ECLI:NL:GHDHA:2014:862

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
22-001284-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen straf of maatregel opgelegd voor bedreiging en belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1984, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, voor bedreiging en belediging van politieambtenaren. De bedreiging betrof een uitspraak van de verdachte richting brigadier van Politie Haaglanden, waarin hij dreigende woorden gebruikte. Daarnaast beledigde hij de brigadier en een andere agent met kwetsende taal tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Echter, het hof oordeelde dat de staandehouding van de verdachte door de politie onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. Dit verzuim had invloed op de situatie van de verdachte en het hof besloot dat, hoewel de feiten strafwaardig zijn, er geen straf of maatregel opgelegd zou worden. De beslissing om geen straf op te leggen is gebaseerd op de ernst van het verzuim van de politie en de gevolgen daarvan voor de verdachte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan door de verdachte vrij te spreken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van individuen tegen onrechtmatige politieacties, zelfs wanneer er sprake is van strafbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001284-13
Parketnummer: 09-817654-13
Datum uitspraak: 24 februari 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 maart 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1984,
[adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenis-straf voor de duur van vijf weken met aftrek van voorarrest waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een bijzondere voorwaarde als vermeld in het vonnis. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 06 maart 2013 te 's-Gravenhage
[benadeelde partij 1] (brigadier van Politie Haaglanden) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood, jij en je hele kanker-familie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 06 maart 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten
[benadeelde partij 1] (brigadier van Politie Haaglanden) en/of [benadeelde partij 2] (agent van Politie Haaglanden), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankermongolen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 06 maart 2013 te 's-Gravenhage [benadeelde partij 1] (brigadier van Politie Haaglanden) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood, jij en je hele kanker-familie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op 06 maart 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [benadeelde partij 1] (brigadier van Politie Haaglanden) en [benadeelde partij 2] (agent van Politie Haaglanden), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankermongolen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

1.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken met aftrek van voorarrest waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Geen straf of maatregel
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van politieambtenaren.
Aan deze feiten ging blijkens het proces-verbaal van bevindingen PL1513 2013047152-2 het volgende vooraf.
De politie zag om 03.20 uur ’s nachts in de omgeving van een locatie in Den Haag waar veelvuldig wordt gehandeld in verdovende middelen en veel overlast is van overlastgevende en criminele jeugdgroepen waaruit ook regelmatig straatroven worden gepleegd, een drietal personen lopen die bij het zien van het politievoertuig direct een zijstraat inliepen. Kort hierop zag de politie twee van die drie mannen lopen in dezelfde richting als een onbekend gebleven vrouw die met in haar rechterhand een handtas over de hiervoor bedoelde locatie liep. Terwijl beide mannen in de nabije omgeving van de vrouw liepen, floten ze naar elkaar. Dit fluiten beschrijft de politie als gelet op plaats en tijdstip tevens zeer hinderlijk voor omwonenden en derhalve aan te merken als nachtrumoer, maar wordt in het relaas niet met enige strafbepaling in verband gebracht. Toen de twee mannen weer bij elkaar gingen lopen en bijna tegelijk met de vrouw een zijstraat inliepen besloot politie-ambtenaar A de twee mannen hierop staande te houden. Nadat hij politie-ambtenaar B hiervan had verwittigd, heeft politie-ambtenaar B de beide mannen staande gehouden. Op dat moment zag politie-ambtenaar B dat de twee mannen de hem ambtshalve bekende [verdachte] geboren op [geboortejaar] 1984 en [medeverdachte], geboren op [geboortejaar] 1993 waren. Desgevraagd overhandigden beide mannen aan politie-agent B hun legitimatiebewijs.
Op dat moment bevond politie-ambtenaar A zich op ongeveer vijftig meter afstand. Toen politie-ambtenaar A –te voet- bij zijn collega B was gearriveerd herkende hij in de twee mannen de ook hem ambtshalve bekende [VERDACHTE] en [MEDEVERDACHTE].
Het hof stelt vast, dat de politie de verdachte heeft staande gehouden, hoewel er op dat moment geen sprake was van een uit feiten en omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Voor de staandehouding bestond derhalve geen bevoegdheid, zodat deze als onrechtmatig dient te worden aangemerkt.
Het hof heeft oog voor het belang dat de politie dient met het onder bepaalde omstandigheden aanspreken van personen ten aanzien van wie, ofschoon zij niet kunnen worden aangemerkt als verdachte in de zin der Wet, bij de politie toch de indruk bestaat dat zij crimineel gedrag in de zin hebben. Het hof leidt uit de uitdrukkelijke bewoordingen waarin het proces-verbaal van bevindingen is gesteld, de vraag om overhandiging van het identiteitsbewijs en de tijd gedurende welke de verdachte kennelijk werd opgehouden en welke voor de politie-ambtenaar A voldoende was om te voet een afstand van ongeveer 50 meter te overbruggen echter af dat de verdachte niet enkel is aangesproken, maar dat jegens hem de bevoegdheid als omschreven in artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering is toegepast.
Het hof is van oordeel dat het, gelet op het belang dat het geschonden voorschrift (te weten dat niet tot staandehouding wordt overgegaan tenzij jegens de verdachte) dient (te weten de bescherming van de persoonlijke vrijheid) de ernst van het verzuim (te weten aanwending van de bevoegdheid tot staandehouding in een situatie waarin er geen twijfel over kan bestaan dat aan de voorwaarden daarvoor niet is voldaan) en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt (het hof acht ter terechtzitting aannemelijk geworden dat de aan verdachte op zichzelf terecht verweten onverkwikkelijkheden zouden zijn uitgebleven als de politie hem in dit geval ongemoeid zou hebben gelaten) raadzaam is om, gelet op het vorenstaande, voor de door de verdachte begane bewezenverklaarde feiten die op zichzelf strafwaardig zijn, maar (mede) uit die onrechtmatige staandehouding zijn voortgevloeid, op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat aan de verdachte ter zake geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. R.M. Bouritius en mr. J.J.H.M. van Gennip,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 februari 2014.
Mr. J.J.H.M. van Gennip en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.