In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 juni 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 had verminderd. De belanghebbende, [X] te [Z], had een aanslag opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.398, als gevolg van inkomsten uit een hennepkwekerij die op 20 oktober 2008 werd aangetroffen. De rechtbank had de aanslag verminderd tot € 34.388, maar de Inspecteur was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Inspecteur stelde dat de schatting van de inkomsten uit de hennepteelt op € 44.398 redelijk was, gebaseerd op het aantal aangetroffen planten en de opbrengst per plant. De belanghebbende had geen aangifte inkomstenbelasting gedaan en voerde aan dat de schatting onterecht was, omdat hij geen professionele teler was en er kosten waren gemaakt die niet in aanmerking waren genomen. De rechtbank had de bewijslast omgekeerd, omdat de belanghebbende geen aangifte had gedaan, en oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk moest maken dat de aanslagen berustten op een redelijke schatting.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de Inspecteur de aanslag op € 44.398 handhaafde, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat de aanslag te hoog was vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de schatting van de Inspecteur, die was gebaseerd op de aangetroffen hennepkwekerij en de verklaringen van de belanghebbende, redelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de aanslag werd gehandhaafd op het oorspronkelijke bedrag van € 44.398, evenals de beschikking heffingsrente.