ECLI:NL:GHDHA:2014:95

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
BK-12-00871
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en giftenaftrek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en de aftrek van giften. De belanghebbende, [X], heeft in geschil of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, met name of zij recht heeft op een hogere aftrek van giften en of bepaalde banktegoeden voor de helft aan haar zijn toe te rekenen. De rechtbank had eerder de aanslag verminderd, maar de Inspecteur heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De belanghebbende heeft in haar aangifte voor het jaar 2008 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.230 opgegeven, maar de Inspecteur heeft dit gecorrigeerd en de giftenaftrek beperkt tot € 605. De rechtbank heeft geoordeeld dat de giften die in geschil zijn, zijn gedaan aan instellingen die niet door de inspecteur als ANBI zijn erkend, waardoor deze niet in aftrek kunnen worden gebracht. De belanghebbende heeft betoogd dat zij recht heeft op een hogere giftenaftrek en dat de banktegoeden aan haar broer toebehoren, maar het Hof heeft geoordeeld dat de bewijslast bij de belanghebbende ligt en dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de aanslag naar een te hoog bedrag vastgesteld geacht. De belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-12/00871

Uitspraak d.d. 22 januari 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (thans rechtbank Den Haag) van 19 oktober 2012, nummer AWB 12/671, betreffende na te vermelden aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.604. Bij gelijktijdig genomen beschikking is een bedrag van € 116 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij in één geschrift vervatte uitspraken heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag en de beschikking gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.152 en de beschikking gewijzigd in die zin dat de heffingsrente is verminderd tot op € 67.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.487 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.058, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig gewijzigd en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld en dat nadien aangevuld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Belanghebbende heeft met dagtekening 22 april 2013 een nader stuk ingezonden. De griffier heeft een afschrift aan de Inspecteur gezonden.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 oktober 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 13 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres, haar echtgenoot [Y] als de echtgenoot en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

Banktegoeden
1.
Naar aanleiding van de behandeling van de aangifte van de echtgenoot heeft zijn broer, [A] (hierna: de zwager) op 10 mei 1989 een brief geschreven aan verweerder waarin het volgende is vermeld:
“Het gaat over mijn gelden van Nf 175.000 dat op naam staat van [de echtgenoot]. Over deze gelden hebt u [de echtgenoot] aangeslagen voor bijna Nf 17.000,- om belasting te betalen. Deze gelden had ik vóór de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 meegenomen van Sur naar Ned om in Ned te beleggen en later van Sur naar Ned te verhuizen en in Ned een zaak te beginnen en mijn zaak definitief voort te zetten als in Sur. (...)De baten uit de eventuele belegging zullen worden gerestitueerd op mijn eerste aanvraag. Dit is de reden dat ik deze gelde op naam van [de echtgenoot] heb belegd die sedert 1962 in Ned woonachtig is. Helaas kon ik niet in Ned aarden en ben noodgedwongen naar Sur. teruggegaan.”
2.
De echtgenoot en de zwager hebben op 11juni 1991 tegenover notaris [B] te. [Q], Suriname het volgende verklaard:
“Ondergetekende:
[De zwager], verklaart hierbij, dat hij vanaf het jaar negentienhonderd vijf en tachtig regelmatig gelden in bewaring heeft gegeven aan [de echtgenoot], welke bedragen en de daaruit volgende baten uit de eventuele belegging aan hem zullen worden gerestitueerd op eerste aanvraag.”
3.
Eiseres en de echtgenoot hebben op 16 november 1993 tegenover notaris mr. [C] te [R] het volgende verklaard:
“De ondergetekenden:
[De echtgenoot] die inmiddels in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met[eiseres],
verklaren hierbij, dat zij regelmatig gelden in bewaring hebben genomen van [de zwager].
De daaruit volgende baten (renten) uit beleggen/sparen en beleggen/Sparen zullen worden gerestitueerd op eerste aanvraag aan [de zwager].”
4.
In zijn brief van 5 februari 1997 heeft verweerder met betrekking tot de aangifte IB/PVV 1995 van de echtgenoot het volgende gesteld:
“Tariefgroep
U heeft de vragen 5,6 en 7 van uw aangifte vergeten in te vullen. Ik heb u verzocht om deze vergissing te herstellen, doch u voldeed daaraan niet. Gelet op de rekening van de advocaat en het feit dat u de rente van uw echtgenote niet hebt aangegeven, het ik u ingedeeld in tariefgroep 2. Hieruit volgt dat de rentevrijstelling slechts f 1000,- bedraagt.
Daarom tel ik bij f 1124,- -/- fl000,- = f 124,-.”
5.
De totale saldi van de bankrekeningen op naam van eiseres en de echtgenoot per 31 december van de jaren 2005 tot en met 2010 bedroegen:
2005 € 14.954
2006 € 82.975
2007 € 131.812
2008 € 155.216
2009 € 176.447
2010 € 44.474
6.
Bij akte van 2juni 2010 is aan eiseres en echtgenoot geleverd het appartementsrecht met betrekking tot de [adres]. De koopsom bedroeg € 140.400. Op dezelfde datum hebben eiseres en de echtgenoot ten overstaan van de notaris een schuldbekentenis getekend waarin het volgende is verklaard:
“[De zwager] verklaart hierbij dat hij vanaf het jaar negentienhonderd vijf en tachtig
regelmatig gelden in bewaring heeft gegeven aan [de echtgenoot] die inmiddels met
[eiseres] in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd (...) de daaruit volgende baten
(renten) uit de belegging/sparing aan [de zwager] op eerste aanvraag t/m heden is
gerestitueerd.
Thans staan zijn gelden op onderstaande rekeningen te weten:
Bank Rekeningnummer Saldo op Bedrag
[bank 1] [...] 24-05-2010 51.655,28
[bank 2] [...] 11-05-2010 62.213.82
[bank 2] [...] 11-05-2010 24.061,97
[bank 3] [...] 27-05-2010 32.911,69
Totaal: 170.843,36
Deze bedragen en de daaruit volgende baten (renten) leent hij aan genoemden [de
echtgenoot] en [eiseres]. [De echtgenoot] en [eiseres] mogen de gelden besteden tegen de
verschuldigde rente van 5% (vijf procent) per jaar.
Na de opname van de gelden van de banken zullen de banken de definitieve baten (renten) vaststellen en uitbetalen.
Het totaal geleende bedrag zal vanaf de definitieve vaststelling van de geleende bedragen maandelijks als aflossing en de jaarlijks verschuldigde rente worden gestort op rekeningnummer [...] bij de [bank 2].”
Deze schuldbekentenis is door de zwager op 16 juni 2010 tegenover notaris [B] te
[Q] ten blijke van instemming getekend.
Giften
7.
Op 26 maart 2002 heeft het gerechtshof te ‘s-Gravenhage uitspraak gedaan in het beroep tegen de aan de echtgenoot opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 1999 (nr. BK 01/01784). In de uitspraak is het volgende vermeld:
“3. Na de zitting heeft de Inspecteur het Hof per brief van 14 maart 2002 doen weten
dat partijen overeenstemming hebben bereikt over hetgeen hen aanvankelijk verdeeld hield,
in dier voege dat een bedrag van f3.496 als buitengewone lasten in aftrek kan worden
toegelaten (...).
4.
Het Hof sluit zich aan bij het alsdan gelijkluidend standpunt van partijen nu niet is gebleken dat daaraan een juridisch onjuist uitgangspunt ten grondslag ligt. In dit oordeel ligt besloten dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en de aanslag dient te worden verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 45.580.”
8.
Eiseres heeft op 20 maart 2009, met ondersteuning van een medewerker van de
Belastingdienst, aangifte IB/PVV voor 2008 gedaan en wel naar een belastbaar inkomen uit
werk en woning van € 11.230. Dit belastbaar inkomen is als volgt berekend:
Loon uit vroegere dienstbetrekking € 24.357
Af belastbare inkomsten uit eigen woning -/- € 4.198
Af buitengewone uitgaven wegens ziekte -/- € 4.977
Af: giften -/-
€ 3.952
Aangegeven belastbaar inkomen box 1
€ 11.230
9.
Verweerder heeft op 13 december 2010 een brief aan eiseres gestuurd waarin hij onder meer verzoekt om overlegging van bescheiden:

Andere giften
In de aangifte is een bedrag afgetrokken van €3.952 voor zogenoemde “andere giften” aan diverse instellingen e/o stichtingen. Om te kunnen beoordelen of u recht hebt op een aftrek van giften en voor welk bedrag, verzoek ik u mij schriftelijke bewijsstukken, een
specificatie en kopieën van de betalingsbewijzen te sturen waaruit blijkt dat u de giften hebt gedaan.”
In antwoord daarop heeft eiseres bij schrijven van 27 januari 2011 diverse bescheiden verstrekt en onder meer de volgende specificatie van de giften:
1
[D] € 500,.
2
[E] € 400,-
3
[F] € 600,-
4
[G] € 2.700,-
5
[H] € 270,-
6 Geld overgemaakt naar Suriname € 150,-
7
[I] € 130,-
8
Diverse studieboeken t.b.v. weeskinderen Suriname € 125,-
9
Diversen zoals Leger des Heils, Artsen zonder grenzen etc. € 125,-
10
Contributie [J]
€ 90.-
Totaal € 5.090.
10.
In zijn brief van 1 februari 2011 heeft verweerder nadere vragen gesteld over de buitengewone uitgaven wegens ziekte. Over de giften is in die brief niets vermeld. In zijn brief van 14 februari 2011 schrijft verweerder dat hij van plan is af te wijken van de door eiseres ingediende aangifte. Met betrekking tot de giften is in die brief onder meer het volgende vermeld:

Giften
U trekt een bedrag af voor ‘andere giften’. Sinds 1januari 200$ kunt u giften alleen aftrekken als u deze heeft gedaan aan instellingen die wij erkennen als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). De lijst met ANBI’s vindt u op www.belastingdienst.nl.
Uit uw aangifte blijkt dat er sprake is van giften aan [D],
[G], [H], Geld
overgemaakt naar Suriname, [I], diverse studieboeken, giften aan
verschillende instellingen en contributie [J].
Deze instellingen zijn volgens mijn gegevens geen erkende ANBI. Daarom mag u deze gift
niet aftrekken.
Dit betekent dat het bedrag dat u hebt afgetrokken voor giften te hoog is. Ik ben dan ook
van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met €3.347.”
11.
Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder van de door eiseres opgevoerde giften alleen de gift van €400 aan [E] en de gift van € 600 aan de [F] geaccepteerd en, na toepassing van de wettelijke drempel, een giftenaftrek verleend van €605. Tevens heeft verweerder de belastbare inkomsten uit eigen woning en de buitengewone uitgaven gecorrigeerd. Het belastbare inkomen uit werk en woning heeft verweerder als volgt berekend:
Aangegeven € 11.230
Meer belastbare inkomsten eigen woning € 6
Minder aftrek buitengewone uitgaven € 21
Minder giftenaftrek
€ 3.347
Vastgesteld belastbaar inkomen box 1
€ 14.604
12.
Bij notariële akte van 5 december 2011 hebben eiseres en de echtgenoot periodieke schenkingen gedaan aan diverse instellingen.
13.
In zijn uitspraak op bezwaar heeft verweerder het in aftrek toegelaten bedrag aan giften ongewijzigd gelaten. Wel heeft verweerder een aanvullend bedrag van € 1.452 aan uitgaven wegens ziekte in aftrek toegestaan. In totaal is volgens de uitspraak op bezwaar € 6.200 aftrekbaar. In de motivering van de uitspraak op bewaar heeft verweerder dit bedrag als volgt berekend:
“Premies aanvullende verzekering € 924
Vaste aftrek 65+ € 821
Arbeidsongeschiktheidsaftrek € 821
Huisapotheek € 46
Vervoerskosten € 1.387
Kosten begeleider € 1.360
Brillen € 225
Dela premie € 156
Rolstoelhuur € 624
Dieet diabetes 2 x €282 = € 576
Zorg en welzijn contributie € 38
Pedicure
€ 146
Totaal € 6.824
Af: drempel
€ 624
Aftrek
€ 6.200
In deze berekening is, zoals ook erkend door verweerder, een telfout gemaakt. Het totaal van de uitgaven dient € 7.124 te bedragen; na aftrek van de drempel bedraagt de uitkomst derhalve € 6.500.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van giften, of de banktegoeden als vermeld in overweging 5 van de uitspraak van de rechtbank met inachtneming van artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor de helft aan belanghebbende zijn toe te rekenen en als zodanig onderdeel vormen van de grondslag voor de berekening van het inkomen uit sparen en beleggen, alsmede of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.140 en tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, onder vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proces-kosten groot € 2.200 en tot vergoeding van de betaalde griffierechten (rechtbank en Hof).
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen;

Giften
19.
Met ingang van 1 januari 2008 is de regeling met betrekking tot giftenaftrek in de Wet IB 2001 gewijzigd. Niet-periodieke giften kunnen slechts in aftrek worden gebracht indien zij zijn gedaan aan een door de inspecteur erkende ANBI. Dit volgt uit de gewijzigde tekst van artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet, waarin het volgende is bepaald:
“in deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
b.
instellingen: door de inspecteur als zodanig aangemerkte kerkelijke,
levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut
beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, de
Nederlandse Antillen, Aruba, of een bij ministeriële regeling aangewezen.
mogendheid, alsmede elders gevestigde, door Onze Minister als zodanig
aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem e stellen
voorwaarden.”
20.
Eiseres betwist niet dat de giften die in geschil zijn, zijn gedaan aan instellingen die niet door de inspecteur als ANBI zijn erkend. Derhalve kunnen de genoemde giften op grond van de met ingang van 2008 geldende wettelijke regeling voor giftenaftrek niet in mindering komen. Nu de voorwaarde in de wet is opgenomen, wordt eiseres geacht daarvan op de hoogte te zijn. Dat zij heeft verzocht om een schriftelijke toelichting bij de aangifte en deze niet heeft ontvangen, doet daaraan niet af.
21.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, in weerwil van genoemde wettelijke bepaling, giftenaftrek te verlenen op grond van het vertrouwen dat eiseres stelt te hebben ontleend aan de vermindering van de aanslag voor het jaar 1999, aan het door verweerder volgen van de aangiften 2000 tot en met 2007 alsmede aan de brieven van verweerder van 13 december 2010 en 1 februari 2011.Zoals onder 19 is overwogen, geldt de voorwaarde dat de gift moet zijn gedaan aan een ANBI met ingang van 2008. De uitspraak van het gerechtshof waarnaar eiseres yerwijst, betreft het jaar 1999. Toen was van een dergelijke voorwaarde nog geen sprake. Derhalve kan eiseres aan de overeenstemming die de echtgenoot met verweerder voor het jaar 1999 heeft bereikt, geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen voor het jaar 2008. Hetzelfde heeft te gelden voor het volgen door verweerder van de aangiften voor de jaren 2000 tot en met 2007, nog afgezien van het feit dat aan het enkele volgen van aangifte geen in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend. Voorts is in de genoemde brieven door verweerder verzocht de giften met betalingsbewijzen te onderbouwen. Uit dat verzoek kan niet worden opgemaakt dat verweerder de giften in aftrek zou toelaten indien eiseres de opgevraagde betalingsbewijzen zou verstrekken. Derhalve faalt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel.
22.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de bedoelde giften in aftrek heeft geweigerd. De schenkingsakte van 5 december 2011 kan hierin voor het jaar 2008 geen verandering brengen, aangezien deze geen betrekking heeft op het onderhavige jaar.
23.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank het belastbare inkomen uit werk en woning vast op €10.487 (€ 13.152 - €2.665).
Interne compensatie
24.
Zoals verweerder terecht aanvoert staat het hem vrij om met betrekking tot de telfout van €300 en de uitgaven wegens ziekte van €2.365 een beroep te doen op interne compensatie (zie HR 2juni 2006, nr. 41.392, LJN: AV1227, BNB 2006/337). Dit houdt in dat correcties die bij het vaststellen van de aanslag niet zijn opgelegd, alsnog in aanmerking kunnen worden genomen, voor zover dit niet leidt tot een hogere aanslag. Daarbij is niet vereist dat sprake is van verzwegen inkomsten.
25.
Nu de bankrekeningen op naam van eiseres en de echtgenoot staan, dient het er, behoudens tegenbewijs, voor te worden gehouden dat de banktegoeden toekomen aan eiseres en de echtgenoot. Dat tegenbewijs heeft eiseres niet geleverd. Eiseres heeft de omvang van de bedragen die zij en de echtgenoot, naar zij stellen, van de zwager hebben ontvangen en de tijdstippen waarop dit is gebeurd, niet gespecificeerd en zij heeft ook geen stukken overgelegd waaruit de omvang en de tijdstippen blijken. De enkele verklaring van de zwager dat hij regelmatig bedragen in bewaring heeft gegeven acht de rechtbank onvoldoende. Uit de schuldbekentenis onder 6 blijkt niet dat de banktegoeden die in 2008 door eiseres en de echtgenoot werden aangehouden, kunnen worden verklaard door stortingen die van de zwager afkomstig zijn. Ook met hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd acht de rechtbank het bewijs niet geleverd.
26.
Aan de aanslagregeling met betrekking tot 1995 kan naar het oordeel van de rechtbank eiseres niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen verweerder de banktegoeden die zij en de echtgenoot in 2008 aanhielden niet in de heffing zouden worden betrokken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het banksaldo per einde 2005 volgt dat de tegoeden die in 1995 in discussie waren nadien (grotendeels) aan de bankrekeningen zijn onttrokken.
27.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een beroep op interne compensatie doet. Nu de rechtbank niet is gebleken dat eiseres en de echtgenoot bij de aangifte een verhouding hebben gekozen waarin de bestanddelen van de rendementsgrondslag tot hun bezit behoren, wordt ingevolge artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001 het gemiddelde van de banktegoeden aan het begin en het einde van het kalenderjaar, na aftrek van het heffingvrije vermogen, geacht bij eiseres en de echtgenoot ieder voor de helft tot de rendementsgrondslag te behoren. Derhalve kan op grond van interne compensatie de helft van het door verweerder bepleite inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking worden genomen. Dit bedraagt € 2.058 (50% van €4.115).
Slotsom
28.
Gegeven de oordelen onder 23 en 27 is de aanslag naar een te hoog bedrag vastgesteld. Derhalve is het beroep gegrond.”

Beoordeling van het hoger beroep

Bewijsaanbod; getuigenverhoor
7.1. Belanghebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep het van haar zijde gedane aanbod om bewijs te laten leveren door het doen horen van een getuige, een voormalige medewerker van de Belastingdienst, ingetrokken. Het Hof ziet geen aanleiding tot het horen van de getuige over te gaan.
Giftenaftrek; vertrouwensbeginsel; rangschikking als ANBI
7.2 Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbende recht kan doen gelden op een hoger bedrag aan te verlenen giftenaftrek dan de Inspecteur en de rechtbank hebben verleend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft belanghebbende haar voor de rechtbank ingenomen standpunt herhaald, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel.
De Inspecteur heeft dat standpunt gemotiveerd bestreden, daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank en daaraan nog toegevoegd dat de gedane gift aan de [F] ten onrechte in aftrek is aanvaard nu deze instelling met ingang van 1 januari 2008 niet als ANBI door de Belastingdienst is gerangschikt. Op dit onderdeel van de aangifte is derhalve een aftrek tot een te hoog bedrag verleend, aldus de Inspecteur.
7.3. Het Hof neemt het oordeel van de rechtbank inzake de giftenaftrek en de gronden waarop dat rust over en maakt dat tot de zijne. Voorts hecht het Hof geloof aan het – in hoger beroep onweersproken gebleven – standpunt van de Inspecteur met betrekking tot de fiscale status van de [F]. In zoverre faalt het hoger beroep.
Banktegoeden
7.4.1. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de banktegoeden die op haar naam bij meerdere in Nederland gevestigde bancaire instellingen worden aangehouden aan haar in Suriname woonachtige broer toebehoren. Zij heeft daartoe verwezen naar onder meer de bij een in Suriname gevestigde notaris afgelegde verklaring van haar broer en naar een door belanghebbende en haar echtgenote bij een in Nederland gevestigde notaris afgelegde verklaring. Het feit dat deze tegoeden op belanghebbendes naam zijn gesteld doet niet af aan de omstandigheid dat haar broer gelet op de onderlinge afspraken, in fiscaalrechtelijk opzicht als rechthebbende moet worden gekwalificeerd zo stelt zij.
7.4.2. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de voor de verwerving van de woning gebruikte gelden geleend zijn van de broer van belanghebbende en dat een (nieuwe) schuldverhouding met rentevergoeding tot stand is gekomen.
7.4.3. Daarnaast heeft belanghebbende gesteld dat de eigendom van de banktegoeden reeds in het verleden met de Belastingdienst is besproken en dat deze daarmee akkoord is gegaan. Eind 2011 heeft belanghebbende de daarop betrekking hebbende correspondentie vernietigd.
7.4.4. De Inspecteur heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7.4.5. Het Hof is van oordeel dat de bewijslast dat de banktegoeden weliswaar formeel op naam van belanghebbende zijn gesteld maar in fiscaalrechtelijke zin aan haar broer toebehoren op haar rust. Het enkele feit dat belanghebbende en haar echtgenoot zich jegens de broer schuldig hebben verklaard ten titel van geldlening acht het Hof daartoe niet voldoende. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende geen overzicht heeft verstrekt, laat staan nader bewijs heeft bijgebracht over de omvang van de bedragen en de data waarop deze door haar broer zijn overgeboekt dan wel in fysieke zin aan haar ter hand zijn gesteld waarna belanghebbende deze bedragen heeft doen bijschrijven op een of meerdere van de bankrekeningen. Het enkele feit dat er een gestage groei is van het saldo ultimo van de kalenderjaren is eveneens onvoldoende om het van belanghebbende verlangde bewijs geleverd te achten.
7.4.6. Voorts heeft belanghebbende onvoldoende bewijs bijgebracht – gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – dat de Inspecteur heeft ingestemd met de door belanghebbende gestelde fiscaalrechtelijke kwalificatie respectievelijk eigendom van de banktegoeden. In dat verband merkt het Hof op dat ook de zeer forse toename gedurende een reeks van jaren afbreuk doet aan het gestelde vertrouwen dat aan het beweerdelijk en door de Inspecteur bestreden accorderen in 1995 kan worden toegekend. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, leidt het Hof uit de gedingstukken van belanghebbende af dat deze admini-stratieve gegevens inzake de stortingen en opnames van gelden uit deze banktegoeden niet ultimo 2011 zijn vernietigd. De opsomming van aan bankdagafschriften ontleende gegevens – zie daartoe de aanvulling van het hoger beroepschrift met dagtekening 08 januari 2013 - maakt zulks niet anders nu de afschriften zelf ontbreken. Ook in zoverre faalt het hoger beroep.
Proceskosten
7.5.1. Belanghebbende heeft onder overlegging van een viertal facturen, opgemaakt door [K], zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geschil tot een totaalbedrag van € 2.200 sprake is van beroepshalve verleende rechtsbijstand voor de bezwaarfase en de procedure in eerste aanleg. Blijkens de tekst van deze facturen betreft het een vergoeding voor administratieve werkzaamheden over de periode 1 januari 2011 tot en met 1 mei 2012. De Inspecteur heeft de gevraagde vergoeding gemotiveerd betwist en daarbij gewezen op de tekst van de facturen en het feit dat de voormelde organisatie bij de Kamer van Koophandel als eenmanszaak, eigenaar [L], geboren [dag en maand] 1989, [S], was ingeschreven met als omschrijving “particuliere zorgverlening en begeleiding”. De voormelde organisatie is per 1 januari 2013 opgeheven. Gelet op een en ander is het Hof van oordeel dat het bedrag van € 2.200 geen vergoeding is voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de Inspecteur derhalve terecht niet veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7.5.2. Nu het Hof het hoger beroep van belanghebbende ongegrond zal verklaren dient reeds op deze grond een proceskostenvergoeding in beginsel te worden geweigerd. Van bijzondere omstandigheden welke aanleiding geven daarop een uitzondering te maken is het Hof niet gebleken.
Tot slot
7.6. Hetgeen belanghebbende overigens of anderszins heeft aangevoerd kan – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van de Inspecteur – niet tot een gegrondverklaring van het hoger beroep en daarmee tot vermindering van de aanslag leiden.
7.7. Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten.
8.2. Evenmin acht het Hof termen aanwezig om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht voor de behandeling van de zaak in hoger beroep vergoedt.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 22 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.