ECLI:NL:GHDHA:2014:79
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep ontbindingsbeschikking ex artikel 7:685 BW; geen doorbrekingsgrond aanwezig geacht; geen fundamenteel recht op ontslagbescherming van arbeidsongeschikte werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarbij de arbeidsovereenkomst van [appellante] met de Stichting MaasdeltaGroep (MDG) werd ontbonden. [appellante], die sinds 1 augustus 2009 in dienst was bij MDG, had zich op 5 juni 2012 ziek gemeld. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2013, met toekenning van een vergoeding van € 5.656,- bruto aan [appellante]. MDG had verzocht om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, wat door het hof werd afgewezen. Het hof oordeelde dat een hoger beroep tegen een ontbindingsbeschikking ex artikel 7:685 BW geen schorsende werking heeft en dat er geen behoefte is aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat het appelverbod in dit geval van toepassing is.
[appellante] stelde dat er doorbrekingsgronden aanwezig waren, omdat de kantonrechter de ontbinding in strijd met fundamentele rechten had uitgesproken. Het hof verwierp deze stellingen en oordeelde dat de kantonrechter niet buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW was getreden. Het hof benadrukte dat de procedure gericht is op een spoedige beslissing en dat de rechter op basis van aannemelijkheid oordeelt. Het hof concludeerde dat er geen schending van fundamentele rechtsbeginselen was en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtmatig was.
De slotsom was dat het hof het beroep van [appellante] verwierp en haar veroordeelde in de proceskosten van het hoger beroep, terwijl MDG de kosten van het incident moest betalen. De beslissing werd genomen door de rechters J.M.T. van der Hoeven-Oud, R.S. van Coevorden en J.J. Trap en werd uitgesproken op 21 januari 2014.