ECLI:NL:GHDHA:2014:845

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
200.127.373/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op familiaal verschoningsrecht in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het beroep van de vrouw op het familiaal verschoningsrecht, zoals bedoeld in artikel 165 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellanten, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen en een man, hebben hoger beroep ingesteld tegen beschikkingen van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam. De vrouw, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is met de man, heeft zich beroepen op het familiaal verschoningsrecht in verband met vragen die aan haar zijn gesteld tijdens een getuigenverhoor. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw in de echtscheidingszaak ingevolge artikel 284 lid 3 Rv geen beroep op het familiaal verschoningsrecht toekomt, tenzij de vragen enkel betrekking hebben op een tegen een derde, [X], te entameren procedure. Het hof oordeelt dat de gestelde vragen in dit geval wel degelijk verband houden met de vordering van de man jegens de vrouw, waardoor het beroep op het verschoningsrecht niet kan worden gehonoreerd. Het hof vernietigt de bestreden beschikkingen van de rechter-commissaris en wijst het beroep van de vrouw op het familiaal verschoningsrecht af. Tevens wordt de vrouw veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 2.471,-. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 maart 2014
Zaaknummer : 200.127.373/01
Rekestnummer rechtbank : HA RK 09-211
Zaaknummer rechtbank : 341692
Appellanten:
1.
de commanditaire vennootschap
[bedrijf 1]
gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 2],
gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne,
3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 3],
gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne,
4.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 4],
gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne,
5.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 5],
gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne,
6.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 6],
gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne,
7.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 7],
gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne,
8.
[de man],
wonende te[woonplaats 1], gemeente[naam gemeente],
hierna te noemen: de man,
allen hierna gezamenlijk te noemen: appellanten,
advocaat mr. E.M. Richel te Capelle aan den IJssel,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: de vrouw,
verweerster,
advocaat mr. G.B. de Jong te Hoogezand.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Appellanten zijn op 13 februari 2013 in hoger beroep gekomen van een tweetal beschikkingen gegeven door de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, zoals opgenomen in het proces-verbaal van het op 23 november 2012 gehouden getuigenverhoor.
De vrouw heeft op 13 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts nog de volgende stukken in het geding gebracht:
van de zijde van appellanten:
- op 3 januari 2014 een brief met bijlagen.
De zaak is op 17 januari 2014 mondeling behandeld, tegelijk met de zaken bij het hof bekend onder nummer 200.132.776/01 en 200.102.560/01.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar het proces-verbaal van het op 23 november 2012 gehouden getuigenverhoor.

ONTVANKELIJKHEID

1.
Het appelschrift heeft een stempel met datum binnenkomst bij dit hof van 14 mei 2013. Echter, zowel uit de verklaring van mr. Richel ter zitting van het hof als uit de brief van
mr. Richel aan dit hof van 14 mei 2013 blijkt afdoende dat appellanten reeds op 13 februari 2013 hoger beroep hebben ingesteld. Mr. De Jong heeft ter zitting van het hof een en ander bevestigd. Appellanten hebben derhalve tijdig hoger beroep ingesteld van de beschikkingen zoals gegeven door de rechter-commissaris en opgenomen in het proces-verbaal van 23 november 2012. Appellanten zijn dan ook ontvankelijk in hun hoger beroep.

PROCESVERTEGENWOORDIGING

2.
Mr. Richel heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij alle appellanten, derhalve ook de rechtspersonen, ter zitting vertegenwoordigt.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

3.
In geschil is het beroep dat de vrouw heeft gedaan op het familiaal verschoningsrecht onder verwijzing naar r.o. 3.3 van de beschikking van het hof Den Haag van 26 juni 2012.
Voorgeschiedenis
4.
De man en de vrouw zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en daarmee samenhangende alimentatieprocedure. De rechtbank heeft in de echtscheidingsprocedure haar oordeel aangehouden over de stelling van de man, dat de vrouw haar recht op alimentatie heeft verspeeld als gevolg van het ernstig grievende en kwetsende karakter van haar gedragingen jegens de man, totdat de uitkomsten van de door de man tegen de vrouw te entameren procedures bekend zijn.
5.
De man is van mening dat er sprake is van gedragingen door de vrouw die zodanig kwetsend en grievend waren dat dit de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw heeft doorbroken en de vrouw daarmee haar recht op alimentatie heeft verspeeld. Volgens de man heeft de vrouw samen met een voormalig werknemer van (een van) appellanten, de heer P. [X] (hierna: [X]) in strijd met de geheimhoudingsplicht van laatstgenoemde informatie die deel uitmaakt van de administratie van (een van) appellanten daaruit onttrokken of gekopieerd, en vervolgens ter beschikking gesteld van (wijlen) de heer S. [Y] (hierna: [Y]). Gelet op de specifieke gevoeligheden rond [Y] is de handelwijze van de vrouw dermate kwetsend en grievend dat de lotsverbondenheid volgens de man is doorbroken.
6.
In een op 23 september 2011 gehouden voorlopig getuigenverhoor heeft de vrouw zich beroepen op het familiaal verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 Rv. De rechter-commissaris heeft het beroep van de vrouw afgewezen en de vrouw heeft van deze beslissing hoger beroep ingesteld. Dit hof heeft bij beschikking van 26 juni 2012 op dat hoger beroep beslist. In r.o. 3.3 heeft het hof in deze beschikking als volgt overwogen:
“ 3.3 Op grond van het hiervoor overwogene komt het hof – zij het op andere gronden dan de rechtbank – tot het oordeel dat aan [de vrouw] geen beroep toekomt op het familiaal verschoningsrecht ex artikel 165 lid 2 Rv. Dit is slechts anders als de eventuele vragen enkel en alleen betrekking hebben op een tegen [X] te entameren procedure en niets met een vordering tegen [de vrouw] van doen hebben. Vooralsnog ziet het hof gelet op de door [de man] c.s. geformuleerde bewijspunten geen, althans zeer weinig aanknopingspunten voor dergelijke vragen.”
7.
In een nader getuigenverhoor, gehouden op 23 november 2012, heeft de vrouw zich bij de volgende twee aan haar gestelde vragen beroepen op het familiaal verschoningsrecht onder verwijzing naar r.o. 3.3 van de beschikking van het hof Den Haag van 26 juni 2012:
1) “
U houdt mij voor dat [X] als getuige heeft verklaard (blz. 4 proces-verbaal) dat hij een aantal nota’s heeft gekopieerd en die aan mij heeft gegeven. U vraagt mij of dat klopt.”
2)
“U vraagt mij of ik opdracht heb gegeven aan [X] om stukken voor mij te kopiëren.”
De rechter-commissaris heeft het beroep op het verschoningsrecht van de vrouw in beide gevallen gehonoreerd. Bij het onderhavige beroep is de man in appel gekomen van deze beschikkingen van de rechter-commissaris.
Geschil in hoger beroep
8.
Appellanten verzoeken het hof het appel gegrond te verklaren, met vernietiging van de bestreden beschikkingen en met veroordeling van de vrouw in de kosten van het appel.
9.
De vrouw bestrijdt het beroep en is primair van oordeel dat haar het verschoningsrecht toekomt zoals dat is besproken door de rechter, met verbetering van gronden, en subsidiair beroept de vrouw zich thans ook op haar verschoningsrecht voor de beide genoemde vragen overeenkomstig artikel 165 lid 3 Rv.
10.
Appellanten stellen dat de rechter-commissaris het beroep van de vrouw op het verschoningsrecht ten onrechte heeft gehonoreerd. Immers, buiten beschouwing is gelaten dat inmiddels reeds een (echtscheidings)procedure is geëntameerd door de vrouw tegen de man en dat de man mag bewijzen dat de lotsverbondenheid is verbroken. Bovendien heeft de rechter-commissaris de door het hof Den Haag in de beschikking van 26 juni 2012 gegeven maatstaf in het onderhavige geval onjuist uitgelegd en gehanteerd. Het hof heeft het verschoningsrecht willen beperken tot die gevallen waarin er geen twijfel over bestaat dat de vraag alleen betrekking heeft op een tegen [X] te entameren procedure. Daarvan is in casu geen sprake, integendeel. De gestelde vraag is relevant voor een oordeel over de vraag of de vrouw zich jegens de man heeft misdragen.
11.
De vrouw stelt dat van de zijde van appellanten twee partijen in het voorlopige getuigenverhoor zijn meegenomen die over en weer tegenstrijdige belangen kunnen hebben. De motieven van appellanten jegens [X] zijn een schending van de geheimhoudingsplicht c.q. het vervreemden van documenten en de motieven jegens de vrouw zijn meer besloten in de bejegening van de vrouw naar de man. Met zoveel woorden wordt in het inleidend verzoekschrift niet de lotsverbondenheid besproken, maar de man heeft uitdrukkelijk aangegeven dat het hem daarom te doen is en dat hij daarvan probeert bewijs te leveren. Er is sprake van verwevenheid van wederzijdse (tegenstrijdige) belangen. Er is geen sprake van een heldere scheiding tussen de positie van [X] en de vrouw en de getuigenis van de één kan ondersteuning vormen voor de aansprakelijkheid van de ander en andersom. Eén van de stellingen die de man wenst te bewijzen betreft het ontvreemden door de vrouw en [X] van documenten die uiteindelijk bij [Y] terecht zijn gekomen. De vrouw wenst niet enige verklaring af te leggen
waarmee zij zichzelf dan wel [X] kan blootstellen aan een strafrechtelijke veroordeling. Subsidiair doet de vrouw derhalve een beroep op het verschoningsrecht ingevolge het derde lid van artikel 165 Rv.
12.
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in de echtscheidingszaak ingevolge artikel 284 lid 3 Rv geen beroep op het familiaal verschoningsrecht toekomt. Dit is slechts anders indien, de uitspraak van het hof Den Haag van 26 juni 2012 indachtig, de gestelde vragen enkel en alleen betrekking hebben op een tegen [X] te entameren procedure en niets van doen hebben met een vordering jegens de vrouw.
13.
De door een huwelijk ontstane lotsverbondenheid is één van de voornaamste rechtsgronden voor een alimentatieverplichting, maar deze lotsverbondenheid kan doorbroken worden, als men zich ten opzichte van de ex-echtgenoot/echtgenote zodanig gedraagt, dat niet langer van deze verlangd kan worden dat hij of zij (nog) partneralimentatie betaalt. Het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de mogelijk door de man tegen de vrouw en [X] te entameren procedures is nauw verbonden met de echtscheidingszaak waarin de man zich beroept op de verbroken lotsverbondenheid als gevolg van de grievende en kwetsende gedragingen van de vrouw jegens hem.
14.
In punt 12 van zijn appelschrift heeft de man aangegeven welke feiten en omstandigheden hij wenst te bewijzen. Het hof is van oordeel dat de daar genoemde feiten en omstandigheden in doorslaggevende mate betrekking hebben op de vraag of de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw is verbroken als gevolg van gedragingen en handelingen van de vrouw, al dan niet met medewerking van [X]. Er is derhalve geen sprake van vragen die enkel en alleen betrekking hebben op een tegen [X] te entameren procedure, welke vragen niets met de vrouw van doen hebben. Dat aan de vrouw vragen gesteld kunnen worden die verband houden met een mogelijk tegen [X] in te stellen vordering maakt dit niet anders.
15.
De twee vragen waarbij de vrouw zich op het familiaal verschoningsrecht heeft beroepen bezien in combinatie met het vorenstaande, brengt het hof tot het oordeel dat bij deze vragen geen sprake is van een situatie als waar het hof in de beschikking van 26 juni 2012 op heeft gedoeld en waarbij de vrouw een beroep op het familiaal verschoningsrecht toekomt. De bestreden beschikkingen gegeven door de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, zoals opgenomen in het proces-verbaal van het op 23 november 2012 gehouden getuigenverhoor, dienen derhalve te worden vernietigd.
16.
De man heeft het hof verzocht in een overweging ten overvloede uitspraak te doen of de vrouw het verschoningsrecht op grond van artikel 165 lid 3 Rv had kunnen inroepen. De vrouw heeft zich in haar verweerschrift subsidiair op dit verschoningsrecht beroepen. Aan het hof liggen echter slechts voor de beschikkingen van de rechter-commissaris met betrekking tot het verschoningsrecht van de vrouw op grond van artikel 165 lid 2 Rv. Nu de vrouw een ander verschoningsrecht nog niet heeft ingeroepen bij de rechter-commissaris ziet het hof geen aanleiding om hierover reeds nu, al dan niet ten overvloede, een oordeel te geven.
Kostenveroordeling
17.
Gezien de proceshouding van de vrouw acht het hof het redelijk en billijk dat zij in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
18.
Derhalve wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikkingen gegeven door de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, zoals opgenomen in het proces-verbaal van het op 23 november 2012 gehouden getuigenverhoor en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het door de vrouw gedane beroep op het familiaal verschoningsrecht;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze beschikking;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van appellanten tot op heden begroot op € 2.471,-, als volgt opgebouwd:
- € 683,- vastrecht;
- € 1.788,- salaris advocaat;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Breederveld, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2014.