ECLI:NL:GHDHA:2014:793

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
BK-13-00573
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 juni 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 had verminderd. De belanghebbende, [X] te [Z], had een aanslag opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.398, als gevolg van inkomsten uit een hennepkwekerij die op 20 oktober 2008 werd aangetroffen. De rechtbank had de aanslag verminderd tot € 34.388, maar de Inspecteur was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Inspecteur stelde dat de schatting van de inkomsten uit de hennepteelt op € 44.398 redelijk was, gebaseerd op het aantal aangetroffen planten en de opbrengst per plant. De belanghebbende had geen aangifte inkomstenbelasting gedaan en voerde aan dat de schatting onterecht was, omdat hij geen professionele teler was en er kosten waren gemaakt die niet in aanmerking waren genomen. De rechtbank had de bewijslast omgekeerd, omdat de belanghebbende geen aangifte had gedaan, en oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk moest maken dat de aanslagen berustten op een redelijke schatting.

Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de Inspecteur de aanslag op € 44.398 handhaafde, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat de aanslag te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de schatting van de Inspecteur, die was gebaseerd op de aangetroffen hennepkwekerij en de verklaringen van de belanghebbende, redelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de aanslag werd gehandhaafd op het oorspronkelijke bedrag van € 44.398, evenals de beschikking heffingsrente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/00573

Uitspraak d.d. 12 maart 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst/Belastingen,
kantoor [P], de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2013, nummer AWB 12/10211 IB/PVV, betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde aanslag en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.398. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 226 en € 1.467 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Voorts heeft hij aan belanghebbende over dat jaar een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 31.231 en daarbij € 171 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.388, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig vernietigd, de boetebeschikking vernietigd, gelast dat de Inspecteur belanghebbende € 42 aan griffierecht vergoedt en het beroep met betrekking tot de aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 in hoger beroep gekomen bij het Hof. Bij brief van 13 juli 2013 en bij aangetekende brief van 15 augustus 2013, uitgereikt op 16 augustus 2013 op het adres [adres], is belanghebbende in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van die gelegenheid.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 januari 2014, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Belanghebbende heeft ter zitting meegedeeld dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Ter zitting heeft de voorzitter belanghebbende meegedeeld dat het Hof hem in de gelegenheid stelt binnen veertien dagen na de datum van de mondelinge behandeling gegevens over te leggen waaruit blijkt dat hij tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep heeft ingesteld. Van belanghebbende is daarna niets vernomen. Belanghebbende heeft zulke gegevens niet overgelegd.

Vaststaande feiten

3.
Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.
Over 2008 zijn geen gegevens bekend waaruit blijkt dat belanghebbende looninkomsten of inkomsten door middel van een uitkering heeft genoten.
3.2.
Op 20 oktober 2008 is bij een huiszoeking in de woning van belanghebbende op de tweede verdieping een in werking zijnde hennepkwekerij (de kwekerij) met 214 planten aangetroffen.
3.3.
Belanghebbende is bij vonnis van het gerechtshof Den Haag van 21 februari 2013 strafrechtelijk veroordeeld voor het telen van hennep in de periode van 1 mei 2008 tot 20 oktober 2008.
3.4.
Belanghebbende is op 28 februari 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008.
3.5.
Belanghebbende heeft geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 ingediend. Met dagtekening 2 november 2011 heeft de Inspecteur de onder 1.1 en 1.2 genoemde aanslagen opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen respectievelijk een ambtshalve vastgesteld bijdrage-inkomen. Vervolgens heeft belanghebbende alsnog een aangiftebiljet ingezonden en daarbij een inkomen van nihil vermeld.
3.6.
De Inspecteur heeft de inkomsten uit de kwekerij geschat op € 44.398 berekend naar 240 planten x 28,2 gram x € 3,28 x 2 oogsten. Aan deze schatting heeft hij in hoger beroep onder meer het volgende ten grondslag gelegd:
- de verklaring van belanghebbende dat per oogst gemiddeld 240 hennepplanten werden gekweekt;
- de standaardopbrengst van 28,2 gram per plant en € 3,28 per gram, uitgaande van 15 planten per vierkante meter (m2), zoals berekend in het rapport 'Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht' van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: het BOOM-rapport);
- het rapport van de fraudespecialist van Eneco Services BV waarin deze heeft verklaard dat de installatie illegaal op het netwerk was aangesloten, dat de hennepkwekerij 238 dagen in werking was, te weten de periode vanaf 25 februari 2008 tot en met 20 oktober 2008 en dat er drie volledige hennepoogsten van 70 dagen en een onvolledige hennepoogst van in totaal 28 dagen zijn geweest.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2008 in redelijkheid heeft vastgesteld, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende heeft onder handhaving van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd in hoger beroep nog gesteld:
De Inspecteur heeft de inkomsten uit de hennepteelt niet in redelijkheid geschat. Belanghebbende is geen professionele teler. Er is een oogst mislukt waarna belanghebbende een andere ruimte heeft gebruikt. Belanghebbende heeft de planten niet zelf geknipt. Op de opbrengst dienen de gemaakte kosten in mindering te worden gebracht.
4.3. De Inspecteur heeft ter onderbouwing van het hoger beroep het volgende aangevoerd:
Belanghebbende heeft geen aangifte inkomstenbelasting gedaan. Het beroep had daarom moeten worden afgewezen tenzij de rechtbank zou zijn gebleken dat de aanslag onjuist was. De rechtbank heeft de bewijslast onjuist verdeeld en heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een redelijke schatting. Het is niet aan de Inspecteur om aannemelijk te maken dat een oogst is mislukt.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de schatting redelijk is voert de Inspecteur thans aan:
1.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er op de dag van de binnentreding 214 planten werden aangetroffen. Het is aannemelijk dat, mede gelet op de verklaring van belanghebbende zelf, er bij de vorige oogsten niet minder planten zijn gekweekt.
2.
De ruimten waarin deze planten werden aangetroffen bedroegen 4 meter bij 3 meter en 3 meter bij 2,50 meter. In totaal 19,5 m2. Dit komt neer op gemiddeld 11 planten per m2.
3.
In het BOOM-rapport wordt bij 11 planten per m2 een norm-opbrengst gehanteerd van 35,6 gram per plant.
4.
Dit resulteert in een opbrengst in geld van (7.618,4 gram (214 x 35,6 gram) x € 3,28 per gram) € 24.988,35 per oogst.
5.
Indien wordt uitgegaan van het door belanghebbende verklaarde aantal van twee oogsten dan resulteert dit in een totaalopbrengst van € 49.976. In het rapport van de fraudespecialist van Eneco Services BV is verklaard dat sprake moet zijn geweest van drie volledige hennepoogsten. Het in aanmerking nemen van twee oogsten is in dit licht bezien alleszins redelijk.
De Inspecteur komt tot de conclusie dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is opgelegd en dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de aanslag onjuist is.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot nihil en vernietiging van de beschikking heffingsrente.
5.2. De Inspecteur concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot handhaving van de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.398 en handhaving van de beschikking heffingsrente.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
”7. Ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt, nu de vereiste aangiften niet zijn gedaan, de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit brengt mee dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Eiser dient daarom overtuigend aan te tonen dat de uitspraken op bezwaar niet in stand kunnen blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd daarin niet geslaagd. De enkele stelling dat de ambtshalve vastgestelde aanslagen onjuist zijn is daartoe onvoldoende. Met de door hem overgelegde aanvullende stukken doet eiser naar het oordeel van de rechtbank evenmin blijken dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
8.
De hiervoor genoemde omkering van de bewijslast ontslaat verweerder niet van zijn verplichting aannemelijk te maken dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting.
9.
Verweerder heeft de inkomsten uit de kwekerij geschat op € 44.398. Aan deze schatting heeft hij het volgende ten grondslag gelegd:
- de verklaring van eiser dat per oogst gemiddeld 240 hennepplanten werden gekweekt;
- het door eiser verklaarde aantal oogsten van 2 in 2008;
- de standaardopbrengst van 28,2 gram per plant en € 3,28 per gram, uitgaande van 15 planten per ml,, zoals berekend in het rapport 'Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht' van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (het BOOM-rapport). Het bedrag van € 44.398 is berekend als 240 planten x 28,2 gram x € 3,28 x 2 oogsten.
10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gebaseerd op slechts een deel van de verklaringen van eiser. Eiser heeft namelijk ook onweersproken verklaard dat er bij de tweede oogst 100 planten waren dood gegaan vanwege een voedingspomp die niet werkte. Verder heeft eiser onweersproken verklaard dat hij de planten bij de voet heeft afgesneden, niet zelf heeft geknipt en als zodanig heeft verkocht. De rechtbank stelt in dat verband vast dat in het BOOM-rapport bij verkoop van niet-geknipte planten wordt uitgegaan van een lagere opbrengst van € 2 per plant. Nu verweerder hiermee geen rekening heeft gehouden acht de rechtbank in zoverre geen sprake van een redelijke schatting. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het met de kwekerij behaalde inkomen daarom vast op € 34.388 (380 planten (1e oogst 240 + 2e oogst 140) x 28,2 gram x € 3,28 = € 35.148 -/- € 760 (380 planten x € 2 knipkosten).
11.
Eiser heeft nog gesteld dat hij vanwege kosten minder overhield van de opbrengst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geen rekening gehouden met die kosten omdat deze uitdrukkelijk van aftrek zijn uitgesloten op grond van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel d, en vijfde lid van de Wet IB 2001. Hierin is bepaald dat kosten die verband houden met misdrijven terzake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, niet in aftrek komen bij het bepalen van de winst.
12.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt niet een verlaging van het bijdrage inkomen in de aanslag Zvw. Het met de kwekerij behaalde inkomen is op een hoger bedrag vastgesteld dan het maximum van € 31.321 dat in de aanslag als bijdrage inkomen in aanmerking is genomen.
13.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ten aanzien van de aanslag IB/PVV gegrond verklaard en het beroep ten aanzien van de aanslag Zvw ongegrond verklaard. De rechtbank volgt verweerder in zijn nader standpunt met betrekking tot de boete zodat ook het daartegen gerichte beroep gegrond is verklaard. De beschikking heffingsrente gegeven bij de aanslag I8IPVV is overeenkomstig die aanslag gewijzigd.
14.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De rechtbank heeft vastgesteld – en ook in hoger beroep staat dit vast - dat belanghebbende geen aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2008 heeft ingediend. De rechtbank heeft vervolgens met juistheid geoordeeld dat daarom niet de vereiste aangifte is gedaan. Vervolgens is te beoordelen (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39.872, LJN: AV0401), of de Inspecteur bij de ambtshalve vaststelling van de aanslag het inkomen willekeurig heeft geschat, en is dat niet het geval of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, met andere woorden: belanghebbende moet doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
7.2. Vaststaat dat belanghebbende in 2008 hennep heeft geteeld en dat hij uit die teelt opbrengsten heeft verkregen. De Inspecteur heeft de hoogte van de inkomsten uit hennepteelt geschat. Uit de berekening die de fraudespecialist van elektriciteitsleverancier Eneco heeft gemaakt aan de hand van het energiegebruik blijkt dat sprake is geweest van drie oogsten van 70 dagen en een onvolledige oogst van 28 dagen. De berekening van de Inspecteur die daarentegen uitgaat van in totaal twee volledige oogsten, waarbij de inkomsten zijn berekend aan de hand van de bij het bureau BOOM aanwezige ervaringscijfers met betrekking tot de hoogte van de opbrengst per m2 en rekening is gehouden met het aangetroffen aantal planten per m2, is dan ook redelijk.
7.3. Het is vervolgens aan belanghebbende te doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing van de juistheid van zijn stelling dat een oogst is mislukt omdat een voedingspomp niet werkte heeft belanghebbende geen concreet bewijs bijgebracht. De Inspecteur heeft aangevoerd en het Hof acht dit geloofwaardig dat belanghebbende die naast de ruimte met de teelt woonde van het niet werken van een pomp snel op de hoogte zou zijn geraakt en maatregelen zou hebben genomen. Bij de huiszoeking was de pomp in werking en de berekening van het energieverbruik van Eneco wijst niet op een falende pomp. Van het niet knippen is ook niets gebleken. De kosten die met de teelt zijn gemoeid zijn, zoals de rechtbank in overweging 11 terecht heeft overwogen, van aftrek uitgesloten op grond van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel d, en vijfde lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 en kunnen niet in mindering komen op de opbrengst. Het Hof komt, gelet op het vorenoverwogene, tot de conclusie dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
7.4. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is en dat de aanslag zal worden gehandhaafd op € 44.398.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- vernietigt de boetebeschikking,
- handhaaft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2008 op een belastbaar inkomen van € 44.398,
- handhaaft de beschikking heffingsrente.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 12 maart 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.