ECLI:NL:GHDHA:2014:794

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
BK-13-00692
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en gebruik van onroerende zaak in het kader van OZB, afvalstoffenheffing en rioolheffing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 12 maart 2014, staat de belastingplicht van de belanghebbende centraal. De belanghebbende, een verhuurster, heeft onzelfstandige delen van een onroerende zaak in gebruik gegeven. De inspecteur heeft de belanghebbende aangemerkt als degene die de onroerende zaak in de zin van de Verordening OZB 'gebruikte', en daarmee als belastingplichtige. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor de onroerendezaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolheffing, die zijn opgelegd voor het belastingjaar 2012. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Het Hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat 1], bestaat uit een woningdeel en een winkeldeel/bedrijfsruimte. De belanghebbende heeft de winkel/bedrijfsruimte verhuurd aan [A] B.V. en het woongedeelte wordt bewoond door [B] en [C]. De onroerende zaak heeft één voordeur en het woongedeelte kan alleen worden betreden via het winkelgedeelte, wat betekent dat het als één object moet worden beschouwd.

Het Hof oordeelt dat de belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt, omdat zij de onroerende zaak in gebruik heeft gegeven. De inspecteur heeft de aanslagen terecht opgelegd aan de belanghebbende, die volgens de Gemeentewet bevoegd is om de belasting te verhalen op de huurders. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om een partij in de proceskosten te veroordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/00692

Uitspraak van 12 maart 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2013, nummer DOR 12/1203, betreffende de hierna vermelde aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en beroep

1.1. Belanghebbende zijn voor het belastingjaar 2012 met dagtekening 29 februari 2012 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen opgelegd ter zake van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak), waaronder een aanslag in de onroerendezaakbelastingen gebruik, een aanslag in de afvalstoffenheffing en een aanslag in de rioolheffing gebruik.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Aan griffierecht is € 118 geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
29 januari 2014, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is eigenaresse van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een woningdeel en een winkeldeel/bedrijfsruimte. Belanghebbende heeft de winkel/bedrijfsruimte verhuurd aan [A] B.V., (hierna: [A]), en voor het woongedeelte staan [B] en [C] in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven.
3.2. De onroerende zaak heeft één voordeur en het woongedeelte kan alleen worden betreden via het winkelgedeelte en is niet afzonderlijk afsluitbaar.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is evenals voor de rechtbank in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen moeten worden opgelegd aan de gebruikers/huurders van de onroerende zaak en niet aan belanghebbende, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslagen.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – het volgende overwogen, waarbij belanghebbende als ”eiseres” en de Inspecteur als ”verweerder” zijn aangeduid:
”(…)
3.1.
Op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaak belastingen 2012 (Verordening OZB) wordt bij de gebruikersbelasting het gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening OZB wordt als onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Op grond van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken wordt voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
3.2.
Op grond van artikel 1 van de Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing 2012 (Verordening Afvalstoffenheffing) wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder ’gebruik maken’: gebruik maken in de zin van artikel 15.33 Wet milieubeheer.
Op grond van artikel 15.33, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer wordt gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven.
3.3.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2012 (Verordening Rioolheffing) verstaat de Verordening onder perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan.
Op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder b, van de Verordening Rioolheffing wordt met betrekking tot het gebruikersdeel, als gebruiker aangemerkt: ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 - voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
4.1.
Eiseres is eigenaar van het pand gelegen aan de [a-straat 1]. Eiseres heeft de winkel/bedrijfsruimte verhuurd aan [A] en in het woongedeelte staan [B] en [C] in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het pand als één onroerende zaak moet worden aangemerkt; er is één voordeur en het woongedeelte kan alleen worden betreden via de winkel, zoals ook volgt uit de door verweerder ter zitting overgelegde foto van het pand. Voor de in geding zijnde aanslagen dient het pand dus als één object te worden beschouwd.
4.2.
Gelet op het onder 3.1. tot en met 3.3. geschetste wettelijke kader is eiseres, als eigenaar, terecht aangemerkt als degene die het pand aan de [a-straat 1] in gebruik heeft gegeven. Eiseres is dan ook terecht als belastingplichtige in de heffing van het gebruikersdeel van de OZB, het gebruikersdeel van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing betrokken.
5.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
(…)”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Het Hof komt in hoger beroep niet tot andere overwegingen en oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De voormelde overwegingen en oordelen en de gegeven eindbeslissing maakt het Hof tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof nog het volgende.
7.2. Gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven wordt volgens artikel 220b, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet en de gemeentelijke Verordening OZB aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven. Gelet op de tekst van de Verordening OZB en de wetsgeschiedenis van artikel 220b, eerste lid, van de Gemeentewet, vindt deze bepaling ook toepassing in het geval de gehele onroerende zaak in delen in gebruik is gegeven. Nu omtrent de zelfstandigheid van onderdelen van de onroerende zaak niets is gesteld of gebleken, is de onroerende zaak terecht aangemerkt als één object. Belanghebbende heeft als verhuurster onzelfstandige delen van de onroerende zaak in gebruik gegeven. De Inspecteur heeft zonder schending van enige rechtsregel belanghebbende kunnen aanmerken als degene die de onderhavige onroerende zaak in de zin van de Verordening OZB ”gebruikte” en daarmee als de belastingplichtige. Belanghebbende is volgens artikel 220b, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bevoegd de belasting als zodanig, dus onafhankelijk van andere vorderingen zoals huurpenningen, te verhalen op de huurders, de eigenlijke gebruikers.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, B. van Walderveen en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 12 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.