In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 12 maart 2014, staat de belastingplicht van de belanghebbende centraal. De belanghebbende, een verhuurster, heeft onzelfstandige delen van een onroerende zaak in gebruik gegeven. De inspecteur heeft de belanghebbende aangemerkt als degene die de onroerende zaak in de zin van de Verordening OZB 'gebruikte', en daarmee als belastingplichtige. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor de onroerendezaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolheffing, die zijn opgelegd voor het belastingjaar 2012. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat 1], bestaat uit een woningdeel en een winkeldeel/bedrijfsruimte. De belanghebbende heeft de winkel/bedrijfsruimte verhuurd aan [A] B.V. en het woongedeelte wordt bewoond door [B] en [C]. De onroerende zaak heeft één voordeur en het woongedeelte kan alleen worden betreden via het winkelgedeelte, wat betekent dat het als één object moet worden beschouwd.
Het Hof oordeelt dat de belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt, omdat zij de onroerende zaak in gebruik heeft gegeven. De inspecteur heeft de aanslagen terecht opgelegd aan de belanghebbende, die volgens de Gemeentewet bevoegd is om de belasting te verhalen op de huurders. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om een partij in de proceskosten te veroordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.