ECLI:NL:GHDHA:2014:869

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
22-003448-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van scooter en helm met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1966 op de Nederlandse Antillen, was beschuldigd van diefstal van een scooter en een helm. De feiten vonden plaats op 5 juni 2013, toen de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening goederen heeft weggenomen uit een Houtskoolgrillroom in Rotterdam. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor het subsidiair ten laste gelegde feit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de diefstal van de scooter en helm. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, die de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal bevestigden. De verdachte had eerder al een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen, en het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van voorarrest, en het hof gelastte dat een eerder niet ten uitvoer gelegde straf van 57 dagen alsnog moest worden ondergaan. De uitspraak benadrukt de ernst van diefstal en de gevolgen voor de slachtoffers, evenals de herhaalde strafbare feiten van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003448-13
Parketnummer: 10-651075-13, 10-811240-10 (TUL) en
10-811065-11 (herroeping VI)
Datum uitspraak: 11 maart 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2013 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en op de beslissing herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1966,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest.
Voorts is met betrekking tot de door de politierechter in de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 13 januari 2011 onder parketnummer 10-811240-10 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand de tenuitvoerlegging gelast.
Tevens is met betrekking tot het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2011 onder parketnummer 10-811065-11 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot 57 dagen, alsnog de tenuitvoerlegging gelast.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg onder feit 2 gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
primair:
hij op of omstreeks 05 juni 2013 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een Houtskoolgrillroom, althans een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres], heeft weggenomen geld en/of een (flatscreen)televisie en/of een scooter (merk ZNEN, kenteken [KENTEKENNR.]) en/of een (val)helm (merk MT Helmets, kleur zwart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
1
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 5 juni 2013 tot en met 22 juni 2013 te Rotterdam (een) goed(eren), te weten een scooter (merk ZNEN, kenteken [KENTEKENNR.]) en/of een (val)helm (merk MT Helmets, kleur zwart), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 05 juni 2013 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een Houtskoolgrillroom, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een scooter merk ZNEN, kenteken [KENTEKENNR.] en een (val)helm merk MT Helmets, kleur zwart, toebehorende aan [benadeelde partij] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit behoort te worden vrijgesproken. Ter adstructie hiervan heeft hij betoogd, dat – zakelijk weergegeven – er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte de scooter en de helm wederrechtelijk uit de Houtskoolgrillroom heeft weggenomen noch dat hij deze heeft geheeld.
Het hof stelt, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de zich in het dossier bevindende wettige bewijsmiddelen, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 juni 2013 is door een neef van aangever geconstateerd dat de zijingang van de winkel (Houtskoolgrillroom) aan de [adres] te Rotterdam openstond. Nadat aangever en diens neef het pand, gevestigd aan de Zwaanhals, betraden, zagen zij dat een zogenoemde bezorgscooter van het merk ZNEN met een zwarte box achterop, alsmede een zwarte helm van het merk MT Helmets waren weggenomen.
Op 22 juni 2013 is deze scooter teruggevonden in de [adres] te Rotterdam in de nabijheid van een woning aan de [adres] waar de verdachte regelmatig verbleef.
De hoofdbewoner, [getuige], heeft op 26 juni 2013 in voormelde woning aan de politie een zwarte helm overhandigd, die volgens [getuige] en volgens de getuige [getuige 2] door de verdachte in deze woning was achtergelaten. De getuige [getuige] heeft tevens verklaard dat de verdachte op een witte “pizza” scooter met een zwarte bak reed.
Ook de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben beiden, afzonderlijk van elkaar, verklaard dat de verdachte reed op een witte “vierkante” scooter met een zwarte bak achterop, en dat hij een zwarte helm droeg.
De aangever verklaarde dat de door de politie aangetroffen helm qua merk, kleur en type dezelfde is als de helm die uit zijn winkel is weggenomen.
Bij het uitkijken van de camerabeelden ziet verbalisant [verbalisant], dat op 5 juni 2013 te 06.16 uur een persoon op een fiets de Snellemanstraat vanaf de kant van de Zwaanhals in komt rijden.
[verbalisant] ziet dat deze persoon om 06.18 uur aan de zijde van nummer 2 (naar het hof begrijpt: het pand van aangever) verdwijnt. Op 5 juni 2013 te 06.24 uur verschijnteen persoon met hetzelfde signalement als de persoon die eerder op de fiets aan is gekomen weer in beeld aan de zijde van nummer 2. Deze persoon rijdt op een scooter, wit van kleur met een zwarte doos achterop. Het signalement van de persoon dat door de verbalisant wordt gegeven is als volgt: donkere (gym)schoenen met een witte zool en een zwarte helm.
De verdachte is op 26 juni 2013 aangehouden. Bij zijn aanhouding droeg de verdachte schoenen van het merk Nike, zwart van kleur met een opvallende witte zool met opstaande rand.
Op basis van het bovenstaande staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat de verdachte in het bezit is geweest van de scooter en de helm die op 5 juni 2013 bij de houtskoolgrillroom zijn gestolen. Gelet op de overeenkomst tussen de schoenen van degene die die diefstal heeft gepleegd en de schoenen van de verdachte, in combinatie met het korte tijdsbestek waarin de diefstal heeft plaatsgevonden, te weten 6 minuten, staat naar het oordeel van het hof evenzeer vast dat het de verdachte is geweest die die diefstal heeft gepleegd.
Derhalve wordt het verweer van de raadsman door het hof verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

Diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een scooter en een helm.
Dergelijke feiten maken inbreuk op het eigendomsrecht van het slachtoffer en veroorzaken overlast bij het slachtoffer, aangezien deze zich geconfronteerd ziet met de verdwijning van zijn eigendommen. Een en ander leidt voorts tot gevoelens van onrust en onveiligheid bij de burgers.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 februari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter Rotterdam van 13 januari 2011 onder parketnummer 10-811240-10 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met bevel dat 1 maand van die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Het hof verklaart, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf, nu deze straf reeds eerder ten uitvoer is gelegd bij vonnis van de politierechter Rotterdam van 23 april 2013 onder parketnummer 10-811240-10.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam onder parketnummer 10-811065-11 veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is in die zaak op 24 april 2012 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 1 augustus 2013 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het ten laste gelegde feit.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf, groot
57
dagen, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummer 10-811240-10.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2011 onder parketnummer 10-811065-11 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot 57 dagen, alsnog geheel wordt ondergaan.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul, mr. H.M.A. de Groot en mr R.C. Schlingemann, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2014.