten. In dat geval kan [appellante] niet volhouden dat [geïntimeerde sub 1] of [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
4.9.
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep, zoals hierna in het dictum is bepaald.
4.10.
Nu tegen de tussenvonnissen geen grieven zijn gericht, zal [appellante] in haar beroep daartegen niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing

Het hof
- verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de tussenvonnissen 23 januari 2013 en 24 april 2013;
-bekrachtigt het tussen partijen door de rechtbank Den Haag gewezen vonnis van 31 juli 2013;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] vastgesteld op een bedrag van € 299,00 aan griffierecht en € 6.524,00 aan kosten advocaat.
- veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] vastgesteld op nihil;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, T.G. Lautenbach en D. Visser en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.