ECLI:NL:GHDHA:2014:866

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
22-003801-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in discotheek met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen twee benadeelde partijen in de toiletruimte van discotheek Speakers te Delft op 24 december 2010. De verdachte had aanvankelijk een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd gekregen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar heeft het bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde: openlijke geweldpleging in vereniging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 75 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot schadevergoeding van € 4.248,96 is toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003801-11
Parketnummer: 09-901071-10
Datum uitspraak: 7 maart 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 augustus 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 augustus 2012 en van 21 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2010 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk met een (afgebroken) glas/fles, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans één maal heeft gestoken/ gesneden/ geslagen in het gezicht/de kin/de nek/hals van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2010 te Delft aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (snij/steekwond(en)/littekens in gezicht/aan de hals/kin/nek), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een (afgebroken) glas/fles, althans een scherp voorwerp meermalen, althans één maal in het gezicht/de kin/de nek/hals te steken/te snijden/te slaan;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2010 te Delft met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de toiletruimte van/in discotheek Speakers, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij 2], welk geweld (mede) bestond uit:
- het geven van een elleboogstoot en/of een vuistslag tegen het hoofd/de kaak van die [benadeelde partij 2] en/of
- het steken/snijden/slaan met een (afgebroken) glas/fles in het gezicht/de kin/hals/nek van die [benadeelde partij].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet tot de overtuiging kunnen komen dat het de verdachte is geweest die [benadeelde partij] met een (afgebroken) glas/fles, althans een scherp voorwerp, heeft gestoken, gesneden en/of geslagen, zodat hij van het primair en subsidiair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2010 te Delft met een ander, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de toiletruimte van/in discotheek Speakers, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] en [benadeelde partij 2], welk geweld mede bestond uit:
- het geven van een elleboogstoot en/of een vuistslag tegen de kaak van die [benadeelde partij 2] en
- het slaan met een afgebroken fles in het gezicht/de kin/hals van die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
18
maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij] en [benadeelde partij 2]. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededader een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van met name het slachtoffer [benadeelde partij], die als gevolg van het gebeurde zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Een feit als het onderhavige versterkt bovendien de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Hoewel niet boven iedere redelijke twijfel is verheven dat het door het slachtoffer [benadeelde partij] opgelopen letsel een gevolg is van het door de verdachte gepleegde geweld, dit ook niet onder het meer subsidiair ten laste gelegde als strafverzwarende omstandigheid is opgenomen, derhalve niet bewezen is verklaard en door het hof bij de strafoplegging ook niet aan de verdachte zal worden toegerekend, volgt uit het bewezen verklaarde wel dat de verdachte naar het oordeel van het hof een wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Zo heeft de verdachte, zoals hijzelf heeft verklaard, gevochten met [benadeelde partij 2] en heeft hij tijdens het gevecht tussen hem, [benadeelde partij 2], [benadeelde partij] en [benadeelde partij 3] om zich heen geslagen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van in totaal € 4.248,96, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering integraal aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Bij het beoordelen van de schade van de benadeelde partij kan alleen hij aansprakelijk zijn die wist of behoorde te begrijpen dat het gepleegde geweld het gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals die in concreto is geleden.
Het hof overweegt dienaangaande dat genoegzaam vaststaat dat de benadeelde partij zowel materiële als immateriële schade ten gevolge van de bewezen verklaarde openlijke geweldpleging heeft geleden. Aangezien echter niet is bewezen dat het door de benadeelde partij opgelopen letsel – waar zowel de gestelde materiële als de gestelde immateriële schade betrekking op heeft – door het door de verdachte toegepaste geweld is veroorzaakt, dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte wist dan wel behoorde te begrijpen dat zijn bijdrage aan de openlijke geweldpleging het gevaar schiep voor het ontstaan van de schade zoals die in concreto door de benadeelde partij is geleden. Eerst dan immers kan de verdachte voor de door de benadeelde partij geleden schade uit hoofde van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk worden gesteld.
Het hof acht aannemelijk dat het letsel ofwel door de verdachte ofwel door zijn kompaan, [benadeelde partij 3], is toegebracht.
[benadeelde partij 3] heeft verklaard (p.164) dat toen zij, kort nadat een incident had plaatsgevonden waarbij zowel [benadeelde partij 3] als de verdachte als [benadeelde partij 2] bij betrokken waren, beiden achter [benadeelde partij 2] in de richting van het toilet zijn gelopen. Verder heeft hij verklaard dat zowel hij als de verdachte een flesje bier in hun handen hadden, toen zij achter [benadeelde partij 2] aanliepen en ook dat hij toen hij het toilet inging, een fles in zijn handen had (zie verklaring bij RC). Uit de beelden komt naar voren (zie p. 331) dat de verdachte op weg naar de toilet achter [benadeelde partij 3] heeft gelopen. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte heeft kunnen waarnemen dat [benadeelde partij 3] een fles bij zich had (heeft gehad) en zich daarvan niet ‘onderweg’ op enig moment heeft ontdaan. De verdachte wist dan wel had moeten weten dat er glas in de WC-ruimte werd binnengebracht, waarbij het hof in het midden laat of hij op het moment van het binnengaan zelf ook glas in zijn handen had. Voorts heeft [benadeelde partij 3] verklaard (p.202 en 307) dat op weg naar het toilet hij een geluid hoorde, alsof kennelijk een bierflesje kapot werd geslagen, waarbij [benadeelde partij 3] overigens dit toeschrijft aan de verdachte. Waar [benadeelde partij 3] ook een duidelijk eigen belang heeft bij voornoemd laatste onderdeel van zijn verklaring en verder niemand bevestigt dat het de verdachte is geweest die zijn fles daar kapot heeft geslagen neemt het hof – uitsluitend - dit laatste onderdeel van diens verklaring niet over. Het hof acht aannemelijk dat beiden met een fles in hun handen achter [benadeelde partij 2] aanliepen en dat ofwel de verdachte ofwel [benadeelde partij 3] op weg naar de toilet zijn fles (glas) kapot heeft geslagen en voorts dat ook de verdachte dit moet hebben gehoord, althans kunnen horen. Verder hadden de verdachte en [benadeelde partij 3] op het bewuste tijdstip zeer veel alcoholhoudende drank genuttigd, hetgeen, naar van algemene bekendheid is, sterk ontremmend werkt.
In de kleine toiletruimte is vervolgens de verdachte naast [benadeelde partij 2] gaan staan en heeft hij [benadeelde partij 2] aangesproken, waarna een ruzie is ontstaan ( p. 320). Daarop is een vechtpartij ontstaan, waarbij [benadeelde partij] door glas is geraakt.
Onder deze omstandigheden kan, naar het oordeel van het hof, de vraag of de verdachte hoorde te begrijpen dat zijn bijdrage aan de openlijke geweldpleging het gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals die in concreto door de benadeelde partij is geleden, zonder enige twijfel bevestigend worden beantwoord.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade ten bedrage van € 228,96 is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, worden toegewezen, inclusief de gevorderde rente, op de wijze als nader in het dictum te bepalen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden tot het ter zake gevorderde bedrag van € 4.000,- en dat ook deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering zal derhalve ook in zoverre, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, worden toegewezen, inclusief de gevorderde rente, op de wijze als nader in het dictum te bepalen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.248,96, vermeerderd met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof, op de wijze als nader in het dictum te bepalen, aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag met rente aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 949,80, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering integraal gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu deze vordering niet deugdelijk is onderbouwd. Het hof zal de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [benadeelde partij]ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.248,96 (vierduizend tweehonderdachtenveertig euro en zesennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening,en veroordeelt de verdachte om dit bedrag met rente tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat, indien en voor zover de mededader van de verdachte aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van
€ 4.248,96 (vierduizend tweehonderdachtenveertig euro en zesennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover de mededader voormeld bedrag met rente ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] aan de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn verplichting tot betaling aan de Staat is bevrijd.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte dan wel zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte dan wel zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart
de benadeelde partij [benadeelde partij 2]in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. M.L.A. Filippini, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 maart 2014.
Mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. M.L.A. Filippini zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.